In de ontnemingszaak van medeverdachte [verdachte] heeft de raadsman reeds bij fax van 4 april 2019 verzocht om toezending van een afschrift van de volledige pleitnota met randnummers 46 t/m 52. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij brief van 5 april 2019 aan het gerechtshof Den Haag verzocht het ontbrekende stuk aan de strafgriffie van de Hoge Raad te doen toekomen. Bij fax van 12 april 2019 heeft de raadsman het verzoek om toezending van de volledige pleitnota met randnummers 46 t/m 52 ook gedaan in de strafzaak van [verdachte]. Bij die fax heeft de raadsman - in aanvulling op zijn eerdere fax van 4 april 2019 - opgemerkt dat de pleitnota in de ontnemingszaak van [verdachte] in het geheel ontbreekt. Tevens heeft de raadsman bij fax van 12 april 2019 om toezending van de volledige pleitnota (met randnummers 46 t/m 52) in de straf- en ontnemingszaak van [medeverdachte] verzocht. Dit verklaart waarschijnlijk waarom de eerste brief van het gerechtshof Den Haag dateert van 11 april 2019 en de tweede brief van 12 april 2019.
HR, 03-12-2019, nr. 18/03535
ECLI:NL:HR:2019:1887
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-12-2019
- Zaaknummer
18/03535
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1887, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑12‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1263
ECLI:NL:PHR:2019:1263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1887
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen gewoontewitwassen, art. 420ter Sr jo. 420bis.1.b Sr. Ontbreken bij de stukken van het geding van een deel van de randnrs. in de door de raadsman overgelegde pleitnota in h.b. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03172, 18/03175 P en 18/03542 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03535
Datum 3 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 juli 2018, nummer 22/002732-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van Schaik en S.D. Groen, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2019.
Conclusie 15‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen gewoontewitwassen, art. 420ter Sr jo. 420bis.1.b Sr. Ontbreken bij de stukken van het geding van een deel van de randnrs. in de door de raadsman overgelegde pleitnota in h.b. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03172, 18/03175 P en 18/03542 P.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03535
Zitting 15 oktober 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Bij arrest van 10 juli 2018 heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte veroordeeld wegens “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken” tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van enkele inbeslaggenomen voorwerpen. Tot slot heeft het hof de gevangenneming van de verdachte bevolen.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 18/03172, 18/03175 en 18/03542. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mrs. N. van Schaik en S.D. Groen, beiden advocaat te Utrecht, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2018 aan nietigheid lijdt, aangezien een deel van de door de raadsman bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2018 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. In aanvulling hierop deelt hij het volgende mede. (…)".
Bij fax van 12 april 2019 heeft de raadsman van de verdachte tijdig een verzoek als bedoeld in artikel 4.8.2 van het Procesreglement aan de rolraadsheer gedaan en gevraagd om toezending van een afschrift van de volledige pleitnota met randnummers 46 t/m 52 waarvan in het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 juni 2018 melding wordt gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad aan het gerechtshof Den Haag verzocht het ontbrekende stuk aan de strafgriffie van de Hoge Raad te doen toekomen. Deze poging heeft geresulteerd in een tweetal brieven van een senior-secretaris bij het hof, gedateerd 11 en 12 april 2019.1.De brief gedateerd 11 april 2019 luidt als volgt:
"Naar aanleiding van uw brief aangaande het ontbreken van de randnummers 46-52 in de pleitnotities in de bovengenoemde zaken bericht ik u als volgt.
De raadsman heeft ter terechtzitting teneinde niet voortdurend in herhaling te vervallen voor het overgrote deel één gecombineerd pleidooi gehouden met betrekking tot alle toen aan de orde zijnde zaken, namelijk de straf- en ontnemingszaken van het echtpaar [...].
De raadsman, mr. Schuurman, heeft ter terechtzitting meerdere exemplaren van de betreffende pleitaantekeningen overgelegd, zodat het hof -bij toeval- nog over een exemplaar van de ter terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen in de genoemde zaken beschikte. Deze pleitaantekeningen zijn bijgevoegd.
Hierbij merk ik op dat ook in deze versie de randnummers 46-52 ontbreken. De raadsman heeft dit gedeelte dan ook niet overgelegd in deze zaak.
Het in deze zaken ontbrekende gedeelte is, naar de voorzitter bijstaat, wel overgelegd in de door mr. Schuurman overgelegde pleitaantekeningen in de zaak van de medeverdachte [verdachte] (rolnummers 22- 002732-16 en 22-002733-16). Ter zitting is dezerzijds dan ook aan de raadsman toegezegd dat het hof de ontbrekende passages zou aanvullen vanuit de pleitaantekeningen van de medeverdachte. Kennelijk is dezerzijds verzuimd om de benodigde kopieën te maken en in de dossiers van [medeverdachte] te voegen.”
7. De brief van de senior-secretaris van het hof gedateerd 12 april 2019 luidt als volgt:
"Naar aanleiding van uw e-mailbericht aangaande het ontbreken van de randnummers 46-52 in de pleitnotities, en in aanvulling op de eerdere brief van 11 april 2019 in de bovengenoemde zaken, bericht ik u namens de behandelend voorzitter en griffer als volgt.
De voorzitter herinnert zich dat in de zaken van één van beide echtelieden de (gecombineerde) pleitnota abusievelijk enkelvoudig gekopieerd was, waardoor dus de helft ontbrak.
Nu in beide zaken de pleitnota's mutatis mutandis gelijk zijn, kan alleen maar geconcludeerd worden dat de dezerzijds gedane toezegging om de incomplete pleitnota vanuit de (meest) complete pleitnota aan te vullen, wel degelijk is nagekomen.
Het hof beschikt niet over een exemplaar van de pleitnotities in de zaak [verdachte]. Nu de randnummers 46-52 in die betreffende pleitnotities -blijkens mededeling in uw e-mailbericht- ook ontbreken, heeft de raadsman dit gedeelte kennelijk ook niet overgelegd in de zaak [verdachte]."
8. Bij de stukken van het geding bevindt zich het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2018 waaraan een pleitnota is gehecht. Op de eerste pagina van deze pleitnota is bovenaan de aantekening "+ [verdachte]" gemaakt, voorzien van een handtekening van de griffier. Verder valt op dat een gedeelte, te weten de randnummers 46-52 van de pleitnota ontbreekt. Mede gelet op de redactie van de eerste zin van de alinea voorafgaand aan randnummer 53, moet het ervoor worden gehouden dat deze pleitnota niet compleet is. Navraag bij het hof leert dat het ontbrekende gedeelte van de pleitnota aldaar niet is aangetroffen.
9. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. In een geval als het onderhavige, waarin het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof inhoudt dat door de raadsman pleitnotities zijn overgelegd "welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast", moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de pleitnotities die zijn gehecht aan de op de voet van artikel 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, zowel wat inhoud en omvang betreft dezelfde zijn als die door de raadsman zijn overgelegd. Dat is slechts anders indien in cassatie op grond van bijzondere omstandigheden moet worden aangenomen dat bij de aanhechting sprake is geweest van een misslag, ten gevolge waarvan het aangehechte stuk niet of niet volledig overeenkomt met hetgeen door de raadsman is overgelegd.2.
10. De vraag die derhalve voorligt is of in de onderhavige zaak sprake is van een zodanige bijzondere omstandigheid dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat bij de aanhechting sprake is geweest van een misslag, ten gevolge waarvan het aangehechte stuk niet of niet volledig overeenkomt met hetgeen door de raadsman is overgelegd.
11. De in de toelichting op het middel aangevoerde omstandigheden brengen mijns inziens niet mee dat zich in het onderhavige geval een bijzondere omstandigheid zoals hiervoor bedoeld heeft voorgedaan. Anders dan de stellers van het middel betogen, kan uit de aantekening van de griffier bovenaan de pleitnota worden afgeleid dat sprake was van een zogenaamde 'gecombineerde pleitnota'. Tevens kan uit de hiervoor genoemde brieven van het hof worden afgeleid dat de raadsman ter terechtzitting kennelijk meer exemplaren van deze pleitnota heeft overgelegd.3.Vervolgens is op enig moment geconstateerd dat de pleitnota in één van de zaken van beide echtelieden incompleet was. Door het hof is vervolgens de toezegging gedaan de in deze pleitnota ontbrekende passages aan te vullen.
12. De inhoud van de brief van 11 april 2019 van het hof levert mijns inziens onvoldoende grond op om aan te nemen dat de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota afwijkt van de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Die brief moet immers worden gelezen in samenhang met de brief van het hof van 12 april 2019 waaruit blijkt dat de pleitnota in de zaak van één van beide echtelieden aanvankelijk enkelzijdig was gekopieerd, zodat moet worden aangenomen dat niet alleen de randnummers 46-52 ontbraken maar dat de helft van die pleitnota ontbrak. Volgens het hof is de toezegging om de incomplete pleitnota vanuit de (meest) complete pleitnota aan te vullen wel degelijk nagekomen en moet worden aangenomen dat de (meest) complete pleitnota, die zich in het dossier van de medeverdachte bevond, kennelijk ook al de randnummers 46-52 miste. Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven brieven van het hof, is er mijns inziens geen grond om aan te nemen dat de zich bij de stukken van geding bevindende pleitnota afwijkt van die welke door de raadsman ter terechtzitting is overgelegd. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota's in alle vier de zaken identiek zijn. Dit sluit aan bij de door het hof gegeven informatie.
13. Het middel faalt.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑10‑2019
HR 9 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3288; HR 23 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8167.
Dit bevreemdt mij ook niet. Het is zeer gebruikelijk dat ter terechtzitting meer exemplaren van de pleitnota worden overgelegd zodat niet alleen de griffier, maar ook de leden van het hof kunnen meelezen. Uiteraard vermeldt alleen het exemplaar dat door de griffier in ontvangst is genomen eventuele aantekeningen van de griffier. Dit is ook het exemplaar dat door de griffier aan het proces-verbaal van de terechtzitting wordt gehecht en waarvan moet worden aangenomen dat de inhoud daarvan ter terechtzitting is voorgedragen.