Vgl. o.a. HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7960, HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR2011:BQ5720, HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:BN4133 en HR 9 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0505.
HR, 07-04-2015, nr. 14/00203
ECLI:NL:HR:2015:879, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
14/00203
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:879, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:372, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:372, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:879, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0183
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
1. Motivering verwerping gevoerde verweren. 2. Verzuim te beslissen op voorwaardelijke verzoeken? Ad 1. Het Hof heeft de gevoerde verweren verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. ’s Hofs oordeel is niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing in cassatie is geen plaats. Ad 2. ’s Hofs kennelijke oordeel dat geen uitdrukkelijke beslissing was vereist op de in het middel bedoelde verzoeken is niet onbegrijpelijk, nu (i) het Hof de door de raadsman overgelegde brief van de behandeld psycholoog in zijn beoordeling van de zaak heeft betrokken, (ii) aan verdachte geen straf of maatregel heeft opgelegd, en (iii) het door de raadsman aangevoerde klaarblijkelijk aldus heeft verstaan dat de verzoeken slechts zijn gedaan voor het zich hier niet voordoende geval dat het hof “mocht (…) neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt”. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
7 april 2015
Strafkamer
nr. 14/00203
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 september 2012, nummer 20/001040-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. Bien, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de verwerping van gevoerde verweren. Voorts klaagt het middel dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de behandelend psycholoog I.D. Kalinitsch als getuige-deskundige dan wel het laten doen van nader onderzoek door een aan te wijzen deskundige.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
"op 22 juni 2010 in de gemeente Beek, als bestuurster van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Burg. Janssenstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval naar zij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [betrokkene]) schade was toegebracht."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Als het aan de verdediging ligt is haar blazoen na deze behandeling in hoger beroep weer opgepoetst. De verdediging verzoekt u vandaag namelijk om cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vandaag al een en ander gezegd over situatie van cliënte; ik ga er enkel kort nog op in
Verwijs in dat kader nadrukkelijk naar brief van psychologe Kalinitsch (gehecht aan pleitnotities)
Heeft cliënte sinds 2007 in behandeling
Cliënte lijdt aan PTSS
Nog immer niet uitbehandeld en nog immer klachten van psychische en cognitieve aard en continue zenuwpijnen
Vaak vermoeid, snel overbelast en overprikkeld
Cognitief functioneren eveneens beïnvloed: moeite zich langer te concentreren, vergeetachtig, kan niet meerdere dingen tegelijk doen en moeite om overzicht over zaken te verwerven
Bij onverwachte situaties in paniek, weet dan niet wat ze moet doen
Komt doordat PTSS en chronische pijn in het werkgeheugen (korte termijn geheugen) veel ruimte innemen doordat zij steeds de aandacht trekken
Sprake van ontregelde neurofysiologische processen
Onverwachte situatie vereist ruimte in werkgeheugen; cliënte heeft die ruimte niet
Conflicterende situatie; zij kan zich maar op één ding tegelijk richten
In onderhavig geval betekent dat zij haar aandacht niet kon richten op haar afspraak om naar haar therapeut te gaan én op de aanrijding
Op het moment dat zij haar aandacht richt op het één, vergeet zij het ander
Daardoor kon het dat cliënte geen ruimte meer had om zich op aanrijding te richten, ofwel zij onderschatte het belang van de aanrijding
Ik lees daarin dat cliënte daarin geen keuzevrijheid had; het was geen bewuste keuze de aanrijding te vergeten en zich te gedragen zoals ze gedaan heeft
Hoe verhoudt zich dit tot het tenlastegelegde?
Ten eerste kan worden betwijfeld of cliënte überhaupt wel bewust is geweest van de aanrijding
Zelf kan zij het zich in ieder geval niet herinneren
Wist zij of kon zij redelijkerwijs vermoeden dat er sprake was van een aanrijding met schade?
Psychologe Kalinitsch laat dit in het midden, de verdediging neemt hier dan ook geen standpunt in
Verdediging refereert zich wat dat betreft aan uw oordeel
Valt het verlaten van de plaats van de aanrijding cliënte toe te rekenen? (art. 39 Sr.)
Van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geen sprake, maar van ziekelijke stoornis naar het oordeel van de verdediging wel
Wemes & Ten Voorde in Tekst & Commentaar art. 39 Sr: Onder de categorie 'ziekelijke stoornis' vallen de storingen die in het leven van een aanvankelijk psychisch 'gezond' individu zijn opgetreden.
Ratio art. 39 Sr: geen strafoplegging kan volgen wanneer een rechter een feit niet toerekent aan een dader vanwege diens ten tijde van de ten laste gelegde gedraging afwijkende psychische gesteldheid.
Er was sprake van een afwijkende psychische gesteldheid aan zijde van cliënte waardoor er in het geheel niet gesproken kan worden van wilsvrijheid
Naar oordeel verdediging wordt aan vereisten van art. 39 Sr. voldaan (ziekelijke stoornis, causaal verband en staat aan toerekening feit aan cliënte in de weg)
Om die reden verzoek cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging
Subsidiair is er sprake van overmacht (art. 40 Sr.)
Ook hier geldt: geen vrije wilsbepaling van cliënte
Had niet de capaciteit om anders te handelen
Volgens Wemes (Tekst & Commentaar art. 40 Sr.) ligt grondslag straffeloosheid niet in absolute onmogelijkheid om weerstand te kunnen bieden, maar in de feitelijke omstandigheden van het concreet geval die vanwege hun uitzonderlijke of buitengewone karakter tot gevolg hebben dat naleving van een strafrechtelijke norm redelijkerwijs niet gevergd kan worden
Cliënte bevond zich in een ongewone psychische toestand, hetgeen al ruimschoots naar voren is gebracht
Er was sprake van een stress situatie, ingrijpend voor cliënte
Had niet de mogelijkheid hier anders op te reageren
Kon naleving van strafrechtelijke norm redelijkerwijs van cliënte worden gevergd?
Naar oordeel van verdediging is zulks niet het geval
Ook om die reden wordt verzocht cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht
Mocht u op grond van het dossier en het vandaag verhandelde ter terechtzitting neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt, doe ik u bij dezen het (voorwaardelijk) verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden en psychologe drs. I.D. Kalinitsch op te roepen ten einde te worden gehoord als getuige-deskundige dan wel een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om cliënte te laten onderzoeken."
2.2.3.
Het bestreden arrest houdt het volgende in
- onder "strafbaarheid van de verdachte":
"De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu:
primair: het feit verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend;
subsidiair: verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat verdachte op 22 juni 2010 in de gemeente Beek tijdens een parkeermanoeuvre met de achterzijde van haar auto tegen de bestuurderszijde van de geparkeerde auto van aangeefster [betrokkene] is gereden. Als gevolg van deze aanrijding is er schade ontstaan aan hetvoor- en achterportier van de auto van [betrokkene]. De schade bestond uit een losgeraakte stootrand en lichte deuken ter hoogte van de stootrand, lichte vegen en krassen op een oppervlakte van 40 vierkante centimeter.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het achteruit rijden een lichte weerstand voelde. Zij heeft meteen de rem ingedrukt. Daarna is verdachte naar voren gereden en heeft zij haar auto verderop op een vrije plek geparkeerd. Verdachte is uitgestapt en is teruggelopen naar de geparkeerde auto (het hof begrijpt: naar de auto van [betrokkene]). Omdat verdachte geen schade zag aan die auto, is zij vervolgens naar haar afspraak bij de osteopaat gegaan.
Het hof neemt op grond van de door de verdediging overgelegde brief van de behandeld psycholoog Kalinitsch aan dat het voor verdachte moeilijker is dan voor een gemiddelde verkeersdeelnemer om in een dergelijke situatie, die veelal bij mensen de nodige stress zal veroorzaken, op een passende wijze te reageren.
Uit de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte leidt het hof echter af dat verdachte, nadat zij bemerkte dat zij tegen de auto van [betrokkene] was aangereden, direct na de aanrijding ondanks haar psychische klachten aanvankelijk adequaat heeft gereageerd door terug te lopen naar de auto om te kijken of er schade was. Mede gelet daarop is het naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat:
bij verdachte sprake is van een zodanige ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat deze stoornis aan toerekening van onderhavig feit geheel in de weg staat (primaire verweer);
verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van buiten komende dwang waartegen het bieden van weerstand in redelijkheid niet van haar kon worden gevergd (subsidiaire verweer).
Het verweer wordt bijgevolg in al zijn onderdelen verworpen.
Het hof acht ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde."
- en onder "oplegging van straf en of maatregel":
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In aanmerking genomen:
- de omstandigheid dat is gebleken dat een situatie als hiervoor beschreven voor verdachte meer stress veroorzaakt dan voor de gemiddelde verkeersdeelnemer;
- de omstandigheid dat verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 juli 2012 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit:
acht het hof het, evenals de advocaat-generaal, raadzaam te bepalen dat verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd."
2.3.
Door te oordelen als hiervoor onder 2.2.3 is weergegeven heeft het Hof de gevoerde verweren verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing in cassatie is geen plaats. In zoverre faalt het middel.
2.4.
Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat geen uitdrukkelijke beslissing was vereist op de in het middel bedoelde verzoeken. Ook dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu (i) het Hof de door de raadsman overgelegde brief van de behandelend psycholoog I.D. Kalinitsch in zijn beoordeling van de zaak heeft betrokken, (ii) aan de verdachte geen straf of maatregel heeft opgelegd, en (iii) het door de raadsman aangevoerde klaarblijkelijk aldus heeft verstaan dat de verzoeken slechts zijn gedaan voor het zich hier niet voordoende geval dat het Hof "mocht (...) neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt". Ook in zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte strafbaar is verklaard doch geen straf of maatregel is opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
1. Motivering verwerping gevoerde verweren. 2. Verzuim te beslissen op voorwaardelijke verzoeken? Ad 1. Het Hof heeft de gevoerde verweren verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. ’s Hofs oordeel is niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing in cassatie is geen plaats. Ad 2. ’s Hofs kennelijke oordeel dat geen uitdrukkelijke beslissing was vereist op de in het middel bedoelde verzoeken is niet onbegrijpelijk, nu (i) het Hof de door de raadsman overgelegde brief van de behandeld psycholoog in zijn beoordeling van de zaak heeft betrokken, (ii) aan verdachte geen straf of maatregel heeft opgelegd, en (iii) het door de raadsman aangevoerde klaarblijkelijk aldus heeft verstaan dat de verzoeken slechts zijn gedaan voor het zich hier niet voordoende geval dat het hof “mocht (…) neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt”. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/00203 Zitting: 10 maart 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 7 september 2012 de verdachte veroordeeld ter zake van “overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd.
2. Namens verdachte heeft mr. L. Bien, advocaat te Maastricht, beroep in cassatie ingesteld en bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat sprake was van een ziekelijke stoornis dan wel een overmachtssituatie en voorts dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen omtrent het door de raadsman van de verdachte gedane (voorwaardelijke) verzoek om een getuige-deskundige op te roepen dan wel nader onderzoek te doen.
4. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2012 heeft de raadsman van verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Mocht u op grond van het dossier en het vandaag verhandelde ter terechtzitting neigen naar een veroordeling van cliënte dan wel meer onderbouwing verlangen van het door de verdediging in te nemen standpunt, doe ik u bij dezen het (voorwaardelijk) verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden en psychologe drs. I.D. Kalinitsch op te roepen ten einde te worden gehoord als getuige-deskundige dan wel een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om cliënte te laten onderzoeken.”
5. Dit op de terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van de raadsman om drs. Kalinitsch als getuige-deskundige te horen dan wel een onafhankelijk deskundige aan te wijzen om verdachte te laten onderzoeken, is een verzoek als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv. Nu de voorwaarde waarvan het verzoek afhankelijk is gemaakt is vervuld – het Hof heeft immers verdachte veroordeeld – was een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dit verzoek. Dit verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Het middel klaagt daarover terecht.1.
6. In aanmerking genomen dat deze klacht slaagt, laat ik bespreking van het middel voor het overige buiten bespreking. Ingeval de Hoge Raad dit anders ziet, houd ik mij gereed op deze punten een aanvullende conclusie te nemen.
7. Het middel is terecht voorgesteld.
8. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens verdachte is op 21 september 2012 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 31 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De inzendtermijn van acht maanden is derhalve in ruime mate overschreden. Alleen al daardoor staat vast dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Als de Hoge Raad zou besluiten tot vernietiging van het bestreden arrest zal de rechter naar wie de zaak wordt verwezen of teruggewezen over deze schending van de redelijke termijn in de cassatiefase moeten oordelen.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015