Vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen, r.o. 2.5.2 onder het gedachtestreepje “Niet-wezenlijke onderdelen van de bewezenverklaring worden niet geschraagd door de bewijsvoering”.
HR, 11-02-2020, nr. 19/03131
ECLI:NL:HR:2020:238
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2020
- Zaaknummer
19/03131
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:238, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1451
ECLI:NL:PHR:2019:1451, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:238
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Medeplegen poging tot mensenhandel door samen met haar partner een vrouw in Venezuela te laten benaderen en haar naar Curaçao te laten komen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten in hun bar/restaurant, art. 2:239.1.i SrC. Bewijsklachten. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/01981 A.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03131 A
Datum 11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 19 juli 2018, nummer H 160/2017, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Conclusie 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Medeplegen poging tot mensenhandel door samen met haar partner een vrouw in Venezuela te laten benaderen en haar naar Curaçao te laten komen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten in hun bar/restaurant, art. 2:239.1.i SrC. Bewijsklachten. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/01981 A.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03131 A
Zitting 17 december 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij vonnis van 19 juli 2018 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens “Poging tot mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade, heeft het Hof afgewezen.
Er bestaat samenhang met de zaak nr. 19/01981, [medeverdachte], ten tijde van het feit de vriend van de verdachte. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de bewijsvoering en bevat twee deelklachten. De eerste houdt in dat geen enkel bewijsmiddel ondersteunt dat de verdachte “wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had”. De tweede deelklacht heeft betrekking op een viertal gedragingen die niet uit de bewijsvoering volgen en/of onvoldoende gemotiveerd zijn.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 subsidiair bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 te Curaçao, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
(sub i)
[slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie te bewegen haar, verdachte en/ of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer]
immers heeft zij, verdachte, en haar mededader
terwijl zij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had
- die [slachtoffer] in Venezuela door een tussenpersoon laten benaderen met het verzoek of die [slachtoffer] in Curaçao wilde gaan werken en
- de reis van Venezuela naar Curaçao voor die [slachtoffer] laten regelen en laten betalen en
- die [slachtoffer] met het vliegtuig vanaf Venezuela naar Curaçao laten brengen en
- die [slachtoffer] laten instrueren (door een tussenpersoon ‘[betrokkene 1]’) wat die [slachtoffer] bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen en
- tijdens de reis het paspoort van die [slachtoffer] laten innemen door de tussenpersoon ‘[betrokkene 1]’ en
- die [slachtoffer] van het vliegveld op Curaçao opgehaald en
- die [slachtoffer] (vervolgens) (met haar verdachtes auto) vervoerd naar
[A] en
- die [slachtoffer] gehuisvest in een kamer (gelegen boven de [A]) op Curaçao en
- die [slachtoffer] (na aankomst in de [A]) uitleg gegeven over de werkwijze in de [A], te weten die [slachtoffer] uitgelegd hoe die [slachtoffer] met klanten om moest gaan en aangegeven dat die [slachtoffer] zichzelf moest prostitueren bij de mannen die in de [A] komen en uitgelegd dat die [slachtoffer] een (prostitutie)klant NAf 200,- moest vragen en uitgelegd dat die NAf200,- betaald diende te worden aan zijn mededader [verdachte] en
- opgelegd aan [slachtoffer] dat die [slachtoffer], iedere dag van de week moet werken en
- die [slachtoffer] een bedrag van NAf1.250.-, in rekening gebracht voor (zgn) reiskosten van die [slachtoffer] zodat er een (begin)schuld ter hoogte van dat bedrag ontstond, en
- die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] die (begin) schuld moest terugverdienen met het werken in [A] en daarbij gezegd dat zij, [slachtoffer], pas terug mocht naar Venezuela als zij haar schuld had ingelost en
- die [slachtoffer] onder druk gezet haar (begin)schuld (welke zij zou hebben opgebouwd door haar komst naar Curaçao) in te lossen en die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] inkomsten uit (prostitutie)werkzaamheden moest afstaan aan haar, verdachte,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. De bewezenverklaring berust op de volgende door het Hof gebruikte bewijsmiddelen.
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte (bijlage 1-1), d.d. 15 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik [slachtoffer], woonachtig in Venezuela, wil een aangifte indienen ter zake van mensenhandel. Ongeveer 8 maanden geleden leerde ik de man genaamd [betrokkene 1] kennen via een vriendin van mij in Venezuela. Op 6 oktober werd ik door mijn vriendin gevraagd of ik naar Curaçao wilde komen. Dit omdat [betrokkene 1] aan haar had gevraagd of zij naar Curaçao wilde komen, aangezien [betrokkene 1] een vriend in Curaçao had, die eigenaar van een restaurant is. De volgende dag werd ik door [betrokkene 1] gebeld. Later kwam [betrokkene 1] bij mij thuis. Hierbij zei [betrokkene 1] tegen mij dat ik in het restaurant van een vriend van hem moest gaan werken. Aangezien de situatie in Venezuela heel slecht is, ben ik akkoord gegaan met het verzoek van [betrokkene 1] om naar Curaçao te komen. Vervolgens ging [betrokkene 1] met mij meteen naar de luchthaven in Punto Fijo, om onze tickets te kopen, gezien hij met mij naar Curaçao zou reizen. [betrokkene 1] had mijn ticket zelf betaald. Hierbij zei [betrokkene 1] tegen mij dat ik hem bedoeld geld kan terugbetalen wanneer ik mijn eerste salaris in Curaçao ontvang. Op 9 oktober 2016 kwam [betrokkene 1] mij thuis ophalen. Bij de luchthaven aangekomen had [betrokkene 1] mij gezegd om mijn paspoort aan hem te overhandigen, zodat hij ons kon inchecken. Hij zei dat hij een kamer bij een hotel voor ons had geboekt. Hij zei tegen mij dat de immigratie in Curaçao heel streng is en dat hij dat daarom had gedaan, zodat wij ons als een echtpaar bij de immigratie konden aangeven. Later, toen we omstreeks 12:30 uur op Curaçao zijn geland, werden wij bij de luchthaven Hato door de eigenaar van het restaurant opgehaald. Hij had zichzelf aan mij voorgesteld met zijn bijnaam ‘[medeverdachte]’. Zijn echte naam begint met ‘[medeverdachte]’. Hij kwam ons ophalen met een witgelakte personenauto. Toen reed hij naar het restaurant waar ik moest gaan werken. De naam van het restaurant is ‘[A]’. Toen we bij het restaurant zijn aangekomen liet [medeverdachte] mij kennismaken met zijn echtgenote. Toen zei de echtgenote dat ik niet in de keuken moest gaan werken, dat daar een bar was, waarbij de vrouwen die daar werken zich moeten prostitueren. Dat ik een schuld bij hen heb van NAf 1.250,- en dat ik bedoelde schuld aan hen moet terugbetalen. Dat ik mezelf moet prostitueren met de mannen die daar in de bar komen. Dat zij per man het geldbedrag van NAf 200,- zal innen, welk bedrag van mijn schuld zal worden afgelost. Zij bleef zeggen dat ik een schuld bij ze heb en dat ik de schuld moest aflossen. Dat al de vorige meisjes/ vrouwen die zij vanuit Venezuela had gebracht, allemaal hun schulden hadden af gelost. Ik vroeg haar hoe het komt dat ik een schuld van NAf 1.250,- had, waarop zij antwoordde dat zij mijn ticket voor mij had betaald en dat zij ook een hoeveelheid dollars voor mij had gestuurd. Ik pakte mijn koffers en liep achter haar aan. We liepen de trap achter de bar op en liepen naar mijn kamer toe. Er waren daar ook drie andere kamers. Toen ging ik slapen. Omstreeks 20:00 uur werd ik wakker en ging naar beneden. Ik zag dat de bar al open was en dat sommige meisjes aan het werken waren. De echtgenote zei dat het werk inhoudt dat ik mannelijke klanten goed moet bedienen en dat als een klant met mij naar bed wil gaan dat ik dit aan haar moet zeggen, zodat de klant aan haar de NAf 200,- kan betalen en dat ik hierna met de klant kan weggaan. De volgende dag zei de echtgenote dat zij mij niet naar Venezuela kon terugsturen, omdat zij de tickets van mij en [betrokkene 1] had betaald en dat zij dan haar geld zou kwijtraken. Ze zei dat ik eerst in de bar moet gaan werken en wanneer ik mijn schuld afgelost heb ik naar Venezuela terug mag gaan.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (bijlage 1-2), d.d. 23 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik moest elke avond werken. Ik kreeg een slaapkamer op de bovenste verdieping.
Ik moest de hele week werken.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (bijlage 1-31, d.d. 26 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] (het Hof begrijpt: de verdachte) had gezegd dat [A] een bar was en dat ik elke dag moest werken. Ik moest aan de bar zitten of aan een tafel met klanten. Op het moment dat een klant seks wilde bedrijven moest dit aan [verdachte] worden doorgegeven. De klant moest eerst een betaling doen van NAf 200,- aan [verdachte]. [verdachte] had gezegd dat ik van het gemaakte geld mijn schuld moest aflossen. Zij had het alleen over het aflossen van mijn schuld. Een ander meisje vertelde mij dat zij ook op deze manier haar schuld afloste. Ficheren is naar de bar gaan en vragen om een glaasje wijn, bij de bar wordt het in een schrift genoteerd.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van fotoconfrontatie (bijlage 1-41, d.d. 26 oktober 2016, met fotobijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij verbalisanten zagen dat onder foto nummer 9 een foto geplaatst was van [medeverdachte]. Getuige [slachtoffer] verklaarde: ik herken [medeverdachte] als de man onder nummer 9. Wij verbalisanten zagen dat onder foto nummer 8 een foto geplaatst was van [verdachte]. Getuige [slachtoffer] verklaarde: ik herken de vrouw onder nummer 8. Zij heet [verdachte] en is de vrouw van [medeverdachte].
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-21, met bijlagen, d.d. 15 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek in het BMS is gebleken dat [slachtoffer] inderdaad samen met de man [betrokkene 1] naar Curaçao is gereisd.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-131, met bijlagen d.d. 10 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij een doorzoeking van de [A] op 4 november 2016 werd op de bar een schrift in beslag genomen. Uit onderzoek naar het schrift blijkt dat er een optelsysteem wordt bij gehouden per dag en per persoon. Tevens blijkt dat er achter elke naam van een persoon die in dit schrift genoteerd staat, meestal een paraaf of handtekening te zien is. De meeste namen die in dit schrift voorkomen zijn vrouwelijk. De periode die het optelsysteem in dit schrift wordt bijgehouden is van 8 augustus 2016 tot en met 17 oktober 2016. Op 15 augustus 2016 staat onder andere op deze bladzijde de volgende optelsom genoteerd: Venta 181 Salida 200 Hokary fls. 381. Op 7 september 2016 staat genoteerd: [betrokkene 2] Salida 200.
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-14), met bijlagen d.d. 12 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2016 werd een huiszoeking op het adres [a-straat 1] verricht. Er is in de slaapkamer van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] een schrift en een hoeveelheid losse bonnetjes in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt, dat in het schrift een optelsysteem wordt bijgehouden per dag en per persoon en ook de ‘multas’ die worden afgetrokken. Achter elke naam staat een paraaf of handtekening. De meeste namen zijn vrouwelijk. Op 10 augustus 2016 staat genoteerd Totaal 365 + 200 Salida = 565. Op 119 van de losse bonnetjes waren tragos genoteerd.
8. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-15), met bijlagen d.d. 12 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2016 werd een huiszoeking verricht bij de [B]. Er werd in het kantoor een plastic zak inhoudende barbonnen in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat wat op de barbonnen staat genoteerd is de hoeveelheid drankjes cq. ‘salida’ die worden verkocht.
9. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor [verdachte] (bijlage V02-6), d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] is mijn vriend. Hij is eigenaar van de [A]. Na gesprekken met [betrokkene 1] besloten [medeverdachte] en ik geld voor [betrokkene 1] te sturen zodat hij naar Curaçao kon komen. De USD 1800 was voor [betrokkene 1] en de vriendin. Het meisje moest het geld van het ticket later aan ons terug betalen. [betrokkene 1] en het meisje kwamen op 9 oktober 2016 naar Curaçao. [medeverdachte] haalde ze op van het vliegveld met mijn witte BMW. Ze heet [slachtoffer]. Ik zei tegen haar dat ze in de bar kon werken. Ik ging samen met haar een kamer klaarmaken zodat zij de slaapkamer kon gebruiken.
10. Een in de wettelijke vorm op gemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (bijlage V01-5), d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn bijnaam is [medeverdachte]. Ik ben eigenaar van de [A] en de [B]. Mijn partner is [verdachte] . Ik heb [slachtoffer] en [betrokkene 1] op 9 oktober 2016 met de witte BMW van mijn vrouw opgehaald van het vliegveld en naar de [A] gebracht, waar [slachtoffer] verbleef. Ik heb via de telefoon van [betrokkene 1] een voicebericht gestuurd en doorgegeven dat [slachtoffer] mij NAf 1.250,- schuldig was.”
7. Ik begin met de eerste deelklacht die inhoudt dat geen enkel bewijsmiddel ondersteunt dat de verdachte “wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had”.
8. Voor de beoordeling van deze deelklacht is het allereerst van belang op te merken dat op grond van art. 2 van de Landsverordening arbeid vreemdelingen van 3 augustus 2001 het een werkgever verboden is om een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning en dat een dergelijke vergunning op grond van art. 5 van deze Landsverordening door de werkgever dient te worden aangevraagd.
9. Mede tegen deze achtergrond heeft het Hof uit de gang van zaken, zoals die blijkt uit de feiten en omstandigheden die het Hof in de bewijsvoering heeft vastgesteld, bewezen kunnen verklaren dat de verdachte wist dat [slachtoffer] in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 geen werkvergunning op Curaçao had. In het bijzonder volgt dit uit het feit dat [slachtoffer] pas op 6 oktober 2016 in Venezuela door haar vriendin is benaderd om in haar plaats naar Curaçao te gaan om te gaan werken, zij op 7 oktober 2016 daarmee heeft ingestemd en dat daarna onmiddellijk vliegtickets zijn gekocht voor een vlucht op 9 oktober 2016 naar Curaçao, dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] met “een meisje” naar Curaçao zou komen, dat de medeverdachte [medeverdachte] in de auto van de verdachte [betrokkene 1] en [slachtoffer] van de luchthaven heeft opgehaald en dat [slachtoffer] diezelfde avond al in de door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geëxploiteerde bar alwaar ook al andere vrouwen zich prostitueerden, moest beginnen met prostitutiewerkzaamheden om haar schuld vanwege de kosten van haar vliegticket naar Curaçao af te betalen. Reeds uit het geschetste tijdpad volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte, in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 nog geen beschikking had over een werkvergunning voor [slachtoffer] terwijl zij op grond van art. 1 onder b Landsverordening arbeid vreemdelingen moest worden aangemerkt als werkgever omdat zij [slachtoffer] “in de uitoefening van een beroep of bedrijf […] arbeid laat verrichten”. De verdachte noch haar medeverdachte beschikten voorafgaand aan 9 oktober 2016 over enige persoonlijke informatie over de vrouw die met [betrokkene 1] naar Curaçao zou reizen, waardoor zij eerder geen werkvergunning voor haar hebben kunnen aanvragen, zo zij dat zouden hebben gewild. Dat de verdachte niet heeft geweten dat zij als werkgever over een werkvergunning voor [slachtoffer] moest beschikken, of niet als werkgever zou kunnen worden aangemerkt, is voorts niet gesteld, noch gebleken.
10. De eerste deelklacht faalt.
11. De tweede deelklacht heeft betrekking op een viertal gedragingen die niet uit de bewijsvoering volgen en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. Het gaat om achtereenvolgens (1) het in Venezuela laten benaderen van [slachtoffer] met het verzoek of zij in Curaçao wilde gaan werken, (2) het uit Venezuela met een vliegtuig naar Curaçao laten brengen van [slachtoffer], (3) het door een tussenpersoon “[betrokkene 1]” laten instrueren van [slachtoffer] wat zij bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen, en (4) het tijdens de reis door “[betrokkene 1]” laten innemen van het paspoort van [slachtoffer]. Uit de schriftuur blijkt dat de tweede deelklacht niet zozeer gaat over een tekortkoming in de bewijsvoering van deze gedragingen als zodanig. Niet wordt betwist dat [slachtoffer] in Venezuela is benaderd met het verzoek of zij in Curaçao wilde gaan werken, of dat [slachtoffer] met een vliegtuig uit Venezuela naar Curaçao is gebracht et cetera. Betwist wordt dat de verdachte deze gedragingen heeft “laten” begaan.
12. Voor de beoordeling van deze deelklacht is allereerst de verklaring van de verdachte van belang die het Hof onder 9 voor het bewijs heeft gebruikt, zoals ik die hierboven heb weergegeven. Daarvan herhaal ik hier voor de leesbaarheid het volgende:
“[medeverdachte] is mijn vriend. Hij is eigenaar van de [A]. Na gesprekken met [betrokkene 1] besloten [medeverdachte] en ik geld voor [betrokkene 1] te sturen zodat hij naar Curaçao kon komen. De USD 1800 was voor [betrokkene 1] en de vriendin. Het meisje moest het geld van het ticket later aan ons terug betalen. [betrokkene 1] en het meisje kwamen op 9 oktober 2016 naar Curaçao. [medeverdachte] haalde ze op van het vliegveld met mijn witte BMW. Ze heet [slachtoffer]. Ik zei tegen haar dat ze in de bar kon werken. Ik ging samen met haar een kamer klaarmaken zodat zij de slaapkamer kon gebruiken.”
13. Voor de beoordeling van deze deelklacht is voorts van belang dat uit de door het Hof onder 1 voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer] blijkt dat [betrokkene 1] haar op 7 oktober 2016 heeft gebeld en haar heeft verzocht om naar Curaçao te gaan om daar te werken in een restaurant van een vriend van [betrokkene 1], te weten de medeverdachte. [betrokkene 1] is dezelfde dag met [slachtoffer] naar de luchthaven Punto Fijo in Venezuela gegaan om tickets voor hen beiden te kopen omdat hij met haar naar Curaçao zou reizen.
14. Uit beide onderdelen van de bewijsvoering volgt dat de verdachte tezamen en in vereniging met haar medeverdachte het plan heeft gemaakt om [betrokkene 1] een meisje, dat later [slachtoffer] bleek te zijn, te laten benaderen om met het vliegtuig uit Venezuela naar Curaçao te laten brengen. Voor de tweede deelklacht betekent dit dat deze faalt voor zover deze betrekking heeft op de (1) het in Venezuela laten benaderen van [slachtoffer] met het verzoek of zij in Curaçao wilde gaan werken, (2) het uit Venezuela met een vliegtuig naar Curaçao laten brengen van [slachtoffer].
15. De tweede deelklacht acht ik echter gegrond voor zover deze betrekking heeft op de bewijsvoering van het door de verdachte tezamen en in vereniging met haar medeverdachte (3) door een tussenpersoon “[betrokkene 1]” laten instrueren van [slachtoffer] wat zij bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen, en (4) tijdens de reis door “[betrokkene 1]” laten innemen van het paspoort van [slachtoffer]. Voor beide onderdelen van de bewezenverklaring vind ik onvoldoende steun in de bewijsvoering. Tot cassatie behoeft deze tekortkoming echter niet te leiden bij gebrek aan belang. De zinsnede “die [slachtoffer] laten instrueren (door een tussenpersoon ‘[betrokkene 1]’) wat die [slachtoffer] bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen” en de zinsnede “tijdens de reis het paspoort van die [slachtoffer] laten innemen door de tussenpersoon ‘[betrokkene 1]’”, kunnen immers uit de bewezenverklaring worden geschrapt en niet kan worden gezegd dat daarmee wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde of dat het bewezenverklaarde niet langer gekwalificeerd zou kunnen worden zoals het Hof heeft gedaan.1.
16. De tweede deelklacht is ten dele gegrond, maar kan niet tot cassatie leiden.
17. Het middel kan niet tot cassatie leiden. De eerste deelklacht kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2019