Rb. Alkmaar, 27-04-2011, nr. 14.701108-10
ECLI:NL:RBALK:2011:BQ2782
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
27-04-2011
- Zaaknummer
14.701108-10
- LJN
BQ2782
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2011:BQ2782, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 27‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑04‑2011
Inhoudsindicatie
witwassen. bewijsoverwegingen met betrekking tot witwassen
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701108-10 (P)
Datum uitspraak: 27 april 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
- 1.
december 2010, 18 maart 2011 en 14 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
- 1.
(zaak 19)
zij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009, althans op 16 oktober 2008, althans in of omstreeks de maand oktober 2008, in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi, type A3, [kenteken]), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden had, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(bovenomschreven) (een) voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi, type A3, [kenteken]), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddelijk of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
(zaak 20)
zij in of omstreeks de periode van 27 januari 2009 tot en met 20 maart 2009 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 7.693,68 euro (betreffende de betaling van een reis naar New York), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was en/of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden had, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(bovenomschreven) (een) voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 7.693,69 euro (betreffende de betaling van een reis naar New York), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Inleiding
De verdenking betreft het plegen van witwashandelingen met betrekking tot een personenauto en het witwassen van een geldbedrag dat is aangewend om een reis naar New York te bekostigen. De verdachte ontkent beide beschuldigingen van witwassen.
Verweer tot bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft gepleit voor bewijsuitsluiting ten aanzien van de in het voorbereidend onderzoek op grond van artikel 126a van het Wetboek van strafvordering (hierna: Sv) gevorderde bankgegevens van de verdachte en de bij [naam reisbureau] gevorderde reisbescheiden met betrekking tot de reis naar New York. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (hierna: SFO) is geopend, waarin de onderzochte persoon de medeverdachte was. De voornoemde bankgegevens en reisbescheiden hadden geen betrekking op deze onderzochte persoon, maar op de verdachte, en hadden daarom niet op basis van artikel 126a Sv in het SFO tegen de medeverdachte opgevraagd mogen worden. In plaats daarvan had het bepaalde in artikel 126nd Sv toegepast moeten worden. Door dit na te laten, zijn strafrechtelijke waarborgen ten aanzien van de verdachte omzeild en is zij rechtstreeks in haar belang geschonden, hetgeen tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de raadsvrouw, dat de bankgegevens van de verdachte en de reisbescheiden met betrekking tot de reis naar New York slechts hadden mogen worden opgevraagd als er sprake zou zijn geweest van een verdenking tegen de verdachte, juist is. De gevraagde gegevens met betrekking tot de verdachte zijn dan ook onrechtmatig verkregen, op grond waarvan de rechtbank deze gegevens zal uitsluiten van het bewijs.
Feit 1 (medeplegen witwashandelingen met betrekking tot een personenauto)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van feit 1.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet is vast te stellen wat de herkomst is van het geld waarmee de auto is aangekocht. Voorts doet zich volgens de raadsvrouw niet de situatie voor dat het niet anders kan zijn dan dat de auto met crimineel geld is betaald. Overigens is er geen sprake van bewijs voor opzet van de verdachte daarop of wetenschap van de verdachte van de criminele herkomst van het geld waarmee de auto is betaald.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, de volgende feiten vast.
De verdachte had in de ten laste gelegde periode een relatie met de medeverdachte. De verdachte en haar medeverdachte hebben niet willen verklaren over hun (financiële) relatie. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij in een woning die in gezamenlijk eigendom is samenwoonden, in ieder geval sinds 11 januari 2008, derhalve tijdens de ten laste gelegde periode van feit 1.
Op 16 oktober 2008 heeft de verdachte een personenauto, merk Audi (kenteken kenteken) op haar (verdachte’s) naam gezet. Deze auto is door de medeverdachte gekocht voor een bedrag van 15.500 euro met inruil van een andere auto van de verdachte, die nog 4000 of 5000 euro waard zou zijn geweest. De koopsom van 15.500 euro is contant door de medeverdachte betaald; de verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat deze personenauto middellijk afkomstig is van enig misdrijf. Hierbij is relevant dat de medeverdachte in de ten laste gelegde periode weliswaar inkomsten lijkt te hebben gehad uit legale bron (een arbeidsrelatie met Bedrijf), maar zich daarnaar gevraagd bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hij heeft daarmee geen legale herkomst voor de contante betaling van de Audi aangegeven.
Op grond van het vonnis van heden in de zaak van de medeverdachte staat vast dat deze zich, onder andere, schuldig heeft gemaakt aan het op grote schaal medeplegen van hennepteelt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met grootschalige hennepteelt hoge inkomsten worden gegenereerd. De rechtbank trekt daaruit - bij gebreke van een verklaring van de verdachte en van de medeverdachte omtrent de herkomst van het bedrag van 15.500 euro - de conclusie dat deze personenauto (geheel of gedeeltelijk) met inkomsten uit de hennepteelt van medeverdachte is aangeschaft en derhalve middellijk afkomstig is van misdrijf.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de personenauto voorhanden heeft gehad in de ten laste gelegde periode vanaf 16 oktober 2008 en dat zij deze personenauto vanaf die datum ook heeft gebruikt.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is, of de verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat deze personenauto (middellijk, geheel of gedeeltelijk) afkomstig was van enig misdrijf.
Nu vast staat dat de verdachte de personenauto niet zelf heeft betaald en ook vaststaat dat de verdachte wist dat de auto is aangeschaft door haar levenspartner (medeverdachte) - zij heeft de auto immers van hem gekregen - spitst deze vraag zich toe op de vraag of de verdachte wist dat de medeverdachte illegale inkomsten had. De rechtbank is van oordeel dat indien de verdachte wetenschap had van illegale inkomsten van haar partner, zij daarmee minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de personenauto was aangeschaft met deze illegale inkomsten.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap van de criminele herkomst van het geld waarmee de auto is gefinancierd heeft gehad.
De officier van justitie heeft gesteld dat de wetenschap van de verdachte kan worden afgeleid uit het samenzijn en -wonen van de verdachte met de medeverdachte, nu zij hierdoor zicht zullen hebben gehad op elkaars dagelijkse bezigheden en inkomsten.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele hebben van een affectieve relatie of het samenwonen, geen wettig bewijs oplevert van wetenschap bij de verdachte van de illegale inkomsten van haar partner.
Toch is de rechtbank, anders dan is aangevoerd van de zijde van de verdediging, van oordeel dat in het onderhavige geval de wetenschap van de verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen, en wel op grond van een combinatie van omstandig-heden. De rechtbank doelt daarbij op het samenwonen en het derhalve voeren van een gezamenlijke huishouding, terwijl het gezamenlijk bezitten van onroerend goed (de woning van de verdachte en de medeverdachte) wijst op het (in ieder geval deels) voeren van een gezamenlijke financiële huishouding. Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat de verdachte zicht had op medeverdachtes (illegale) bezigheden en inkomsten, alsmede het vermoeden dat de verdachte deelde in die inkomsten. Daarmee is derhalve sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Gelet hierop mocht van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring zou geven over de financiële huishouding van haar en haar partner en over de herkomst van het geld waarmee de personenauto is aangeschaft. De verdachte heeft, daarnaar ter zitting gevraagd, geen verklaring willen geven. Nu een verifieerbare verklaring van de zijde van de verdachte over haar wetenschap omtrent de inkomsten van haar partner en de financiering van de personenauto ontbreekt, leidt de rechtbank uit de gezamenlijke (financiële) huishouding die zij met de medeverdachte voerde af, dat zij wetenschap had van diens illegale inkomsten.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 16 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009 een personenauto voorhanden heeft gehad en van die personenauto gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat deze personenauto middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het medeplegen van witwassen wordt niet bewezen verklaard, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de medeverdachte in dezelfde periode de auto ook voorhanden heeft gehad of heeft gebruikt.
Feit 2 (medeplegen witwassen reis New York)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van feit 2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet de verdachte zelf was, maar de medeverdachte die de reis geheel of gedeeltelijk heeft betaald. Daartoe is mede van belang de uitsluiting voor het bewijs van de bankgegevens van de verdachte. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan derhalve niet worden afgeleid dat de reis naar New York geheel of gedeeltelijk is gefinancierd met uit misdrijf afkomstige gelden, zodat de verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 16 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009, in Nederland (een voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi, type A3, gekentekend kenteken), voorhanden heeft gehad en van die auto gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1: witwassen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte (voor feit 1 en feit 2) wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door een personenauto voorhanden te hebben en te gebruiken, terwijl zij wist dat die auto was betaald met uit misdrijf verkregen gelden, namelijk inkomsten die haar partner uit grootschalige hennepteelt had. Witwassen leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Juist het voorhanden hebben en gebruiken van luxe goederen, zoals in dit geval een auto ter waarde van ruim € 20.000,00 met geld afkomstig uit misdrijf, wekt naar de samenleving de indruk dat misdaad loont, en is daardoor zeer laakbaar.
Blijkens het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2011 is de verdachte eerder veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk feit als witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 120 uren in dit geval passend is en zij zal deze straf dan ook opleggen.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘De strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2011.