Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/4.9:4.9 Conclusie
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/4.9
4.9 Conclusie
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS343690:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het gevaltype van het verrichten van rechtshandelingen namens de vennootschap terwijl de bestuurder weet of behoort te weten dat de vennootschap niet in staat is de daaruit volgende verplichtingen na te komen heeft reeds sinds de helft van de 20e eeuw ruime aandacht gekregen in de rechtspraak en literatuur. In de ontwikkeling van deze zogeheten Beklamel-norm valt te signaleren dat het tweeledige vereiste dat de Hoge Raad sinds 1989 hanteert niet altijd onderdeel heeft uitgemaakt van de geldende norm. De onverhaalbaarheid van de schadevergoedingsvordering en de voorzienbaarheid daarvan gelden nu als aanvullende vereisten voor aansprakelijkheid bovenop de wetenschap van niet-nakoming van de verplichting (en). Aan de hand van de delicten van flessentrekkerij en oplichting is onderzocht welke normen voor de bestuurder uit het strafrecht voortvloeien. Daarbij is geconstateerd dat onder omstandigheden de toepassing van die delicten kan leiden tot aansprakelijkheid, zonder dat tevens de wetenschap van onverhaalbaarheid is vastgesteld. De kern van het verwijt dat de bestuurder in zowel het strafrecht als bij de toepassing van de Beklamel-norm wordt gemaakt, is het scheppen en/of in stand houden van een onjuiste voorstelling van zaken waardoor de derde in een voor haar ongunstige rechtsverhouding met de vennootschap stapt. De te vergoeden schade is dan gelijk aan de omvang van het negatief belang.
In dit hoofdstuk lag de nadruk op de ontwikkeling van de door de Hoge Raad gehanteerde Beklamel-norm en de bestudering van de normen die op de bestuurder rusten uit hoofde van de delicten van flessentrekkerij en oplichting. In het volgende hoofdstuk wordt bezien in welke opzichten de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm verder gaat dan die welke uit art. 326 Sr en 326a voortvloeien.