Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2023, nr. BK-ARN 22/916, nr. BK-ARN 22/917, nr. BK-ARN 22/918
ECLI:NL:GHARL:2023:9443
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-11-2023
- Zaaknummer
BK-ARN 22/916
BK-ARN 22/917
BK-ARN 22/918
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:9443, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑11‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1481
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑11‑2023
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep. Termijnoverschrijding. Verschoonbaar?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/916, BK-ARN 22/917 en BK-ARN 22/918
uitspraakdatum: 7 november 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2022, nummers AWB 20/6953, AWB 20/6954 en AWB 20/6955, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.481. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 1.819 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.395. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 3.321 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.777. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 2.502 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Namens belanghebbende zijn nadere stukken ingediend waaruit volgt dat gemachtigde mr. drs. J.H. Scheenaarts, werkzaam bij de Fiscount tijdens de hogerberoepsprocedure is vervangen door mr. Drs. J.R.P.M. Nielen, werkzaam bij Nielen Belastingadviesbureau.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord (de broer van) belanghebbende, zijn vader [naam1] en de gemachtigde mr. drs. J.R.P.M. Nielen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . De zaken van belanghebbende zijn gelijktijdig behandeld met de zaken van de broer en vader van belanghebbende. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is, samen met zijn broer en vader, vennoot in v.o.f. [naam4] (hierna: de vennootschap). De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de in geding zijnde aanslagen op het standpunt gesteld dat de activiteiten van de vennootschap geen bron van inkomen voor belanghebbende vormen, vanwege het ontbreken van een objectieve winstverwachting.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 en 2016 is op 16 december 2019 ingediend door [naam5] (hierna: [naam5] ).
2.3.
In een e-mail van 2 april 2020 schrijft [naam5] aan de Inspecteur:
“In vervolg op eerdere correspondentie bericht ik u dat ik de behandeling van dit dossier heb overgedragen aan de heer Mr Drs J. Schenaarts [hierna: Schenaarts; toevoeging Hof] van de Fiscount organisatie.
Zoals u kunt zien heb ik hem in de cc gezet. Hij gaat contact met u opnemen.”
2.4.
Tot 8 oktober 2020 hebben Schenaarts en [naam6] (hierna [naam6] ) namens de Inspecteur met betrekking tot de genoemde bezwaren meermaals contact gehad, zowel telefonisch en via e- mail.
2.5.
Op 6 oktober 2020 maakt Schenaarts bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017.
2.6.
Op 23 oktober 2020 heeft (in verband met de coronamaatregelen) telefonisch een hoorgesprek plaatsgevonden. Gespreksdeelnemers waren [naam6] en [naam7] namens de Inspecteur en Schenaarts namens (de vader en broer van) belanghebbende. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt in dit verslag wordt Schenaarts omschreven als “de gevolmachtigde van de heren [belanghebbende en naam1] ”. Verder zou Schenaarts blijkens dit verslag het volgende hebben gezegd.
“Schenaarts geeft aan dat de vorige adviseur [naam5] niet aanwezig is. Hij heeft het dossier overgedragen. [naam5] is afscheid aan het nemen als fiscaal adviseur en heeft wat zakelijke strubbelingen gehad.”
Op 27 oktober 2020 heeft [naam6] het verslag van het hoorgesprek aan Schenaarts per e-mail verzonden.
2.7.
In een e-mail van 2 november 2020 plaatst Schenaarts “enkele opmerkingen bij het hoorverslag”. Schenaarts plaatst daarbij geen opmerkingen met betrekking tot de in deze uitspraak geciteerde passages uit het hoorverslag.
2.8.
In een e-mail van 3 november 2020 schrijft [naam6] aan Schenaarts het volgende:
“Gezien hetgeen gewisseld is en het voorstel om maar liefst nog vijf jaar ‘het aan te zien’, zie ik geen aanknopingspunten om in de bezwaarfase tot een vergelijk te komen. Ik ga daarom uitspraak doen. Tegen deze uitspraak staan rechtsmiddelen open. Dit zal ik ook vermelden in de uitspraak. U kunt de uitspraak op korte termijn tegemoet zien. Ik stuur deze per post op.”
2.9.
Op 4 november 2020 heeft de Inspecteur de bezwaren IB/PVV 2015, 2016 en 2017 ongegrond verklaard. De uitspraken op bezwaar zijn in één geschrift vervat. De uitspraken op bezwaar zijn verzonden aan Fiscount, t.a.v. de heer mr. drs. J.H. Schenaarts, Postbus 320, 8000 AH ZWOLLE. Dit is het juiste postadres van de Fiscount organisatie.
2.10.
In een e-mail van 4 december 2020 schrijft [belanghebbende] aan onder andere Schenaarts dat hij ervan uitgaat dat gepaste actie zal worden ondernomen om de Invordering een halt toe te roepen. In een e-mail van 7 december 2020 schrijft Schenaarts aan onder andere [belanghebbende] het volgende:
“Uitstel van betaling wordt ingetrokken als er op een bezwaarschrift is beslist.
In zijn email aan mij van 3 november j.l. heeft de heer [naam6] van de belastingdienst geschreven dat hij de ingediende bezwaarschriften gaat afwijzen.
Moet ik nu concluderen dat hij inmiddels uitspraken heeft gedaan voor [naam1] , [belanghebbende] en [naam8] ?
Ik heb geen uitspraken gezien. Als ze er zijn, zou ik deze graag zo spoedig mogelijk ontvangen. Want er moeten beroepschriften ingediend worden binnen 6 weken na dagtekening van de uitspraken.”
2.11.
In een e-mail van 7 december 2020 aan [naam5] vraagt Schenaarts of hij de beschikking kan krijgen over alle dossier in verband met het schrijven van de beroepschriften. In een e- mail van 14 december 2020 van [naam5] aan Schenaarts schrijft [naam5] dat dit geen probleem is en dat ook hij nog geen uitspraken op bezwaar heeft ontvangen.
2.12.
In een e-mail van 22 december 2020 vraagt Schenaarts aan [naam6] naar welk adres de uitspraken op bezwaar zijn verzonden. In een e-mail van 4 januari 2021 antwoordt [naam6] dat hij de uitspraken op bezwaar naar het postadres van Fiscount heeft verzonden.
2.13.
Op 23 december 2020 stelt Schenaarts namens belanghebbende beroep in tegen de uitspraken op bezwaar. Een kopie van de (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar is daarbij bijgesloten.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is verder in geschil of de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Verzending uitspraken op bezwaar naar juiste adres
4.1.
Namens belanghebbende is gesteld dat [naam5] tot en met 4 november 2020 de gemachtigde van belanghebbende was en niet Schenaarts. Belanghebbende voert daarvoor aan dat de schriftelijke machtiging ten behoeve van Schenaarts eerst op 24 december 2020 is getekend. De uitspraken op bezwaar zijn, aldus belanghebbende, naar het verkeerde adres verzonden en derhalve niet op de juiste wijze bekend gemaakt door de verzending van de uitspraken op bezwaar naar het werkadres van Schenaarts. Belanghebbende heeft daarbij ter zitting van het Hof gesteld dat de volmacht van [naam5] niet mede een recht van substitutie omvatte.
4.2.
Het Hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat [naam5] op 2 april 2020 de gemachtigde van belanghebbende was. Belanghebbende heeft gesteld dat de volmacht van [naam5] niet mede een recht van substitutie omvatte, maar heeft deze stelling niet onderbouwd, bijvoorbeeld door de machtiging van [naam5] in het geding te brengen. Het Hof acht het niet aannemelijk dat [naam5] buiten zijn bevoegdheden als gemachtigde is getreden door de Inspecteur mede te delen dat de behandeling van het dossier was overgedragen aan Schenaarts. Voor zover dit anders is, heeft belanghebbende dit gebrek geheeld door (achteraf) akkoord te gaan met de overname van het dossier door Schenaarts na 2 april 2020. Het Hof acht het in dit verband niet aannemelijk dat Schenaarts zonder medeweten van belanghebbende en zonder door belanghebbende aangewezen te zijn als de nieuwe gemachtigde na 2 april 2020 de behandeling van het dossier heeft overgenomen. De omstandigheid dat de volmacht schriftelijk pas bevestigd is na 4 november 2020 maakt dit niet anders, nu een volmacht ook mondeling of stilzwijgend kan worden verleend (artikel 3:61, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).
4.3.
Het Hof acht het aannemelijk dat [naam5] ieder geval binnen de grenzen van de aan hem verleende volmacht heeft gehandeld toen hij op 2 april 2020, ook als ervan wordt uitgegaan dat hij tot na 4 november 2020 de (enige) gemachtigde van belanghebbende zou zijn gebleven, de Inspecteur meedeelde dat correspondentie met betrekking tot dit dossier aan Schenaarts verzonden diende te worden.
4.4.
Anders dan de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft gesteld, is de Inspecteur niet verplicht de uitspraak op bezwaar te verzenden naar de persoon die het bezwaar heeft ingediend. Wel is de Inspecteur verplicht een besluit in ieder geval naar het juiste adres van een gemachtigde te verzenden indien daarvan sprake is. Ten overvloede merkt het Hof daarbij op dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 door Schenaarts was ingesteld.
4.5.
Het bovenstaande brengt mee dat de Inspecteur de uitspraken op bezwaar naar het juiste adres heeft verzonden en aldus met die verzending de uitspraken op bezwaar bekend heeft gemaakt conform artikel 3:41, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb) en vangt aan de dag na verzending van de uitspraken op bezwaar (artikel 6:8, eerste lid van de Awb). Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de uitspraken op bezwaar door Fiscount later zijn ontvangen dan 5 november 2020, zodat 16 december 2020 de laatste dag was waarop binnen de termijn beroep bij de Rechtbank kon worden ingesteld.
4.6.
Niet in geschil is dat op 23 december 2020 beroep is ingesteld bij de Rechtbank, derhalve buiten de beroepstermijn.
Verschoonbare termijnoverschrijding
4.7.
Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en heeft daartoe aangevoerd dat Schenaarts de uitspraken op bezwaar eerst op 23 december 2020 onder ogen heeft gekregen vanwege de coronamaatregelen die op kantoor van Fiscount waren doorgevoerd. De uitspraken op bezwaar waren door de weinige medewerkers van Fiscount die op kantoor aanwezig mochten zijn in weerwil van duidelijke afspraken niet (digitaal) aan Schenaarts doorgezonden. Verder was bij Schenaarts een ernstige vaataandoening geconstateerd en was een collega terminaal ziek, zodat de overige medewerkers van Fiscount (waaronder Schenaarts) het extra druk hadden in de toch al drukke decembermaand.
4.8.
Het Hof stelt voorop dat de omstandigheid dat de uitspraken op bezwaar op het kantoor van Schenaarts enige tijd in het ongerede zijn geraakt, in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende komt. Naar het oordeel van het Hof hebben de coronamaatregelen de verwerking van postzendingen op kantoren van dienstverleners als Fiscount niet zodanig gecompliceerd dat het zoekraken van belangrijke poststukken reeds daardoor verschoonbaar zou zijn.
4.9.
Het Hof oordeelt verder als volgt. Schenaarts wist op 3 november 2020 dat de Inspecteur het besluit had genomen de bezwaren af te wijzen en dat hij de formeel vastgelegde besluiten “op korte termijn” tegemoet kon zien. Vanaf dat moment kon beroep bij de Rechtbank worden ingesteld omdat de besluiten (de uitspraken op bezwaar) reeds tot stand waren gekomen (artikel 6:10, eerste lid van de Awb). Op 4 december 2020 wist Schenaarts dat uitstel van betaling was ingetrokken en dat de formele uitspraken op bezwaar dus waarschijnlijk al waren gedaan. Blijkens de e-mail van die datum was Schenaarts zich op dat moment er ook van bewust dat de beroepstermijn wellicht reeds was aangevangen.
4.10.
Schenaarts heeft desondanks op dat moment geen pro forma beroep ingesteld bij de Rechtbank. Door dit niet te doen en eerst uit te zoeken wat er met de uitspraken op bezwaar was gebeurd, heeft Schenaarts het risico genomen dat, als de uitspraken op bezwaar inderdaad inmiddels waren gedaan en correct bekend zouden zijn gemaakt, de beroepstermijn inmiddels was gaan lopen, nog altijd doorliep en wellicht al op korte termijn zou verlopen. Dit is uiteindelijk ook wat er is gebeurd. Ook dit risico dient naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van belanghebbende te komen.
4.11.
Het Hof acht het ten slotte niet aannemelijk dat de aandoening van Schenaarts of de drukke werkzaamheden (vanwege het overnemen van werk van een terminale collega en de drukke decembermaand) hem hebben verhinderd vóór 17 december 2020 pro forma beroep in te stellen, nog daargelaten dat het in dat geval de verantwoordelijkheid van Schenaarts was geweest dit dossier aan een ander over te dragen. Schenaarts was immers nog wel in staat om op 7 december 2020 de volledige dossiers bij [naam5] op te vragen, teneinde aan de beroepschriften te kunnen gaan werken. Hij heeft ook op 23 december 2020, weliswaar te laat, vrijwel ogenblikkelijk nadat hij de uitspraken op bezwaar onder ogen kreeg, daadwerkelijk zelf pro forma beroep ingesteld.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.