Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2016, nr. 200.100.817
ECLI:NL:GHARL:2016:2723
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-04-2016
- Zaaknummer
200.100.817
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:2723, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑04‑2016; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2015:2650, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑04‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2016/88 met annotatie van mr. A.I. Schreuder
PS-Updates.nl 2016-0110
JA 2015/105
Uitspraak 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2015:2650 Hoger beroep; jarenlange en anonieme campagne van stalking, laster en doodsbedreigingen, gericht op en met gevolg dat benadeelde psychisch is beschadigd in de vorm van een aanpassings- of persoonlijkheidsstoornis; verlies van arbeidsvermogen; smartengeld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.100.817
(zaaknummers rechtbank Almelo 116029 en 118441)
arrest van 5 april 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.C.J. Coumou,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: onttrokken.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 april 2015 (verder: het tussenarrest) hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief van mr. Coumou van 17 juni 2015, waarin deze voor de comparitie een aantal producties heeft ingezonden met toelichting;
- de brief van 21 december 2015, waarin mr. Rupert heeft meegedeeld dat zij zich aan de zaak heeft onttrokken;
- de behoorlijke oproeping van [geïntimeerde] bij brief van de griffier van 22 december 2015, tevergeefs aangeboden onder het track and trace systeem;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 20 januari 2016, waar [geïntimeerde] niet is verschenen.
1.3
Vervolgens heeft het hof op verzoek van [appellant] arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
Het hof verwijst naar en volhardt bij zijn tussenarrest. Daarin heeft het hof, samengevat, het volgende tot uiting gebracht:
(in rov. 4.5 tot en met 4.8) [geïntimeerde] heeft onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld door hem langdurig (11 jaar), stelselmatig en anoniem te stalken (met smaadschriften en doodsbedreigingen) met het oogmerk hem emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken, waardoor hij in persoonlijk/psychisch, sociaal en maatschappelijk opzicht stevig is geschaad;
(in rov. 4.9) het ontslag van [appellant] bij [bedrijf] B.V. blijft buiten beschouwing;
(in rov. 4.10 en 4.11) de hier weergegeven gedocumenteerde gegevens in samenhang met het stalkingsgedrag van [geïntimeerde] in die periode en de rapportages van psychiater [psychiater] en maatschappelijk werkende [A] vormen duidelijke aanwijzingen dat de door [B] B.V. verzochte ontbinding van de arbeidsverhouding met de door [geïntimeerde] gereleveerde problemen in de werksfeer, ondanks de herstelmelding per 1 mei 2003 door ARBO, haar dieperliggende oorzaak mogelijk geheel of ten dele heeft gevonden in de voortdurende en stelselmatige stalking ook aan het adres van de werkgever; het hof verlangt van [appellant] inzicht in de ontbindingsprocedure, productie van het integrale documenten van de gerechtelijke ontbindingsprocedure en meer informatie over de gang van zaken die tot zijn ontslag heeft geleid;
(in rov. 4.12 en 4.13) het hof wil meer informatie van [appellant] ontvangen, met name over de oorzaak van de mislukking van zijn eigen zaak [Eigen Bedrijf] en over de vraag hoe de stalking daaraan heeft bijgedragen, waartoe [appellant] de jaarrekeningen van zijn onderneming over de jaren 2007-2009 in het geding moet brengen alsook medische gegevens over zijn geestelijke gezondheidstoestand in die periode alsmede verdere informatie;
(in rov. 4.14) het hof vindt het van belang om bij [geïntimeerde] informatie in te winnen over zijn vroegere opleidingen, vroegere beroepsuitoefening, eventueel psychiatrische voorgeschiedenis, zijn contact over deze procedure met zijn aansprakelijkheidsverzekeraar en gegevens over zijn huidige inkomsten en vermogen, waartoe [geïntimeerde] wordt verzocht om documentatie hierover tijdig in te zenden.
2.2
Voor de situatie ten tijde van de ontbinding van de arbeidsverhouding van [appellant] met [B] B.V. verwijst het hof allereerst naar hetgeen is overwogen in rov. 3.4 en 4.10 van het tussenarrest. [appellant] was daar sedert 11 februari 2001 in dienstbetrekking als showroomverkoper. Op 19 augustus 2002 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens overspanning. Hij werd begeleid door de ARBO-arts van Maetis. Nadat hij door de Arbodienst per 1 mei 2003 hersteld was gemeld, is zijn dienstverband eind september 2003 na een ontbindingsprocedure geëindigd. Bij brief van 17 juni 2015 en ter comparitie heeft [appellant] uiteengezet dat het opgevraagde ontbindingsdossier niet meer voorhanden was bij [B] B.V. en evenmin bij [appellant] eigen advocatenkantoor Damsté, die het gearchiveerde dossier in 2010 hadden vernietigd, terwijl hij dit evenmin thuis in zijn administratie heeft kunnen terugvinden. [appellant] heeft bij brief van 17 juni 2015 stalkingsbrieven aan [B] B.V. d.d. 25 oktober 2002, 5 november 2002 en 10 december 2002 overgelegd, alle van dezelfde strekking als de brief van 25 oktober 2002 zoals geciteerd in rov 3.4 van het tussenarrest. Ter comparitie is over de ontbindingsoorzaak onder meer verklaard:
" Voorzitter: In de stukken staat dat er sprake is van onenigheid op de werkvloer bij [B] . Kunt u daar meer over vertellen?
Dhr. [appellant] : Als je iedere morgen opstaat en niet weet wat je overkomt, hoe je collega’s tegen je doen, of er weer een brief komt, dan word je een ander mens. Ik kan me voorstellen dat dat de sfeer niet goed heeft gedaan. Ik heb er wel eens over gepraat bij [B] Ik heb er alles aan gedaan en [B] heeft ook haar best gedaan. Ik wilde graag werken, maar kon niet meer. Ik kon mijn gedachten er niet bij houden. Dat is lastig uit te leggen voor iemand die het niet heeft meegemaakt. Ik ben ook bij maatschappelijk werk geweest maar dat heeft niet geholpen.
Mevrouw [C] van de firma waar je je ziek meldt, Achmea? Zij heeft met mijn werkgever afgesproken, omdat ik richting de WAO ging, dat ik op papier twee weken uit de Ziektewet zou gaan zodat de WAO periode vanaf 0 weer zou kunnen beginnen. Bij [B] hebben ze, ondanks dat ze anders hebben beloofd, daarvan misbruik gemaakt en mij er toen uit gegooid.
Hof: Hoe ernstig was de stalking toen u bij [B] werkte?
Dhr. [appellant] : Die was in volle gang. Het was wisselend per week. De ene week kreeg ik niks maar de andere week klepperde de brievenbus. De brieven kwamen zelfs bij de buren, familie en mijn werkgever. Ook bars in de omgeving tot 30 kilometer hebben brieven ontvangen zodat er veel ruchtbaarheid aan zou worden gegeven."
Dit alles heeft [geïntimeerde] in deze procedure niet nader weersproken, zodat dit vaststaat. Aannemelijk is dat de door [geïntimeerde] gesignaleerde knelpunten in [appellant] functie en zijn problemen in de werksfeer veeleer moeten worden toegeschreven aan zijn onder invloed van het onrechtmatig gedrag van [geïntimeerde] ontstane arbeidsongeschiktheid dan aan andere, zelfstandige gronden.
2.3
Op basis hiervan oordeelt het hof door [appellant] afdoende onderbouwd gesteld en door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [appellant] tijdens zijn dienstverband bij [B] B.V. als gevolg van [geïntimeerde] anonieme campagne met stalking, smaad en doodsbedreigingen arbeidsongeschikt is geworden en dat dit dienstverband zo al niet uitsluitend dan toch in overwegende mate daardoor is ontbonden, waardoor hij werkloos is geworden en wisselend in de WW en de Ziektewet heeft doorgebracht.
2.4
Zoals in rov 3.5 van het tussenarrest is overwogen, heeft deze situatie voortgeduurd totdat [appellant] in het voorjaar van 2007 met tijdelijk behoud van zijn uitkering een eigen bedrijf onder de naam [Eigen Bedrijf] heeft gestart en voortgezet tot mei 2009. In die periode heeft [appellant] onder meer op 14 februari 2009 aangifte gedaan van stalking, smaadschrift en doodsbedreigingen (zie de producties 14 bij de brief van 17 juni 2015), waarna [geïntimeerde] op 17 februari 2009 als verdachte door de politie is aangehouden en de bekennende verklaring heeft afgelegd, zoals geciteerd in rov 3.6 van het tussenarrest.
De patiëntgegevens van [appellant] huisarts [huisarts] (productie 9 bij de brief van 17 juni 2015) houden met betrekking tot die periode onder meer in:
"26-11-09 S Slaapt slecht door spanningen (…)
26-11-09 S Verklaring van alles wat afgelopen jaren is gebeurd en het effect hiervan, niet alleen op zichzelf, maar ook op zijn gezin.
03-03-09 P Naar: Winter PSL
03-03-09 S Graag naar Winter omdat de dader die nu bekend heeft
S lijkt verwerking te kunnen starten.
20-02-09 S Kiest toch voor psycholoog.
13-02-09 S Wil graag hulp om de alleroverheersende gedachten van de dader los te kunnen laten; psychologen hebben niet goed geholpen; hypnotherapie?
(…)
16-12-08 S Gaat veel beter; stemming goed (…); tevens is vanochtend de vermoedelijke dader gearresteerd.
04-12-08 S Is wel rustiger sinds mirtazapine, vele kilo's aangekomen. (…)
13-11-08 S Overdag ook iets voor de rust?
11-11-08 S Hij wordt nog steeds lastig gevallen en zwart gemaakt met beschuldigingen van inbraak. Het lijkt erop dat er nu een serieus onderzoek van het OM start. Is ondertussen zelf teneinde raad: slaapt niet meer, angstig, somber.
E Reactief depressief.
(…) mirtazapine (…)".
Bij brief van 2 december 2009 (productie 10 bij de brief van 17 juni 2015) heeft GZ psycholoog dr. [psycholoog] onder meer geschreven:
"op verzoek van mijn cliënt, (…) [appellant] zend ik je hierbij een samenvatting van mijn consulten in de periode 2006 tot heden. Mijn bemoeienissen waren vaak kort durende interventies gericht op het hanteren van de stress en de emoties rond een zeer bizarre en schadelijke vorm van stalking,
(…)
(…) [appellant] heb ik sinds april 2006 meermaals psychologisch begeleiding gegeven. Hij is verwezen in verband met burn-out verschijnselen: slecht slapen, oververmoeid, depressiviteit, geheugen- en concentratieproblemen.
Cliënt heeft ernstig geleden onder een vorm van brieventerreur door een onbekende. (…) Aangezien het niet bekend was wie de dader was, raakte (…) [appellant] in toenemende mate onzeker, gespannen en achterdochtig. Meerdere keren zat hij er psychisch(…) volledig doorheen en zocht dan hulp om weer greep op zijn leven te krijgen.
Mede door deze terreur raakte hij niet alleen zijn werk kwijt, maar was het voor hem ook onmogelijk weer aan het werk te komen. Een aantal malen verliep de sollicitatieprocedure voorspoedig en stond hij op het punt om aangenomen te worden, om vervolgens een omslag bij de werkgever te bespeuren. Hij werd dan vervolgens ineens toch niet aangenomen. Cliënt kon niet anders dan geloven dat dit het gevolg moest zijn van het feit dat de briefschrijver weer zijn werk (…) had gedaan.
(…)
Vervolgens heeft hij getracht voor zichzelf te beginnen als enige mogelijkheid om uit de impasse te komen. Helaas heeft deze poging schipbreuk geleden, omdat cliënt toch fysiek- en mentaal te weinig draagkracht had om deze krachtsinspanning tot een goed einde te brengen.
Niet alleen zijn gezondheid, zijn werk, zijn financiën maar ook zijn positie in het gezin en relatie heeft geleden onder het gebeuren. Als gevolg van de spanningen werd hij meer prikkelbaar en somber.
Een kenmerk van zijn lijden was ook zijn angst om aan deze terreur onderdoor te gaan. Hij beschouwde dit als het ultieme doel van zijn belager (…)
(…)
Schrijnend was tenslotte dat toen eenmaal bekend werd wie de dader was, (…) het toen nog niet goed mogelijk was de zaak (af) te (…) sluiten. De schaamte, het schuldgevoel en de woede bleven, alleen de achterdocht naar anderen werd minder. Cliënt durft en kan nog altijd niet met anderen open bespreken hoe hij geleden heeft. Hij hoopt enige genoegdoening te kunnen krijgen voor alle jaren van stress en onzekerheid. Zijn leven is kapotgemaakt, maar hij wil dat nog altijd naar de dader en naar anderen niet open communiceren. De echte verwerking moet nog komen."
Naar aanleiding van vragen van het hof over [Eigen Bedrijf] is ter comparitie onder meer het volgende verklaard:
" Voorzitter: Vertelt u wat over [Eigen Bedrijf] , hoe bent u op het idee gekomen?
Dhr. [appellant] : Ik kwam nergens meer aan de bak. Ik had een behoorlijk gat in mijn CV en was angstig om te solliciteren. Ik kon mezelf niet in bedwang houden tijdens sollicitaties, moest aldoor huilen, dus ik maakte geen schijn van kans. Door gesprekken bij het UWV en met [D] en reïntegratiebegeleiding is het idee ontstaan om voor mezelf te beginnen. Ik liep ook tegen het eind aan van mijn WW-periode. Toen is een bedrijfsplan opgesteld. Ook raakte ik in contact met het Zorg- en Preventiecentrum uit [plaats] . Het bedrijfsplan is eerst afgekeurd door de GAK. Daar heb ik nooit van geweten. Ondanks dat heeft het reïntegratiebureau doorgezet en is voor mij langs banken gegaan. Toen kwam er een starterskrediet. Achteraf vond ik het geen prettig iets dat het reïntegratiebureau heeft doorgezet ondanks de afkeuring door het GAK.
Ik heb me in het voorjaar van 2007 na een aantal weken opnieuw ziek gemeld omdat ik het toen aan mijn rug had. Het is toen slecht met de zaak gegaan. De jaarrekeningen laten ook zien hoe het ging: slecht. Ik kon niet slapen, had huilbuien. Als ik ’s avonds thuis kwam, waren er weer brieven of belden er mensen die brieven hadden gehad. Zelfs schilders hadden brieven gehad. In het laatste jaar van de onderneming heeft hij een intensieve campagne gevoerd. Hij zal er wel een dagtaak aan hebben gehad. Ik ben waarschijnlijk wel bespioneerd, zo heb ik het destijds niet ervaren, maar waarschijnlijk wel. Zelfs naamgenoten die geen familie zijn hebben brieven gehad: honderden brieven die handmatig zijn geschreven."
Ook hiervan moet als onweersproken worden uitgegaan.
Blijkens de door [appellant] bij brief van 17 juni 2015 als producties 11 en 12 overgelegde jaarrekeningen van [Eigen Bedrijf] heeft [appellant] in deze onderneming verliezen geleden van € 11.621 in 2007, € 16.031 in 2008 en € 30.155 in 2009.
2.5
Op grond van het voorgaande in combinatie met de in rov 4.6 van het tussenarrest geciteerde antwoorden naar aanleiding van hun psychiatrisch en psychologisch onderzoek door respectievelijk psychiater [psychiater] en klinisch psycholoog [psycholoog] en in samenhang met het commentaar van verzekeringsarts [E] d.d. 8 september 2014 (productie 5 bij memorie van grieven) oordeelt het hof voldoende door [appellant] onderbouwd en door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [appellant] als gevolg van de jarenlange en anonieme campagne van stalking, laster en doodsbedreigingen psychisch zodanig is beschadigd in de vorm van een aanpassings- of persoonlijkheidsstoornis dat hij geen reële kans heeft gehad om zijn onderneming [Eigen Bedrijf] van de grond te krijgen. Desondanks hebben het re-integratiebureau en het UWV hem daartoe ontijdig en met de nodige risico’s aangezet. Die start aan het eind van de WW-periode was echter in wezen een noodsprong vanwege zijn onder invloed van de stalking zeer moeilijk geworden plaatsbaarheid (aldus arbeidsdeskundige [D] ), waarvan [appellant] destijds het risico wel enigszins onderkende. Vanwege de lastercampagne (in de periode van 23 mei 2007 tot en met 17 september 2007 zijn alleen al acht verschillende brieven van [geïntimeerde] bij de politie ingeleverd, waarvan slechts één door [appellant] zelf) en [appellant] daardoor teweeggebrachte psychische beperkingen heeft hij deze onderneming enkele jaren later moeten beëindigen. Niet aannemelijk is dat zijn door [geïntimeerde] gesignaleerde rugklachten daaraan hebben bijgedragen. De duur daarvan, bestaande in enkele periodes van een aantal weken, valt immers, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, in het niet bij de druk die op hem is uitgegaan van het jarenlange onrechtmatige gedrag van [geïntimeerde] . [appellant] was bij de beëindiging van zijn onderneming 53 jaar oud en had vanwege zijn leeftijd en inmiddels ontstane persoonlijkheidsstoornis met functieverlies van 15% in feite geen kans meer op de arbeidsmarkt, zodat hij, volgens zijn verklaring ter comparitie, voortaan was aangewezen op vrijwilligerswerk op onder meer een zorgboerderij, waar zelfs kinderen hem aanspraken op de vermeende diefstal. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat [appellant] door het onrechtmatig gedrag van [geïntimeerde] ten tijde van het ontslag bij [B] B.V. zijn toekomstige arbeidsvermogen heeft verloren. [geïntimeerde] heeft wel betwist dat sprake zou zijn van eindtoestand, maar dit verweer gaat in het licht van de voorgaande gegevens niet op. Ook ter comparitie had [appellant] , ondanks vele pogingen daartoe, nog steeds geen betaalde arbeid.
2.6
[appellant] heeft het verlies van arbeidsvermogen van 1 oktober 2003 tot en met 1 september 2010 berekend op € 187.747 en zijn toekomstig verlies arbeidsvermogen tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd met kapitalisatiedatum van 1 september 2010 inclusief belastingcomponent berekend op € 239.775, hetgeen in totaal neerkomt op € 427.522. Tegen deze begroting van zijn verlies arbeidsvermogen heeft [geïntimeerde] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat dit totaalbedrag, met verstrekking van de gebruikelijke belastinggarantie en de wettelijke rente vanaf peildatum 1 september 2010 voor toewijzing vatbaar is.
2.7
Ter comparitie heeft [appellant] onweersproken uiteengezet dat zijn uitsluitend zakelijke schuldenlast van ongeveer € 66.000 in de WSNP, die alleen vanwege deze procedure is verlengd en nog voortduurt tot 8 november 2017, te maken heeft met [Eigen Bedrijf] en dat men dit mogelijk als een aparte schadepost kan zien alsmede dat [appellant] een aardig pensioen zou hebben gehad als hij had kunnen doorwerken. De mogelijkheid van schade wegens deze twee aspecten is aannemelijk. Dat is voldoende voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat.
2.8
Ter bepaling van de hoogte van het smartengeld is allereerst van belang, zoals in rov. 4.7 en 4.8 van het tussenarrest is overwogen, dat [appellant] als gevolg van de langdurige en stelselmatige en anonieme stalking, laster en doodsbedreigingen door [geïntimeerde] een psychiatrisch ziektebeeld (geestelijk letsel) heeft ontwikkeld en aldus in zijn persoon is aangetast, waarop [geïntimeerde] zijn oogmerk had gericht, waardoor zich beide gevallen van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder a. en b. BW voordoen. In feite heeft [geïntimeerde] het leven van [appellant] lange tijd ernstig beschadigd en is [appellant] nog steeds beschadigd. De schadelijke geruchtenvorming heeft er onweersproken toe geleid dat hij er nog steeds op wordt aangesproken, dat zijn sociaal-maatschappelijke status ernstig is beschadigd en dat hij ten minste voor zijn eigen gevoel tot een paria is geworden in zijn woongemeente en omgeving, waaruit hij wegens geldgebrek niet kon en kan verhuizen. Daarnaast heeft zijn relatie met zijn echtgenote en zijn gezinsleven (met een dochter) hieronder ernstig geleden. Door dit alles is [appellant] in september 2003, toen hij 47 jaar oud was, arbeidsongeschikt geworden en wel zodanig dat herintreding voor hem op de arbeidsmarkt niet meer mogelijk was of, naar aannemelijk is, nog zal zijn.
[geïntimeerde] heeft hierop het oogmerk gehad, is na zijn aanhouding een confrontatie met [appellant] uit de weg gegaan en heeft nooit enige excuses gemaakt. Hij is, onweersproken, met pensioen en klust als elektromonteur nog vijf dagen per week bij zijn voormalige werkgever en tevens voor zichzelf.
Onder de smartengelduitspraken (Smartengeld 20e druk 2015) valt er geen goed vergelijkbare zaak te vinden. Het hof brengt ook in herinnering dat het hier gaat om 11 jaar lange anonieme stalking, laster en doodsbedreigingen met het opzet als oogmerk om [appellant] emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken, waarin [geïntimeerde] ruimschoots is geslaagd. Anders dan [appellant] voorstaat, vormt [geïntimeerde] proceshouding (meermalen wegblijven van zittingen en enkele onttrekkingen van zijn advocaat) echter niet zonder meer een grond tot verhoging van het smartengeld. Alle in het tussenarrest en in dit arrest hiervoor vermelde omstandigheden in aanmerking genomen, oordeelt het hof naar redelijkheid en billijkheid een smartengeld verschuldigd van € 70.000. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke rente, volgens zijn memorie van grieven onder 17 en 59 vanaf 1 juli 1997 (de pleegdatum volgens het strafdossier). Het gaat hier echter om een 11 jaar durende onrechtmatigheid, die qua schadeaanvang is geculmineerd in het ontslag bij [B] B.V. per 1 oktober 2003. Daarom zal het wettelijke rente vanaf die peildatum worden toegewezen.
2.9
[appellant] heeft de buitengerechtelijke kosten voor de werkzaamheden van zijn advocaat gespecificeerd in productie 6 bij memorie van grieven en onder grief 5 als volgt toegelicht. Mr. Coumou heeft diverse sommaties aan [geïntimeerde] gestuurd en met diens advocaat ook inhoudelijk over aansprakelijkheid en schade gecorrespondeerd. Verder heeft mr. Coumou [appellant] vertegenwoordigd in hoger beroep van de strafzaak, waartoe zij beiden de mondelinge behandeling hebben bijgewoond, opdat [appellant] als gevoegd slachtoffer zou worden gehoord. Verder heeft mr. Coumou inhoudelijk gecorrespondeerd met [geïntimeerde] aansprakelijkheidsverzekeraar Delta Lloyd en ten slotte gecorrespondeerd met de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [appellant] en met de medisch adviseur. In totaal hebben de buitengerechtelijke activiteiten van mr. Coumou 60 uur x € 245 + 5% kantoorkosten en BTW gekost, hetgeen volgens hem neerkomt op € 5.160. Dit een en ander heeft [geïntimeerde] in geen van beide instanties voldoende gemotiveerd betwist, zodat ook de vordering wegens buitengerechtelijke kosten ad € 5.160 voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.10
Opmerking verdient nog dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van zijn vordering sub 5 (zie rov. 4.1 van het tussenarrest), zodat deze kwestie niet aan het hof is voorgelegd.
2.11
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden leiden. Daarom wordt aan hun bewijsaanbod voorbijgegaan.
3. De slotsom
3.1
Het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en het gevorderde moet worden toegewezen zoals hieronder vermeld met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 92,93
- griffierecht € 285,00
subtotaal verschotten € 377,93
- salaris advocaat tevens wegens beslaglegging € 7.740,00 (3 punten x tarief VII)
totaal € 8.117,93.
De explootkosten van de gelegde beslagen zullen niet worden toegewezen aangezien [appellant] deze niet heeft opgegeven c.q. overgelegd.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,65
- griffierecht € 1.513,00
subtotaal verschotten € 1.610,65
- salaris advocaat € 7.790,00 (2 punten x appeltarief VII)
totaal € 9.400,65.
3.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het in oppositie gewezen eindvonnis van de rechtbank Almelo van 12 oktober 2011 en doet opnieuw recht:
vernietigt het bij verstek gewezen eindvonnis van die rechtbank van 22 december 2010;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellant] van een bedrag van € 427.522 ten titel van verlies van arbeidsvermogen, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 1 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte van een belastinggarantie aan [appellant] , waaruit blijkt dat [geïntimeerde] op zijn kosten verweer zal voeren indien de Inspecteur der belastingen inkomstenbelasting wil heffen over de aan [appellant] uit te keren schade ter zake van verlies aan arbeidsvermogen en dat, indien de inspecteur in het gelijk wordt gesteld de daardoor ontstane belastingschade voor rekening van [geïntimeerde] komt;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellant] van niet in vermogensschade bestaande schade ex artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder a. en b. BW (smartengeld) ad € 70.000, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2003 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellant] van de als gevolg van [geïntimeerde] onrechtmatige stalking, laster en doodsbedreigingen verder geleden en nog te lijden schade, rente en kosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellant] van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 5.160, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding, 10 november 2010, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het beide instanties, aan de zijde van [appellant] tot aan de bestreden uitspraak wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 377,93 voor verschotten en op € 7.740 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.610,65 voor verschotten en op € 7.790 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 ingeval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, R.A. Dozy en L.J. de Kerpel-van de Poel, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Hoger beroep; onrechtmatig handelen door jarenlange anonieme stalking/belaging met het oogmerk om de belaagde emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken; gevolgen; omvang smartengeld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.817
(zaaknummers rechtbank Almelo 116029 en 118441)
arrest van de tweede kamer van 14 april 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. H.C.J. Coumou,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.A.A.M. Rupert.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 22 december 2010 (verstekvonnis), 9 maart 2011 (comparitievonnis in verzet) en van 12 oktober 2011 (eindvonnis in verzet) die de rechtbank Almelo heeft gewezen tussen [appellant] als eiser respectievelijk geopposeerde en [geïntimeerde] als gedaagde respectievelijk opposant.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 januari 2012,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Vanaf augustus 1997 (volgens [geïntimeerde] na een mishandeling door [appellant] welke [appellant] betwist) heeft [geïntimeerde], anoniem, tot en met 2008 [appellant] (geboren in [jaartal]) stelselmatig gestalkt (belaagd) met beledigende, bedreigende en onterende teksten, die hij telefonisch en schriftelijk richtte aan vrienden, kennissen, buren, collega’s en werkgevers van [appellant].
3.2
In verband hiermee heeft [appellant] regelmatig zijn huisarts bezocht (zie de getypte patiëntgegevens in productie 6 in eerste aanleg alsmede de handgeschreven patiëntgegevens onder productie 4 bij memorie van grieven) en een maatschappelijk werker ingeschakeld. [appellant] kreeg daarnaast psychologische bijstand. Vanaf 2003 was hij onder behandeling van psycholoog [de psycholoog] in Enschede.
3.3
[appellant], sedert augustus 1997 als bedrijfsleider werkzaam bij [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam], werd in september 2000 na een ontbindingsprocedure ontslagen.
3.4
Vanaf maart 2001 heeft [appellant] in dienstbetrekking gewerkt van [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam]. Bij anonieme brieven, zoals de brief van 25 oktober 2002 aan [bedrijfsnaam] (productie onder 3 bij memorie van grieven), heeft [geïntimeerde], die toen schuilging onder de naam “de actiegroep”, [appellant] in een kwaad daglicht gesteld. Daarbij heeft hij in de brief van 25 oktober 2002 onder meer bericht:
“In [plaatsnaam] staat hij als inbreker bekend etc. Ook heeft hij als verkoper bij [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam] gewerkt, maar wegens diefstal ontslagen. (…) Ook in [plaatsnaam] woont Fam. van deze slachtoffers en die zeggen wij gaan niet naar E.C.B. om materiaal te kopen want daar werkt die inbreker uit [plaatsnaam] enz.
Ook heeft hij enkele personen met de dood bedreigd, omdat die hadden verteld dat hij heeft ingebroken (…)”.
Op 19 augustus 2002 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens overspanning. Hij werd begeleid door de ARBO-arts van Maetis. Nadat hij door de arbodienst per 1 mei 2003 hersteld was gemeld, is zijn dienstverband eind september 2003, ook hier, na een ontbindingsprocedure geëindigd.
3.5
Daarna heeft [appellant] een WW- en ZW-uitkering ontvangen totdat hij in het voorjaar van 2007 in het kader van een re-integratietraject van het UWV (zie het plan in productie 8 bij de rechtbank alsmede de Individuele re-integratieovereenkomst onder productie 4 bij memorie van grieven), met tijdelijk behoud van zijn uitkering tot 14 april 2007, een eigen bedrijf (verfhandel) heeft gestart onder de naam [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam]. Op 3 mei 2007 heeft [appellant] zich ziek gemeld omdat hij door zijn rug was gegaan. Het UWV heeft bij beslissing van 26 juli 2007 [appellant] weer geschikt geacht tot het verrichten van arbeid en zijn bezwaar daartegen na een medische rapportage in bezwaarschriftprocedure van 5 september 2007 bij beslissing van 7 september 2007 verworpen (producties 10 en 11 in eerste aanleg en productie 4 bij memorie van grieven).
In mei 2009 heeft [appellant] de noodlijdende winkel gesloten. Bij vonnis van 8 november 2012 heeft de rechtbank Almelo ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Zijn uitsluitend zakelijke schuldenlast bedraagt circa € 66.805.
3.6
Gedurende de gehele stalkingsperiode heeft [appellant] en hebben ook anderen de stalkingsbrieven veelvuldig bij de politie ingeleverd en heeft [appellant] meermalen aangifte gedaan of willen doen. Uiteindelijk heeft de politie [geïntimeerde] op 17 februari 2009 als verdachte aangehouden (zie het proces-verbaal, productie 6 bij memorie van grieven), waarop deze een bekennende verklaring heeft afgelegd (productie 1 bij inleidende dagvaarding), onder meer inhoudend:
“Ik dacht ik zal hem wel terugpakken. Uit rancune besloot ik hem slecht te maken in brieven.
In de brieven heb ik geschreven dat [appellant] de inbraak bij [bedrijfsnaam] heeft gepleegd. Ook schreef ik dat hij dieren mishandelde. (…) Ik schreef ook dat hij mensen bedreigde met de dood. (…) Ook schreef ik dat de familieleden van [appellant] alles te weten zouden komen. (…)
Ik heb de meeste buren van [appellant] aan de [straatnaam] ook een brief geschreven. Dit is door de jaren heen gebeurd. Ik schreef ook over diefstallen bij [bedrijfsnaam] in Delden. (…)
Behalve de mishandeling en de doodsbedreiging aan mij kan ik de andere zaken die ik in mijn brieven heb geschreven over [appellant] niet hard maken. Ik schreef die verdachtmakingen puur uit wraak naar [appellant] toe. Puur, omdat hij mij zo heeft mishandeld. (…)
In mijn brieven schreef ik ook ‘dood aan deze inbreker’ ‘dood aan dit stuk tuig’ ‘dood aan deze crimineel’ ‘ik zorg dat je fysiek geen leven meer hebt’ ‘emotioneel zal hem zwaar opbreken’. (…) Ik wilde ook dat [appellant] emotioneel geraakt zou worden. Ik wilde hem geestelijk raken. Ik wilde dat hij constant aan de schrijver van de brieven zou denken en dat hij daar overspannen door zou raken. Ik wens hem niet daadwerkelijk de dood.
(…)
Ook wilde ik dat hij bang zou worden.
Ik schreef ook in mijn brieven dat ik hem verdacht van inbraken aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] en van inbraken in [plaatsnaam].
(…)
Ook schreef ik in mijn brieven dat [appellant] van de familie geld leende om de bruiloft terug te betalen.
(…)
Ik heb ongeveer 5 tot 20 brieven per jaar geschreven. Het zou best kunnen dat ik meer dan 100 brieven in de loop der jaren heb geschreven. In het begin stuurde ik meer brieven dan de afgelopen paar jaren. Ik schreef over het gehele jaar meerdere brieven. (…) Ik kan mij voorstellen dat ik stelselmatig een inbreuk heb gemaakt in de persoonlijke levenssfeer van [appellant] met de bedoeling om hem vrees aan te jagen.
Ik schreef in mijn brieven ook dat [appellant] met name belang had bij sieraden en geld bij zijn inbraken. (…)
Ik heb ook brieven geschreven naar de werkgevers van [appellant]. Ik schreef brieven naar [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam], [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam] en [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam]. (…) Ik wilde dat zijn werkgevers wisten wat voor iemand zij in dienst hadden.
(…)
Eind 1997 heb ik mijn eerste brief geschreven.
(…)
In december 2008 heb ik voor het laatst een brief geschreven. Ik zal de brief wel naar iemand van de [straatnaam] hebben gestuurd.
(…)
Al met al kan ik u zeggen dat ik brieven heb gestuurd naar naaste familie en ook naar mensen waarvan ik dacht dat ze naaste familie van [appellant] zijn, buren van naaste familie, oude buren van [appellant] aan de [straatnaam], mensen waarvan ik dacht die [appellant] zouden kennen en naar zijn werkgevers.
(…)
De pijn die ik voelde, wilde ik ook [appellant] doen voelen.”
3.7
Ter zake heeft de politierechter in de rechtbank Almelo [geïntimeerde] bij vonnis van 17 december 2009 op tegenspraak veroordeeld wegens het in de jaren 2004 tot en met 2008 meermalen plegen van de misdrijven van de artikelen 262 (laster) en 285 (bedreiging) van het Wetboek van Strafrecht (productie bij akte van 8 juni 2011). Dit vonnis is in gewijsde gegaan doordat het gerechtshof Arnhem bij arrest van 4 april 2011 (productie 1 bij memorie van grieven) [geïntimeerde] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.8
Bij brieven van 7 mei 2010 en 30 juli 2010 (producties 4 bij inleidende dagvaarding) heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] ter zake aansprakelijk gesteld en vervolgens ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder Lankheets aansprakelijkheidsverzekeraar Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (productie 3 bij inleidende dagvaarding). Bij brief van 31 december 2010 (zie productie 5 van [appellant] in eerste aanleg) heeft de verzekeraar verklaard dat er geen polisdekking bestaat en dat [geïntimeerde] geen beroep heeft gedaan op zijn polis.
3.9
Nadat [geïntimeerde] als dader bekend was geworden, is [appellant] van 2009/2010 tot 2013 in behandeling geweest bij psychologe [de psychologe] van de GGZ-instelling Mediant in Enschede.
3.10
Op verzoek van (de advocaat van) [appellant] heeft psychiater [de psychiater] een psychiatrische expertise d.d. 29 augustus 2014 uitgebracht (productie 2 bij memorie van grieven), waarbij zich als bijlage een psychologisch onderzoek bevindt, op 16 juli 2014 uitgebracht door klinisch psycholoog [de klinisch psycholoog].
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Onder conservatoir derdenbeslag ten laste van [geïntimeerde] onder Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. heeft [appellant] [geïntimeerde] voor de rechtbank doen dagvaarden en wegens de stalking door [geïntimeerde] gevorderd:
1. vergoeding van de als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, rente en kosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. vergoeding van (€ 187.747 tot 1 september 2010 + sedertdien tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd € 239.775 =) € 427.522 ten titel van verlies van arbeidsvermogen, met verstrekking van de gebruikelijke belastinggaranties en de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
3. vergoeding van schade ex artikel 6:106 lid 1 sub a en b BW ad € 208.850 (€ 100.000 inclusief de wettelijke rente over de periode van 1 juli 1997 tot en met 1 september 2010), met wettelijke rente vanaf 1 september 2010 dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
4. vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 5.160, met wettelijke rente;
5. bepaling dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als de door [geïntimeerde] jegens [appellant] verschuldigde melding van de verwezenlijking van het risico van aansprakelijkheid bij de verzekeraar die [geïntimeerde] daartegen heeft verzekerd en bepaling dat deze melding rechtsgeldig kan worden gedaan aan de verzekeraar door betekening van het te wijzen vonnis;
6. de proceskosten, waaronder die van het beslag en het nasalaris.
4.2
Bij haar verstekvonnis van 22 december 2010 heeft de rechtbank het gevorderde, behoudens enkele renteposten, toegewezen.
Op het verzet van [geïntimeerde] heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die echter geen doorgang heeft gevonden. Bij haar eindvonnis in verzet heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] door de brieven opzettelijk en stelselmatig gedurende een periode van meer dan tien jaar inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] en dat hij hem daardoor ernstig geestelijk leed heeft toegebracht. De rechtbank heeft echter geen oorzakelijk verband aanwezig geacht tussen deze onrechtmatige daad enerzijds en anderzijds de ontslagen in september 2000 bij [bedrijfsnaam] en in september 2003 bij [bedrijfsnaam] en de door [appellant] gestelde arbeidsongeschiktheid en het verlies aan arbeidsvermogen. Verder heeft de rechtbank de vergoeding wegens immateriële schade beperkt tot € 5.000 en geoordeeld dat de aansprakelijkheidsverzekeraar geen partij is in deze procedure. Ten slotte heeft de rechtbank het verstekvonnis vernietigd, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 5.000 wegens immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 en proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.3
Tegen die afwijzing richt [appellant] zijn hoger beroep, waarbij grief 1 de hoogte van de immateriële schadevergoeding aan de orde stelt, grief 2 de oorzaak van de ontslagen, vooral dat van [bedrijfsnaam], grief 3 de oorzaak van zijn arbeidsongeschiktheid en verlies aan verdienvermogen, grief 4 de oorzaak van de mislukking van [appellant] eigen onderneming, grief 5 de buitengerechtelijke kosten en grief 6 de ingangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding.
4.4
Wat betreft de immateriële schadevergoeding of smartengeld (ex artikel 6:106 lid 1 BW) stelt het hof voorop dat de hoogte hiervan naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag neemt het hof mede in aanmerking de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend – daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen – alsmede de sinds de desbetreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358).
4.5
[geïntimeerde] heeft zijn stalkingsgedrag uitgevoerd met, blijkens zijn verklaring tegenover de politie, het oogmerk [appellant] emotioneel en geestelijk te raken en hem bang te maken, zodat hij overspannen zou raken. Door dit oogmerk valt zijn stalkingsgedrag onder artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder a BW.
4.6
In het algemeen is dergelijk langdurig en intensief stalkingsgedrag al geschikt om de benadeelde in zijn persoon aan te tasten, zeker als dit, zoals hier, anoniem gebeurde en de benadeelde daartegen niet effectief kon optreden. In dit geval heeft de psychiater [de psychiater] een psychiatrische expertise d.d. 29 augustus 2014 uitgebracht (productie 2 bij memorie van grieven), waarbij zich als bijlage een psychologisch onderzoek bevindt, op 16 juli 2014 uitgebracht door klinisch psycholoog [de klinisch psycholoog]. De psychiater heeft zijn rapportage (blijkens de bladzijden 3 - 6) onder meer gebaseerd op 19 documenten (daterend van 2002 tot en met 2014) van een bedrijfsmaatschappelijk werker, verzekeringsgeneeskundigen, huisarts(-en), psychologen en een arbeidsdeskundige. Door deze externe verankering komt de psychiatrische expertise geloofwaardig en aannemelijk voor.
Na een anamnese en zowel psychiatrisch als psychologisch onderzoek heeft de psychiater de gestelde vragen als volgt beantwoord:
“A (…) is er bij betrokkene sprake geweest van zeer langdurige, ernstige gebeurtenissen waardoor zijn sociale en psychische integriteit in zijn aangetast. Betrokkene is een getraumatiseerde man. Hij heeft jarenlang blootgestaan aan een lastercampagne, waardoor hij sociaal maatschappelijk, maar ook psychisch beschadigd is geraakt.
Ook nu de dader van de lastercampagne zijn activiteiten heeft gestaakt, zijn er nog steeds een aantal stressvolle omstandigheden in zijn leven. Er is sprake van psychische klachten, financiële problemen, het verlies van werk en maatschappelijk aanzien. Daarnaast merkt betrokkene nog steeds dat hij binnen zijn sociale omgeving door mensen met een zekere argwaan en wantrouwen tegemoet wordt getreden.
Diagnostisch is er mijns inziens sprake van een combinatie van klachten, die passen bij een sociale angststoornis, een aanpassingsstoornis met angstige en depressieve stemming (chronisch) en zijn er duidelijke kenmerken van een posttraumatische stressstoornis. De persoonlijkheid van betrokkene is door al deze gebeurtenissen beschadigd. Dit rechtvaardigt het gebruik van de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO (…).
(…)
B (…) Samenvattend is er sprake van de volgende klachten op mijn vakgebied:
- Betrokkene is onzeker geworden. Hij heeft weinig zelfvertrouwen meer. Dit leidt tot inactiviteit en angst om nieuwe zaken te ondernemen. Er is sprake van initiatiefverlies. Voortdurend is de angst aanwezig dat de problemen opnieuw zullen beginnen, betrokkene heeft geen vertrouwen meer in de toekomst.
- Betrokkene is sociaal angstig. Hij wantrouwt anderen, voelt zich onprettig in het gezelschap. Hij vermijdt het contact met anderen, is geen lid meer van clubs of verenigingen.
- Betrokkene is in gedachten hierdoor bezig met de gebeurtenissen in zijn leven. Hij piekert en tobt veel.
- Betrokkene heeft slaapklachten. In bed ligt hij veel te piekeren. De slaap is onrustig.
- Er zijn wisselende stemmingsklachten. Betrokkene vindt het moeilijk om plezier aan iets te beleven. Er is sprake van emotionele labiliteit.
(…)
C (…) zijn er geen aanwijzingen dat betrokkene klachten op mijn vakgebied zou hebben ontwikkeld als de stalking niet zou hebben plaatsgevonden.
(…)
D (…) Voor een verdere toelichting verwijs ik naar hoofdstuk 14 in de AMA-VI.
De scores op de verschillende meetinstrumenten zijn:
Score n.a.v. test Percentage functieverlies op grond van de test
BPRS 36 15%
GAF 50 15%
PIRS 4 10%
Bovenstaande leidt tot een percentage functieverlies van 15%.
(…)
E (…) Ik acht (…) de door betrokkene aangegeven beperkingen in het sociaal/maatschappelijk functioneren aannemelijk en begrijpelijk op grond van de vastgestelde psychiatrische problematiek. Betrokkene voelt zich onzeker, buitengesloten, angstig in sociale contacten, wantrouwend ten opzichte van anderen. Hij vermijdt sociale interacties en sociale situaties, onderneemt weinig initiatieven. Hij heeft weinig vertrouwen in anderen en is voortdurend op zijn hoede.
(…)
F (…) Zeer waarschijnlijk is er sprake van een relatieve eindtoestand.
Wanneer de lopende juridische procedure is afgerond en betrokkene de gebeurtenissen kan verwerken en een plaats kan geven in zijn leven, is te verwachten dat de stemmingsklachten van betrokkene zullen afnemen en dat hij ook sociaal beter zal kunnen gaan functioneren. Ik verwijs naar het antwoord op vraag G.
G (…) Tot nu toe is behandeling weinig succesvol geweest. In de periode dat het schrijven van brieven plaatsvond en de dader nog onbekend was, waren er weinig mogelijkheden voor een behandeling. Sinds de dader bekend is en de lastercampagne is geëindigd, is er wel enige rust gekomen in het leven van betrokkene, maar er zijn nog steeds veel stressfactoren die eerder in dit rapport zijn beschreven. Ook zijn er nog duidelijke klachten van de posttraumatische stressstoornis en de sociale- en angstklachten.
Na het afronden van de letselschadeprocedure kan betrokkene waarschijnlijk de gebeurtenissen wat meer loslaten en zal er meer ruimte komen voor verwerking. Ik denk niet dat betrokkene in staat zal zijn dit te doen zonder deskundige hulp. Gezien de aard en de lange duur van de traumatisering denk ik dat de behandeling plaats moet vinden bij een psychotherapeut met ervaring in traumabehandeling.
Begeleiding bij het oppakken van (vrijwilligers)werk is nodig, teneinde het gevoel van eigenwaarde en maatschappelijke betrokkenheid van betrokkene te vergroten.”
4.7
Uit dit rapport blijkt naar het oordeel van het hof in voldoende mate dat [appellant] als gevolg van de langdurige en stelselmatige en anonieme stalking door [geïntimeerde] een psychiatrisch ziektebeeld (geestelijk letsel) heeft ontwikkeld en aldus in zijn persoon is aangetast, zodat ook voldaan is aan het criterium van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW. Anders dan [geïntimeerde] zonder nadere motivering aanvoert, valt vooralsnog in redelijkheid niet in te zien dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] echtgenote en/of zijn rugklachten (een aan de dag getreden HNP Lumbaal) daaraan zou hebben kunnen bijdragen. [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat geen definitieve eindtoestand is bereikt, maar dit staat, gelet op de leeftijd van [appellant] (geboren in [jaartal]) en na zoveel tijdsverloop, niet in de weg aan beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding.
4.8
Hierdoor doet zich dus een zichzelf versterkende combinatie van de in beide wetsbepalingen bedoelde gevallen voor: de persoon van [appellant] is aangetast door het daarop gerichte oogmerk van [geïntimeerde]. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is voldoende komen vast te staan dat het leven van [appellant] door het anonieme, elf jaar lange en stelselmatige stalkingsgedrag van [geïntimeerde] in persoonlijk/psychisch, sociaal en maatschappelijk opzicht stevig is geschaad. Ook doordat [appellant] in hoger beroep hierover veel meer documentatie heeft verstrekt, is het hof voorshands van oordeel dat het door de rechtbank aan [appellant] toegekende smartengeld van € 5.000 te laag uitvalt.
4.9
Voor de bepaling van de omvang van het smartengeld is echter, zoals ook voor de overige vorderingen, mede van belang of en zo ja in hoeverre [appellant] zijn banen bij [bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam] heeft verloren en zijn verfwinkel heeft moeten beëindigen, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] bestrijdt. In hoger beroep heeft [appellant] echter geen grief of argumenten aangevoerd waarom het stalkingsgedrag van [geïntimeerde], direct of indirect, het verlies van [appellant] dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] zou hebben veroorzaakt. Daarom blijft dit ontslag in hoger beroep buiten beschouwing.
4.10
Wat betreft [appellant] dienstbetrekking sedert maart 2001 bij [bedrijfsnaam] verwijst het hof naar de anonieme brieven, zoals die van 25 oktober 2002, aan de werkgever, de ziekmelding op 19 augustus 2002 wegens overspanning, gevolgd door begeleiding door de arbo-arts van Maetis en de bedrijfsmaatschappelijk werker [de bedrijfsmaatschappelijk werker] en slotte de ontbinding van het dienstverband in september 2003 (zie rov. 3.4).
[appellant] huisarts schreef in zijn journaalgegevens (productie 6 bij brief van 7 juni 2011 van de advocaat van [appellant]) onder meer:
“21-11-02 S Blijft in een dip door bedreigingen; via MW ARBO S naar psycholoog.
20-08-02 S Bedreigingen zijn weer begonnen; via politie S aangemeld. Slaapt daardoor niet meer. P (…) temazepam (…) P Naar MW.
17-03-00 S Ontvangt al 1 ½ jaar dreigbrieven; ontwricht S alles, ook de relatie. Gesprekken op S den duur de oplossing.”
[de bedrijfsmaatschappelijk werker], maatschappelijk werkende bij nim.bmw, heeft over [appellant] op 26 mei 2003 een aanvullend rapport uitgebracht (een der producties 3 bij memorie van grieven), waarin hij de volgende probleemdefiniëring heeft opgenomen:
“Betrokkene is uitgevallen met forse spanningsklachten in verband met een privé-probleem (stalking en lastercampagne); tevens werd door werkgever gemeld dat er sprake was van problemen in de werksfeer.
In de gesprekken is de aandacht voornamelijk uitgegaan naar het privé-probleem: het algemeen functioneren van betrokkene werd in ernstige mate belemmerd door dit probleem.
De spanningsklachten konden op basis van testgegevens als zeer hoog worden ingeschaald (test: 4DKL (hof: VierDimensionale klachtenlijst)).”
Verder schreef [de bedrijfsmaatschappelijk werker] hierin zakelijk het volgende.
[appellant] voelde zich slachtoffer van de problemen en was hierdoor zijn gevoel van controle over zijn eigen situatie geheel kwijt. Hij moest ermee leren leven en het niveau van spanning op een voor hem en zijn omgeving aanvaardbaar peil zien te krijgen. Hij moest zijn gedachten onder controle zien te krijgen door een schrijf- en piekeropdracht en proberen zijn denkpatroon aan te passen. Het spanningsniveau bleek onvoldoende te dalen en daarom werd hij verwezen naar een psycholoog voor een zwaardere vorm van begeleiding in meer therapeutische zin.
4.11
Naar het oordeel van het hof vormen deze gedocumenteerde gegevens in samenhang met het stalkingsgedrag van [geïntimeerde] in die periode en de rapportage van psychiater [de psychiater] duidelijke aanwijzingen dat de door [bedrijfsnaam] verzochte ontbinding van de arbeidsverhouding met de door [geïntimeerde] gereleveerde problemen in de werksfeer, ondanks de herstelmelding per 1 mei 2003 door ARBO, haar dieperliggende oorzaak mogelijk geheel of ten dele heeft gevonden in de voortdurende en stelselmatige stalking ook aan het adres van de werkgever. [geïntimeerde] heeft er echter terecht op aangedrongen dat [appellant] inzicht geeft in deze ontbindingsprocedure. Het hof acht inzage in de op die zaak betrekking hebbende bescheiden nodig en zal daarom op de voet van artikel 22 Rv [appellant] gelasten het integrale gerechtelijk ontbindingsdossier in het geding te brengen. Daarnaast wil het hof van [appellant] meer informatie over de gang van zaken die tot zijn ontslag heeft geleid, waarover ook [geïntimeerde] zich kan uitlaten. Het hof zal daarom een inlichtingencomparitie gelasten.
4.12
Wat betreft de gestelde arbeidsongeschiktheid, de onmogelijkheid om nog inkomen uit arbeid te verwerven en de mislukking van [appellant] eigen onderneming (de verfwinkel) heeft [appellant] (als productie 4 bij memorie van grieven) het dossier van het UWV over de jaren 2006 en 2007 in het geding gebracht.
In zijn ziekmelding van 29 mei 2006 heeft [appellant] als belemmeringen voor arbeid in lichamelijk opzicht hernia vermeld en in psychisch opzicht: “overspannen – spanningen - stalking” en daaraan toegevoegd dat hij voor het eerste werd behandeld door [de dokter] en voor het tweede door een psycholoog.
De effecten van de stalking komen ter sprake in het rapport van de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige] van 5 september 2006 (sub 3, 4.5, 4.8) en ook in de verzekeringsgeneeskundige rapportage over 2006, waarin sprake is van herhaalde ziekmeldingen, telkens wegens de rug en wegens psychische klachten als gevolg van jarenlange stalking.
Ook het registratieformulier van het UWV van 14 november 2006 maakt melding van een negen jaar lange stalking, intimidatie, sociaal isolement en vertrouwensproblematiek.
Verder maakt het re-integratiebureau in zijn tevens door de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige] ondertekende offerte gewag van de jarenlange stalking, die in 2003 tot het ontslag zou hebben geleid bij [appellant] laatste werkgever [bedrijfsnaam], en de behoorlijke spanning van [appellant], die leidde tot [appellant] overspanning, voornamelijk bestaande in gespannenheid, onrust, slapeloosheid, hoofdpijn en concentratieproblemen, waardoor [appellant] werd beschouwd als een stalkingsslachtoffer die daardoor behoorlijk is vastgelopen in zijn bestaan.
In de ziektewetrapportage van 26 juli 2007 heeft verzekeringsarts [de verzekeringsarts] rugklachten en psychische klachten vermeld met de opmerking dat [appellant] begeleiding heeft gehad van een psycholoog, maar op dat moment niet meer, en dat bij onderzoek geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische problematiek zijn gevonden.
In zijn rapport van 5 september 2007 heeft bezwaararts Ekker onder meer geschreven:
“De psychische klachten.
Dat betrokkene gebukt gaat onder het probleem rondom het stalken is duidelijk. Hij geeft concentratiestoornissen aan, is er niet zelden emotioneel of rusteloos onder en slaapt er bij tijden slecht van. Het houdt hem bepaald veel bezig. Hiervoor bestaat alle begrip. In 2006 is hij ook enige tijd begeleid door een psycholoog in de vorm van gesprekken. Feit is wel dat de politie nu eindelijk naar zijn zeggen de zaak gaat oppakken en van zins is er daadwerkelijk iets aan te gaan doen. Begeleiding of behandeling van betrokkene voor deze kwestie vindt thans niet plaats. Het geheel overziende kan met recht gesproken worden van spanningsklachten, die verklaarbaar zijn en die wisselend in ernst voorkomen. Tot grote beperkingen leidt dit echter niet.”
4.13
Ook hier wil het hof meer informatie van [appellant] ontvangen, met name over de oorzaak van de mislukking van zijn eigen zaak en over de vraag hoe de stalking daaraan (door inwerking op [appellant] geestelijke gesteldheid en/of door aantasting van zijn reputatie) heeft bijgedragen. Daartoe zal hij in ieder geval op de voet van artikel 22 Rv de jaarrekeningen van zijn onderneming over de jaren 2007 - 2009 in het geding moeten brengen, alsook medische gegevens over zijn geestelijke gezondheidstoestand in die periode. De comparitie zal tevens worden benut om over deze gang van zaken informatie van [appellant] te verkrijgen, waarover [geïntimeerde] zich dan eveneens kan uitlaten.
4.14
De comparitie is verder van belang om informatie bij [geïntimeerde] in te winnen over zijn vroegere opleidingen, vroegere beroepsuitoefening, eventuele psychiatrische voorgeschiedenis, zijn contact over deze procedure met zijn aansprakelijkheidsverzekeraar en zijn huidige inkomsten en vermogen (waaronder een eigen woning). [geïntimeerde] wordt verzocht om documentatie hierover tijdig voor de comparitie in te zenden en zoveel als mogelijk te bevorderen dat een vertegenwoordiger van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar tevens ter comparitie aanwezig zal zijn.
4.15
Tenslotte zal de comparitie worden benut voor het beproeven van een schikking.
5. Slotsom
5.1
Er volgt een comparitie van partijen, waarvoor partijen over en weer tijdig documenten zullen moeten inzenden.
5.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon, [geïntimeerde] zo mogelijk bijgestaan door een vertegenwoordiger van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor (de meervoudige kamer van) het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door de voorzitter te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.11, 4.13 en 4.14 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2015 zullen opgeven op de roldatum 28 april 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de voorzitter zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] de stukken als bedoeld in rov. 4.11, 4.13 en [geïntimeerde] de stukken als bedoeld in rov. 4.14 in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en H.L. van der Beek, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.