De aanvulling van het verkort arrest besluit met de opmerking dat ten onrechte de woorden 'en haar mededader' niet zijn doorgehaald maar dat dit gelet op de eerdere doorhaling van de zinsnede 'tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen' wel had gemoeten.
HR, 26-06-2018, nr. 17/04912
ECLI:NL:HR:2018:1007
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
17/04912
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1007, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1540, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:352
ECLI:NL:PHR:2018:352, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1007
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑10‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/337 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2018-0266 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/269 met annotatie van mr. dr. J.S. Nan
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Poging doodslag op 12-jarige stiefdochter A in Roelofarendsveen, door haar in een koude en onverwarmde ruimte de nacht te laten doorbrengen, zonder mogelijkheden zich voldoende tegen de kou te beschermen, terwijl het buiten vroor, art. 287 Sr. 1. Opzet verdachte op dood, nu verdachte na constatering van de toestand van A medische hulp heeft ingeroepen door 112 te bellen? 2. Vrijwillige terugtred, art. 46b Sr. Ambtshalve cassatie? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AE9049 m.b.t. voorwaardelijk opzet op de dood. Hof heeft vastgesteld dat verdachte, de stiefmoeder van het meisje, ermee bekend was dat de gezondheidstoestand van A vanaf 7-2-2015 verslechterde en in de avond van 15-2-2015 zorgwekkend was en dat verdachte, wetende dat het die nacht zou gaan vriezen, A zonder voldoende kleding of beddengoed om zich te verwarmen heeft laten verblijven in een koude en onverwarmde ruimte. Deze ruimte was zo koud dat A zodanig onderkoeld is geraakt dat haar temperatuur na meting in het ziekenhuis 23° C bedroeg. Voorts heeft Hof aangenomen dat verdachte niet in de loop van de nacht heeft gecontroleerd of het goed ging met A. Volgens Hof was onder deze omstandigheden sprake van een aanmerkelijke kans dat A zou komen te overlijden en was verdachte zich van die kans bewust. De gedragingen van verdachte, waaronder begrepen het nalaten zich in die nacht te vergewissen van het welzijn van A, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van A gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen en daarmee bewust heeft aanvaard. ’s Hofs oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat verdachte na afloop van die nacht om 9.27 uur telefonisch medische hulp heeft ingeroepen door 112 te bellen, waarna A dankzij langdurige reanimatie en een operatieve ingreep met aansluiting aan een hart-longmachine niet is overleden, doet daaraan niet af. Ad 2. N.a.v. opmerking CAG betreffende toepassing van ambtshalve cassatie i.v.m. "rechtstreeks en ernstig vermoeden (...) dat artikel 46b Sr hier van toepassing is" merkt HR op dat hij in ECLI:NL:HR:2012:BX0146 en ECLI:NL:HR:2012:BX0129 heeft overwogen dat ambtshalve cassatie bijzonder spaarzaam wordt toegepast. Daar komt in dit geval bij dat de beoordeling van eventuele vrijwillige terugtred a.b.i. art. 46b Sr o.m. afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval en daarmee verband houdende feitelijke vaststellingen en waarderingen, in een geval als het onderhavige o.m. m.b.t. de vraag of, en zo ja, in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van verdachte maar vóór de gedragingen waarop een beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BF8844, rov. 2.5). Deze beoordeling kan niet voor het eerst in cassatie aan de orde komen. CAG: anders t.a.v. toepassing van ambtshalve cassatie en vrijwillige terugtred.
Partij(en)
26 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/04912
ARA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 mei 2017, nummer 22/001505-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het vijfde middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag. Het klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] onvoldoende met redenen is omkleed nu de verdachte na de constatering van de toestand van [slachtoffer 1] medische hulp heeft ingeroepen door 112 te bellen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"feit 1.
zij in de periode van 15 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2002) van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] (reeds) een fysiek slechte conditie had) - in een koude en onverwarmde ruimte, heeft laten verblijven, terwijl het buiten vroor, zonder voldoende kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen, waardoor zij, [slachtoffer 1] , in een toestand van ernstige en levensbedreigende onderkoeling en een comateuze toestand is gekomen en zij een hartstilstand heeft gekregen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen (uitluisteren meldkamer gesprek) d.d. 22 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 62, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 136 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, heb het gesprek tussen de verdachte [verdachte] en de centrale post ambulance uitgeluisterd. Het telefoongesprek begint op 16 februari 2015 te 09:27 uur.
Centraliste: Meldkamer. Wat is het adres van het ongeval of uw adres?
[verdachte] : [a-straat 1] Roelofarendsveen. Mijn dochter van 12, [slachtoffer 1] , ademt bijna niet meer. Ze reageert gewoon bijna niet.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 21, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 155 e.v.):
als de op 16 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben werkzaam als ambulanceverpleegkundige. Ik was samen met een collega toevallig al in Roelofarendsveen (het hof begrijpt: in de gemeente Kaag en Braassem) in verband met een andere melding. Wij zagen een melding binnenkomen voor de [a-straat 1] te Roelofarendsveen. Het bleek te gaan om een reanimatie van een kind van 12 jaar oud. Een man leidde ons het huis binnen. Ik zag dat de moeder met het kind op de grond zat. Ik zag dat het kind op een dekbed lag. Het viel mij op dat het kind er levenloos uitzag. Ik ben direct met mijn collega de reanimatie op gaan starten. We hebben het kind, al reanimerend, met de ambulance overgebracht naar het LUMC (Hof: Leids Universitair Medisch Centrum). In het LUMC werd de reanimatie overgenomen door het team van het LUMC. Het meisje was opvallend koud. Er was geen hartactiviteit waarneembaar en ik zag enkel een streep op de monitor verschijnen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen (omtrent lichaamstemperatuur [slachtoffer 1] ) d.d. 24 juni 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 269, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1469 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit het medisch dossier van het LUMC blijkt dat de gemeten temperatuur van [slachtoffer 1] op 16 februari 2015 23 graden was.
Naar aanleiding van een vordering werd van het LUMC schriftelijk via de mail de onderstaande informatie ontvangen:
Patiënte [slachtoffer 1] werd om 10.24 uur ingeschreven op de spoedeisende hulp. Deze tijd komt in de praktijk nagenoeg overeen met het tijdstip van binnenkomst op de spoedeisende hulp. De eerste temperatuurmeting gaf 23 graden Celsius aan en zal gemeten zijn tussen 10.24 uur en 10.40 uur. In het protocol (kinder)reanimatie wordt altijd de temperatuur gemeten in een vroeg stadium. Om deze reden is betrouwbaar in te schatten dat dit zeker binnen de eerste 10 tot 15 minuten na binnenkomst is verricht.
4. Een proces-verbaal van bevindingen (voorlopige bevindingen NFI) d.d. 9 juli 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 287, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1466 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
[slachtoffer 1] werd op 16 februari 2015 al reanimerend opgenomen op de intensive care afdeling van het LUMC. Na één uur en drie kwartier reanimeren was nog geen herstel van de hartslag opgetreden. Gezien de meting van een zeer lage temperatuur van 23 graden (rectaal gemeten, zowel op de spoedeisende hulp als op de operatie kamer met meerdere metingen) is besloten om [slachtoffer 1] aan een hart-longmachine te leggen om haar langzaam, met behoud van kunstmatig rondpompen van het bloed en in comateuze toestand, op te kunnen warmen. Op CT-scans werd een kleine klaplong geconstateerd, als gevolg van de operatieve ingreep bij het aansluiten op de hart-longmachine. [slachtoffer 1] werd drie dagen buiten bewustzijn gehouden met een lichaamstemperatuur van 35 graden. In deze periode herstelden de neurologische functies snel. Op 24 februari 2015 verliet [slachtoffer 1] de intensive care en werd ze verder behandeld op de kinderafdeling. [slachtoffer 1] is (vermoedelijk) op 23 maart 2015 ontslagen uit het ziekenhuis.
5. Een proces-verbaal van bevindingen (Tijdlijn gebeurtenissen gezin [van verdachte] ) d.d. 19 oktober 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 316, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2027 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
2 oktober 2014: Gesprek [A] over thuissituatie (leerlingvolgsysteem RKBS [de school]) [A] gaf aan dat vader en moeder heel vaak tegen [slachtoffer 1] (en [slachtoffer 2] ) zeiden dat ze hier niet hoort. Hij gaf aan dat dit tegen haar geschreeuwd werd.
9 februari 2015: [slachtoffer 1] geeft op school aan dat ze duizelig is.
12 februari 2015: [slachtoffer 1] wordt ziekgemeld op school. [verdachte] meldde de school dat [slachtoffer 1] helemaal is ingestort. Ze kan niet meer op haar benen staan.
Nacht van 15 op 16 februari 2016 (site KNMI):
Tussen 23.00 uur en 09.00 uur (weerstation Voorschoten om 08.00 uur) vorst.
Gegevens over de minimumtemperatuur in de afgelopen 6 uur,
om 06.00 uur: -6,6 graden Celsius.
Om 24.00 uur op 10 cm hoogte (gemeten tussen 18.00 en 24.00 uur): -5,0 graden.
Betreft gemiddelden van de 3 stations (het hof begrijpt: rondom Roelofarendsveen, te weten Schiphol, Voorschoten en Valkenburg).
16 februari 2015: [verdachte] brengt de jongens naar school. Rond 08:50 uur is [verdachte] weer thuis. [verdachte] voert een telefoongesprek tot 09:19 uur.
Om 09:27:06 uur belt [verdachte] 112 en wordt ze doorverbonden met de ambulancedienst.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 110, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 689 e.v.):
als de op 4 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op zondag 8 februari 2015 was ik aan het werk in de tuin. Ineens stond [slachtoffer 1] voor me met de fiets aan de hand. Ik hoorde haar vragen met een heel zacht stemmetje "Meneer kunt u mij alstublieft helpen, want ik ben gevallen". Ik zag dat ze aan een kant helemaal onder de modder zat. Een dikke laag. Kersvers. Ze was nat en koud. Het was op dat moment vijf graden buiten. Het was koud. Wind erbij. Ik heb haar schoongepoetst en vervolgens binnen bij de verwarming gezet omdat ze zo koud was. Ze was door en door koud. Ze zei dat ze brood moest halen bij de supermarkt. Ze hadden geen brood meer en zij at glutenvrij brood. Ze heeft zeker een uur bij ons gezeten en twee bekers warme chocolademelk gedronken. Ze heeft in dat uur wel tien keer gezegd "Meneer, ik ben zo duizelig". Toen ze bij ons wegging viel ze vijf meter verder weer van de fiets. Aan het einde van de middag heb ik melding gedaan bij Veilig Thuis.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 59, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 265 e.v.):
als de op 21 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik werk bij de Plusmarkt te Roelofarendsveen. Op 8 februari 2015 moest ik werken. Rond 16.15 uur stond er een meisje bij mijn kassa. Het meisje wilde brood afrekenen. Ik zag dat het meisje stond te trillen. Ik hoorde het meisje zeggen dat ze duizelig was en dat zij al twee keer was gevallen. Ik heb haar meegenomen naar de kantine en haar een kop thee gegeven. Ik vroeg aan het meisje waar ze woonde, dan kon ik zo een telefoonnummer opzoeken. Tijdens het zoeken wist het meisje het telefoonnummer. Ik heb het telefoonnummer dat het meisje mij gaf gebeld. Ik kreeg een vrouw aan de lijn die zich [verdachte] noemde. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik met haar dochter zat en dat zij hevig aan het trillen was. Ik vroeg [verdachte] of zij haar dochter kon komen ophalen. [verdachte] kwam na ongeveer 15 minuten de kantine binnenlopen. [verdachte] begon gelijk iets tegen haar dochter te zeggen. [verdachte] zei tegen mij: "[betrokkene 3], ik zal het uitleggen. Dit is een manier van aandacht trekken. Ze heeft een IQ van 86". Ik zag dat het meisje nog steeds aan het trillen was. Ik hoorde dat [verdachte] tegen het meisje zei "Kom we gaan". Het meisje stond op en ze zijn weggegaan. Ik zag dat het meisje alleen moest lopen. Ik hoorde aan de toon van [verdachte] dat het meisje moest opschieten.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 43, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 261 e.v.):
als de op 20 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik werk bij supermarkt Plus in Roelofarendsveen. Op 8 februari 2015 werkte ik. Ik werd gewaarschuwd dat een jong meisje de winkel was binnengelopen dat zich niet goed voelde. Ik ben naar de kantine gelopen. Ik zag dat het meisje een bekertje thee in haar handen had en hevig trilde. [betrokkene 3] is gaan bellen waarna haar moeder, later hoorde ik dat het haar stiefmoeder was, haar kwam ophalen. Ik hoorde haar tegen het meisje zeggen "Je moest alleen maar brood halen en nu doe je dit, je aanstellen".
De stiefmoeder vertelde dat ze dit vaker deed om aandacht te trekken. Ik hoorde de stiefmoeder zeggen "Kom mee". Ik zag dat het meisje niet mee wilde. Ik zag dat het meisje bleef zitten. Pas nadat de stiefmoeder vier keer had geroepen stond het meisje op en liep ze met haar stiefmoeder mee. Vervolgens liepen beiden de winkel uit. Even later zag ik de moeder en een man met twee kleine kinderen richting de auto lopen.
9. Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag, van 4 januari 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 4 januari 2017 tegenover deze raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ze (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) kwam bij mij aan de kassa. Ze kon bijna niet meer op haar benen staan. Ze beefde best wel. Toen ze mee liep was ze erg hangerig, alsof ze weg was gevallen. Ik omarmde haar om haar te ondersteunen richting de kantine.
10. Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag, van 4 januari 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 4 januari 2017 tegenover deze raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
[slachtoffer 1] was hevig aan het trillen. Ze leek het heel erg koud te hebben.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 mei 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer BVH 2015051423, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1935 e.v.):
als de op 25 mei 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Notitie van 10 februari 2015: leerkracht geeft weer aan dat ze zich veel zorgen maakt om de gezondheid van [slachtoffer 1] en haar eetproblemen.
V: Waarom maakte je je daar op dat moment zorgen om?
A: Ze was zo mager en wit. Ze was duizelig. Het ging echt niet goed. Ik ging een gesprek aan met [verdachte] dat ik me zorgen maakte. Ik vroeg aan [verdachte] of ik zelf met de arts zou gaan bellen. [verdachte] zei dat dit niet nodig was omdat ze mogelijk de week daarna bij de kliniek terecht kon.
V: Wat zag je toen verder aan haar (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] )?
A: Ze liep voorover gebogen. Ze trilde en was duizelig. Dit was volgens [verdachte] allemaal nep.
Op vrijdagochtend kwam [verdachte] op gesprek in het ondersteuningsteam. Ze gaf toen aan dat ze van de artsen een soort eetpatroon had gekregen, een soort planning.
V: Wie heeft haar ziek gemeld?
A: [verdachte] . Ze gaf aan dat [slachtoffer 1] ingestort is en dat ze de komende weken met [slachtoffer 1] aan de slag wil met betrekking tot het eten.
De bijlage bij dit verhoor (blz. 1948), voor zover inhoudende:
RKBS [de school]
Notities van: [slachtoffer 1]
Onderwerp: Zorgen over [slachtoffer 1]
Dinsdag 10 februari: Oudergesprek [verdachte] en [medeverdachte]. Leerkracht geeft weer aan dat ze zich veel zorgen maakt om de gezondheid van [slachtoffer 1] en haar eetproblemen. Ouders geven aan dat de 'duizeligheid' vooral aandacht vragen is. Ze hebben contact met de kinderarts.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 juni 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 230, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1949 e.v.):
als de op 2 juni 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Ik ben leerkracht van basisschool [de school]. Op woensdag 11 februari 2015 kwam ik [slachtoffer 1] op de gang tegen. Ze zag er slecht uit, mager, wit. Ze leek heel afwezig, apathisch.
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 109, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 980 e.v.):
als de op 3 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
Ik werk als kinderarts.
Ik heb [slachtoffer 1] onder meer in januari 2015 gezien. Ik zou regelen dat [slachtoffer 1] naar Cardea zou gaan.
Een paar dagen voor de opname van [slachtoffer 1] , op 12 februari 2015, belde de stiefmoeder op en heeft de assistente gesproken. Ze belde met de vraag of er wat bekend was over de verwijzing naar Cardea. Ze zei dat het steeds slechter ging met [slachtoffer 1] .
Als de assistente een dergelijk telefoontje krijgt muteert zij dit in het systeem. In de mutatie staat dat er gevraagd werd over de verwijzing naar Cardea. Er is gezegd dat ik terug zou bellen. Er is verder niets gevraagd en er is niets gezegd.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 87, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 371 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Vraag: Ik heb begrepen dat je een nicht bent van
[verdachte] . Hoe is het contact tussen jullie?
Antwoord: Goed heel intensief zelfs.
Vraag: Wat is er besproken over [slachtoffer 1] ?
Antwoord: Ik heb begrepen dat [verdachte] donderdag, voor de opname van [slachtoffer 1] , de kinderarts gebeld heeft omdat het slecht ging met [slachtoffer 1] . Zij vertelde mij dat zij het advies had gehad van de doktersassistent om haar te laten bewegen en vaak op een dag te laten eten. Dus dan deed ze dat. Verder heeft ze mij een filmpje laten zien, waarop [slachtoffer 1] van [verdachte] broodpap moest eten.
Vraag: Wat zag u op dat filmpje?
Antwoord: Een meisje wat heel erg aan het rillen was. Die gewoon eigenlijk niet in orde was.
Vraag: Wat zei [verdachte] hier dan over?
Antwoord: Ja dat ze de assistent van de kinderarts had gesproken, wat het advies was en ze zei dat dit niet normaal was. Geen gewoon meisje en dat ze er heel erg aan toe was.
15. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 90, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 378):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 26 februari 2015 heeft de getuige [betrokkene 8] op telefonische vragen onder meer geantwoord dat het filmpje dat [verdachte] aan de getuige heeft laten zien, gemaakt was op de donderdag of vrijdag voor de opname van [slachtoffer 1] , dus vermoedelijk donderdag 12 of vrijdag 13 februari 2015.
16. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 123, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 602 e.v.):
als de op 6 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 9]:
[verdachte] is een goede vriendin van mij.
Die vrijdag (het hof begrijpt: 13 februari 2015) kreeg ik eerst appjes van haar van het gaat niet goed met [slachtoffer 1] . Het ging steeds slechter met [slachtoffer 1] en ze werd steeds wankelender.
Ze heeft een foto gestuurd van hoe [slachtoffer 1] eruit zag met van dit is toch niet meer gezond.
[verdachte] heeft de kinderarts gebeld. Dat was die donderdag of die vrijdag voor de opname van [slachtoffer 1] .
Ik zei bel 112 en kijk het niet te lang aan als het niet gaat.
(Het hof begrijpt: dat kwam) door die foto van [slachtoffer 1] . Ze zag er grauw uit. Er zat geen leven meer in. Een zielloos iets.
[verdachte] had met de kinderarts besproken dat ze het even moest bekijken dat weekend. Dat ze moest proberen er eten in te krijgen.
17. Een proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpjes [slachtoffer 1] 2 en 3) d.d. 12 oktober 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 345, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2470 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij hebben de filmpjes " [slachtoffer 1] 2" en " [slachtoffer 1] 3" uitgewerkt. De filmpjes werden aangetroffen op de computer uit de woning van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]. Uit onderzoek was gebleken dat de filmpjes zeer waarschijnlijk op 26 februari 2014 te 07:35:52 en te 07:37:17 uur waren opgenomen.
De filmpjes werden opgenomen in de bijkeuken van het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te Roelofarendsveen. Wij zagen dat [slachtoffer 1] in de bijkeuken stond. Op de film zijn de stemmen van [slachtoffer 1] en [verdachte] te horen. [verdachte] komt niet in beeld.
Wij zijn sinds 16 februari 2015 betrokken bij het onderzoek en herkenden de locatie, de personen en hun stemmen ambtshalve.
Na het bekijken van de filmpjes leek het er zeer waarschijnlijk op dat die waren gefilmd door
[verdachte] .
[slachtoffer 1] 2
Het filmpje duurt één minuut en 14 seconden.
[slachtoffer 1] staat met haar handen op haar rug en haar mond open. In haar mond is een witachtige substantie, gelijkend op pap, te zien. [slachtoffer 1] kreunt/kermt. [slachtoffer 1] staat stil.
[verdachte] schreeuwt: Houd je bek dicht!
[slachtoffer 1] doet al kokhalzend een stap naar voren richting de camera. Hierop wordt het beeld blauw. Kennelijk wordt de camera op tafel neergelegd en is enkel nog het geluid te horen.
[slachtoffer 1] zegt huilend: Hij is zo warm!
[verdachte] schreeuwt: Bek dicht!
[slachtoffer 1] zegt huilend: Hij is zo warm! Auww...
[verdachte] schreeuwt: D'r zit helemaal niks in jouw
hele smoelwerk. Open!
[slachtoffer 1] zegt huilend: Ik wil niet meer.
[verdachte] zegt: Godverdomme
[slachtoffer 1] zegt huilend: huummmh
[verdachte] schreeuwt: Kan je nou! Je bent echt niet
leuk of zo he!
[verdachte] schreeuwt: Denk jij nou gewoon dat je echt hier de boel gaat bepalen wat er in jouw bek gaat?
[slachtoffer 1] blijft huilen.
[verdachte] schreeuwt: Open!
[slachtoffer 1] zegt huilend: Aaahhhh
[verdachte] schreeuwt: Open!
[slachtoffer 1] zegt huilend: Auw.
[verdachte] zegt: Gatver
[slachtoffer 1] zegt huilend: Nee
[verdachte] schreeuwt: Gatver, gatver, gatver.
[slachtoffer 1] schreeuwt: Nee.
[verdachte] schreeuwt: Ik hoef die kutkots van jou niet in mijn handen, het zit overal.
[slachtoffer 1] zegt huilend: Auwwww.
[verdachte] schreeuwt: Open! Met je d'r uit gooien.
[slachtoffer 1] kermt: hummmmm
[verdachte] schreeuwt: En luisteren!
[slachtoffer 1] 3
Dit filmpje duurt 48 seconden. Nadat filmpje [slachtoffer 1] 2 is beëindigd duurt het 11 seconden voordat filmpje [slachtoffer 1] 3 wordt opgenomen.
[slachtoffer 1] staat in de bijkeuken. Ze staat te huilen en heeft wederom een witte substantie in haar mond. De substantie zit tevens op haar linkerwang en haar rechter bovenbeen. [slachtoffer 1] kreunt/kermt en maakt kauwende/etende bewegingen met haar mond. Haar buik gaat door het huilen heen en weer. [slachtoffer 1] kijkt in de richting van de camera en schudt nee met haar hoofd.
[slachtoffer 1] zegt: Nee!
De witte substantie loopt uit haar mond langs haar kin.
[slachtoffer 1] zegt huilend: Nee, doe niet.
[slachtoffer 1] blijft kermen en huilen.
18. Een proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpje [slachtoffer 1] 5) d.d. 15 oktober 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 348, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2475 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij hebben het filmpje " [slachtoffer 1] 5" uitgewerkt. Het filmpje werd aangetroffen op de computer van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]. Uit onderzoek was gebleken dat het filmpje zeer waarschijnlijk op 2 maart 2014 te 18:06:00 uur was opgenomen.
Het filmpje werd opgenomen in de garage van het perceel gelegen aan de [a-straat 1] te Roelofarendsveen. [slachtoffer 1] heeft een groene beker vast met daarin een witte vloeistof. Op de film zijn de stemmen van [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer 1] te horen. Alleen [slachtoffer 1] is in beeld te zien.
Wij zijn sinds 16 februari 2015 betrokken bij het onderzoek en herkenden de locatie, de personen en hun stemmen ambtshalve.
Na het bekijken van het filmpje leek het er zeer waarschijnlijk op dat deze was gefilmd door [verdachte] .
[slachtoffer 1] 5
Het filmpje duurt drie minuten en 0 seconden.
[verdachte] zegt: Effe lekker filmen.
[slachtoffer 1] kreunt en doet af en toe haar mond open. In haar mond zit een forse hoeveelheid van de witte substantie, gelijkend op pap. [slachtoffer 1] kauwt.
[slachtoffer 1] roept: Heet, heet, heet, heet.
[slachtoffer 1] kreunt en kokhalst. De witte substantie, gelijkend op pap, komt deels uit de mond van [slachtoffer 1] en komt in haar haren en op haar jasje.
[verdachte] zegt: Ja, het staat er allemaal mooi op effe een keertje. Dat kunnen we dus aan iedereen laten zien
[slachtoffer 1] schreeuwt: Nee.
[slachtoffer 1] schudt nee en kreunt.
[verdachte] zegt: Dan weet iedereen waarmee we te maken hebben, zuipen nou!!
[slachtoffer 1] schreeuwt: Nee, is heet.
[verdachte] zegt: Nee, je kan niks.
[slachtoffer 1] schreeuwt: Nee. ( [slachtoffer 1] huilt)
[verdachte] zegt: Nee.
[verdachte] roept: Houd het in je mond!
[slachtoffer 1] schreeuwt: Ik kan niet.
De mond van [slachtoffer 1] gaat open en ze houdt haar hand er voor en stopt met haar vingers de witte substantie in haar mond.
[verdachte] zegt lacherig: Zo smerig dit. Het staat er lekker op.
[verdachte] zegt: Hou die beker maar effe naar beneden, laat maar die mooie mond eens zien. Ja, beker weg, beker weg.
[slachtoffer 1] kreunt en kermt en al nee schuddend doet [slachtoffer 1] de beker naar beneden. Op de kin van [slachtoffer 1] zit witte substantie, gelijkend op pap.
[verdachte] zegt: Beker weg, lager. Kijk eens hoe mooi ze is.
[slachtoffer 1] huilt met haar mond vol.
[verdachte] roept: Nee, uhhhhh uhhhhhh. Doe jij eens effe met je vinger uhhh je mond schoonmaken. Met je vinger, je kin. Je hele bek zit onder weer met vreten.
19. Een proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpje [slachtoffer 1] 4) d.d. 12 oktober 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 346, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2473 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb het filmpje " [slachtoffer 1] 4" uitgewerkt. Het filmpje werd aangetroffen op de mobiele telefoon van verdachte [verdachte] . Uit onderzoek is gebleken dat het filmpje zeer waarschijnlijk is opgenomen op 13 februari 2015 te 09:10:12 uur. Op de film zijn de stemmen van [verdachte] en [slachtoffer 1] te horen. Na het bekijken van het filmpje leek het mij zeer waarschijnlijk dat het filmpje is gemaakt door [verdachte]. Het filmpje duurt 49 seconden.
Ik zag dat [slachtoffer 1] onvast ter been was, tevens zag ik dat [slachtoffer 1] een steelpan in haar linkerhand had. Ik zag dat er in deze steelpan een witte substantie zat. Ik zag dat [slachtoffer 1] de steelpan een aantal keer ondersteunde met haar rechterhand, waarbij ze de zij- en onderkant van de pan vastpakte.
[verdachte] zegt: Happen.
Ik zag dat [slachtoffer 1] de lepel, gevuld met de witte substantie, uit de pan pakte. Ik zag dat de rechterarm van [slachtoffer 1] hierbij hevig trilde. Tevens zag ik dat haar linkerarm, welke nog steeds de pan vasthield, ook hevig trilde. Tevens zag ik dat het lichaam van [slachtoffer 1] tijdens het uitvoeren van deze handelingen in zijn geheel trilde.
(...)
22. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 141, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1070 e.v.):
als de op 16 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 10]:
Op zondagavond 15 februari 2015 waren we bij [medeverdachte] en [verdachte] . Ik gok dat we rond acht uur daar aankwamen. Ik ben naar [slachtoffer 1] gegaan in de douche. Ik zag dat [slachtoffer 1] in de douche stond met de handen tegen de muur. Ze zag er beroerd uit. Ik kon zien dat ze herstellend was, ze was daarvoor van de trap gevallen. Ze maakte weinig geluid. Ze kon haar evenwicht niet houden. Ze kon niet blijven staan. Er kwam geen woord uit bij [slachtoffer 1] . Het duurde een uur voordat er een woord uit kwam. Ze was voornamelijk stil met af en toe een klein kreungeluidje.
V: Hoe zijn jullie de trap afgegaan?
A: Ik ben voor gegaan, dan [slachtoffer 1] en dan [verdachte] . [verdachte] zei dat [slachtoffer 1] altijd zittend de trap afging. Dit was de eerste keer dat ik [slachtoffer 1] dat zag doen. Dit was ook erg logisch want ze kon niet normaal staan.
Ik kreeg een flesje astronautenvoedsel aangereikt door [verdachte] . De inhoud van het flesje werd in een glas gedaan en ik liet [slachtoffer 1] haar handjes om het glas doen zodat ze het zelf naar haar mond kon brengen. Alles ging in vertraging. Ze deed het een soort van zelf maar ik heb wel meegestuurd. Mijn hand onder het glas en haar handjes er omheen. De inhoud van het glas is er op een gegeven moment wel ingekomen bij [slachtoffer 1] . Ze knapte op een bepaalde manier op. Ze was niet meer zo ver weg als hoe ik haar aantrof.
V: Trilde ze?
A: Op het moment van aankleden.
V: Wanneer hield het op?
A: Halverwege het drinken van dat glas ging het wat beter.
V: Je vertelde ook over een gebakje. Hoeveel heeft [slachtoffer 1] hiervan op?
A: Toen wij weggingen was de helft van het gebakje op. Het was een rond hazelnootgebakje.
Tegen tien uur zijn we weggegaan.
23. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
19 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 33, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 216 e.v.):
als de op 19 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 10]:
Zondagavond. Ik ben de badkamer ingestapt en daar stond [slachtoffer 1] tegen de muur te bibberen. Ik heb [slachtoffer 1] aangepakt en heb haar handdoeken omgedaan. Ik heb [slachtoffer 1] bij de handjes gepakt en die voelden koud aan. Ze stond onstabiel op haar benen. Het was een wezentje. Ze zag er vreselijk uit.
24. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 37, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 207 e.v.):
als de op 19 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
Ik heb [slachtoffer 1] zondag (het hof begrijpt: 15 februari 2015) in de badkamer gezien. Op haar rug bont en blauw. Grote schaafwond die al aan het helen was met korsten. Die zat op haar rug. Over haar hele lichaam zaten blauwe plekken. Het verhaal hebben we van [verdachte] gehoord: ze was van de trap gevallen.
25. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 160, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1093 e.v.):
als de op 22 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 12] :
Ik heb nu drie keer opgepast bij [slachtoffer 1] . Dat was ergens in december en januari 2014 en 2015 (het hof begrijpt: december 2014 en januari 2015).
De eerste keer was [slachtoffer 2] in zijn kamer, de zolderkamer. [slachtoffer 1] was toen op het eerste kleine kamertje op de eerste verdieping.
Er stond een bed in. Een lattenbodem een laag bed van hout. Toen ik er was heb ik geen matras gezien. Ze vertelde dat het matras in de vrachtwagen lag te drogen. [slachtoffer 1] lag op een handdoekje. Er lagen geen dekens of een dekbed. Ik heb geen kussen gezien. Ik heb toen nog tegen [slachtoffer 1] gezegd gebruik dan je kleren als kussen.
Dat [slachtoffer 1] opgesloten zat dat vond ik wel een beetje vreemd. Dat was altijd, de drie keer dat ik oppaste. [slachtoffer 2] zat eigenlijk ook een soort opgesloten. Die had een grote plank voor de trap van de zolder.
[slachtoffer 2] was maar een keer aanwezig, in januari was hij uit huis. Die ene keer dat hij er was, was ergens in december.
De deur van [slachtoffer 1] moest geopend worden met de sleutel, de sleutel zat er aan de buitenkant in. Er was een tijd dat ze opgesloten zat omdat ze 's nachts door het huis liep en snoep stal. Daarom was ze opgesloten zodat ze dat niet meer kon doen. Dat hoorde ik een tijdje terug van [verdachte] , dus ze zaten al langer opgesloten.
Ik heb de deur geopend, met [slachtoffer 1] gesproken en de deur weer op slot gedaan. [slachtoffer 1] zei dat het moest.
De andere twee keer sliep [slachtoffer 1] ook in dat kamertje. Ik wist eigenlijk gewoon dat de andere twee keren de deur ook op slot was, de sleutel zat er in.
Hij kon niet open.
26. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2015.02.18.081, aanvraagnummer 004, d.d. 28 oktober 2015, opgemaakt en ondertekend door de deskundige W.A. Karst, forensisch arts KNMG. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
Nu een medische oorzaak niet gevonden is, tevens wetende dat geen enkele medische bevinding een solitaire oorzaak van de lage lichaamstemperatuur kan zijn, moet een langdurige blootstelling aan koude nodig zijn geweest voor het ontwikkelen van een lichaamstemperatuur van 23 graden Celsius. Zelfs met blootstelling aan temperaturen juist boven het vriespunt met geen of weinig beschermende lagen, moet het een afkoelingsproces van vele uren zijn geweest. (uitzonderlijke situaties als naakt opsluiten in een vrieskist of onderdompelen in stromend ijskoud water buiten beschouwing latend). Het is daarbij opvallend dat [slachtoffer 1] kennelijk niet in staat geweest is om zich te beschermen tegen de kou, op het moment dat haar lichaamstemperatuur nog wel (enigszins) adequaat was maar het afkoelingsproces gaande was.
Als ondergetekende mag uitgaan van communicatie tijdens het douchen op 15 februari 2015 in de avond, dan valt uit te sluiten dat [slachtoffer 1] vervolgens de gehele nacht van 15 op 16 februari 2015 in pyjama onder minimaal één dekbed heeft gelegen.
Zonder medisch ingrijpen met een langdurige reanimatie en de operatieve ingreep met aansluiting aan een hart-longmachine, zou [slachtoffer 1] op 16 februari 2015 zijn overleden.
Gezien de gemeten en bevestigde lichaamstemperatuur van 23 graden Celsius vlak na aankomst in het LUMC omstreeks 10:24 uur, is het zeer onwaarschijnlijk dat er op 16 februari 2015 tussen 8 en 9 uur 's ochtends inhoudelijke communicatie heeft kunnen plaatsvinden tussen stiefmoeder en [slachtoffer 1] . Er moet sprake zijn geweest van een afkoelingsproces van minimaal vele uren.
V: Wat kan of mag je nog verwachten van een persoon bij de aangegeven minimale tempratuur?
A: Bij een lichaamstemperatuur van 22,6 graden Celsius is een persoon buiten bewustzijn. Gerichte communicatie is niet mogelijk.
V: In welke tijdsbestek kun je een dergelijke minimum temperatuur bereiken?
A: Als geen sprake is geweest van onderdompeling of plaatsing in een zeer koude vloeistof, substantie of omgeving, moet sprake zijn geweest van een afkoelingsproces van minimaal vele uren.
V: Bestaat de mogelijkheid dat een verzwakt, mogelijk ondervoed meisje, op een klein inpandig slaapkamertje, een dergelijke lage lichaamstemperatuur bereikt?
A: Ja, mits sprake is van een langdurige (urenlange) blootstelling aan koude zonder mogelijkheid om voor bedekkende warmtelagen te zorgen.
27. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2015.02.18.081, aanvraagnummer 006, d.d. 12 april 2017, opgemaakt en ondertekend door de deskundige W.A. Karst, forensisch arts KNMG. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
Bij kinderen met ernstige onderkoeling (gedefinieerd als een lichaamstemperatuur van minder dan 28 graden) is er inadequate ademhaling en is er sprake van problemen in het bewustzijn. Er is sprake van een diepe slaap. Het kind voelt erg koud aan. Uiteindelijk raakt het kind comateus, waarbij het kind niet reageert op prikkels.
28. Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof van 18 april 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 18 april 2017 tegenover deze raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van W.A. Karst:
U houdt mij voor dat de lichaamstemperatuur van [slachtoffer 1] is blijven dalen naar 23 graden, de temperatuur die in het ziekenhuis is gemeten. Wat mij betreft ligt het in de lijn der verwachting dat de laagste temperatuur lager is dan 23 graden, maar dat was de eerste geobjectiveerde temperatuur die beschikbaar was.
29. Een rapport van TNO, nr. TNO 2015 R11246, van september 2015, opgemaakt en ondertekend door de deskundige prof. dr. H.A.M. Daanen. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
Uit de modelstudie van Fiala op basis van de gemaakte aannames, kan worden geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat [slachtoffer 1] gedurende de nacht met één of meerdere dekbedden is bedekt.
30. Een rapportage inzake onderzoek naar [slachtoffer 1] , d.d. 17 augustus 2015, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. T.A.W. van der Schoot, klinisch psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
De beelden geven weer hoe stiefmoeder [slachtoffer 1] een papachtige substantie toedient, haar telkens confronteert en straft voor het niet volledig voldoen aan de eis die haar daarbij wordt gesteld, namelijk alles op te eten. De kreten [slachtoffer 1] laat horen bij het ondergaan hiervan getuigen van angst en grote psychische bedreiging en nood. De stem op de beelden (van naar mag worden aangenomen de stiefmoeder) klinkt uiterst intrusief en aversief en getuigt van haatdragendheid en een obsessioneel machtsvertoon. Voor de waarnemer (ondergetekende) doen ze denken aan martelpraktijken en zijn ze zeer schokkend om te zien. Op een van de filmpjes blijkt ook vader aanwezig. Hij grijpt niet in, neemt zijn dochter niet in bescherming en ondersteunt het gedrag van de agressor. De bejegening zoals wordt vertoond op het beeldmateriaal kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een ernstige vorm van fysieke en emotionele mishandeling, waaraan [slachtoffer 1] op geen enkele wijze lijkt te kunnen ontkomen.
De situatie van bejegening die zich in de thuissituatie van [slachtoffer 1] in relatie tot vader en stiefmoeder heeft voorgedaan kan het beste worden getypeerd als emotionele en fysieke verwaarlozing waaruit een subjectief ervaren instabiliteit van emotionele banden met de voor [slachtoffer 1] belangrijke anderen kan ontstaan en in zekere mate is ontstaan. Dit leidt gemakkelijk tot de verwachting dat je verlangen naar emotionele binding onvoldoende zal worden vervuld. Ook ontstaat hieruit het gevoel dat je gebrekkig, slecht, minderwaardig of waardeloos bent en dat, als dat zichtbaar wordt, anderen niet om je zullen geven. Ook het gevoel dat je anders bent dan anderen en daar niet bij past kan een gevolg daarvan zijn, met het gevoel niet bij een groep of gemeenschap te horen.
De bijdrage van de bejegening van de ouders [medeverdachte] en [verdachte] op de beschreven huidige sociaal emotionele toestand en persoonlijkheidsontwikkeling van [slachtoffer 1] is naar alle waarschijnlijkheid zeer groot.
(...)
35. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 166, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1139 e.v.):
als de op 24 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 13]:
Sinds maart 2013 werk ik voor [medeverdachte].
Ik kwam in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] .
Ik had wel puntjes van dat klopt niet helemaal dat gaan die kinderen hun leven lang meedragen. Ze werden gekleineerd.
Ze werden afgezeken, gekleineerd en voor gek gezet. Er was sprake van intimidatie tegenover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het was allemaal onredelijk. Allemaal kleine dingetjes maar wel structureel.
36. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 105, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 694 e.v.):
als de op 3 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 14]:
Ik ben samen met mijn vriendin, [betrokkene 15], getuige geweest van een incident op 4 januari 2015 in Duinrell te Wassenaar.
Aan de zijkant van het park was een uitkijktoren. Terwijl wij daar stonden kwam er een gezin met drie drukke jongetjes naar de toren gelopen.
Die jongetjes kwamen direct naar boven gerend.
Terwijl wij naar beneden liepen waren de ouders van de jongetjes ook al boven gekomen.
Op de onderste trap passeerden wij een meisje. Ze was wat snikkerig, het viel mij op dat ze een holle lege blik in haar ogen had. Wij zagen het meisje op het eerste platform staan. Mijn vriendin en ik hoorden op dat moment het meisje huilen. Ook hoorden wij dat de moeder door het rooster van de toren naar beneden schreeuwde. Ik hoorde haar schreeuwen dat het meisje naar boven moest komen. Op het bovenste platform zag ik de moeder achter het meisje aan rennen. Ik hoorde de moeder hierbij alleen maar lachen. Ik hoorde het meisje hierbij huilen. Ik zag dat het meisje al weer naar beneden gelopen was en vervolgens ook de laatste trap naar beneden wilde nemen. Ik hoorde de moeder toen schreeuwen "terug". Ik zag dat het meisje toen ook weer terug naar boven liep. Ik hoorde het meisje hierbij huilen. Hierna liep de rest van het gezin al helemaal naar beneden. Ik zag de moeder en het meisje op het eerste platform staan. Ik zag en hoorde dat de moeder tegen het meisje schreeuwde. Ik weet nog dat ik de moeder hoorde zeggen, wat ben je toch een kleuter, de hele dag al aan het janken. Ik hoorde de moeder het geluid maken van een baby "weee weee". Volgend weekend laten wij je thuis hoorde ik de moeder zeggen. Ik zag dat het meisje alleen maar in elkaar gedoken stond. Ze had haar hoofd en schouders naar beneden toe. Ik zag dat de moeder heel dicht met haar hoofd bij het hoofd van het meisje was terwijl ze aan het schreeuwen was tegen het meisje. Ik zag dat het meisje opzij keek onze richting op. Ik hoorde het meisje zeggen "er staan mensen". Ik hoorde de moeder zeggen "dat kan mij niet schelen". De moeder liep hierna weg zonder om te kijken naar het meisje. Ik dacht op dat moment al, wat moet ik hier mee. Ik vond de moeder er erg agressief overkomen, een grote bully, dus dat was voor ons ook een reden om niet direct wat te zeggen tegen de moeder, wij waren bang voor haar eventuele reactie. De moeder liep verder naar beneden en achter de man en de jongetjes aan. Ik zag dat het meisje er zo'n twintig meter achteraan liep. Niemand van het gezin keek naar haar om. Er was een jongetje van het gezin iets verder op gevallen en die werd nog door de vader op getild. Die was ook een beetje aan het jammeren, daar werd wel naar omgekeken. Wij zijn bewust achter dit gezin aangelopen om te kijken of wij iets konden doen. Ik zag dat het meisje moeilijk liep, ze hinkte wat. We liepen ter hoogte van het meisje, dat zo'n twintig meter achter de rest van het gezin liep. We kwamen bij een volgende attractie aan, het was een soort partytent, open aan de zijkanten. In het midden was een tafel met iets daarop. Die jongetjes stoven daar direct op af. Ik zag dat het meisje bij een boom bleef staan, op zo'n tien a twintig meter afstand. Ze bleef daar een beetje naar beneden staren. Er werd daar totaal geen aandacht besteed aan het meisje, ze werd niet aangesproken of wat dan ook, door de vader of de moeder. Ongeveer een week geleden zag mijn vriendin [betrokkene 15] een nieuwsbericht op haar telefoon. Het ging over een mishandeld meisje. Ik ben vervolgens verder gaan zoeken op internet. Ik zocht met de zoekterm "meisje mishandeld" en "Roelofarendsveen" ik kwam toen een aantal berichten tegen waarin ik de vrouw waarover ik hier verklaar herkende. Ik las dat haar naam [verdachte] was. De vrouw op de foto's bij het artikel herkende ik als de vrouw die ik in Duinrell Wassenaar gezien heb.
37. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 108, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 700 e.v.):
als de op 3 maart 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 15]:
Ik ben op 4 januari 2015 in Duinrell Wassenaar geweest met mijn vriendin [betrokkene 14] en haar twee kinderen.
Op een gegeven moment kwamen wij bij een uitkijktoren. Terwijl wij nog boven stonden kwam er een gezin aangelopen dat ook de toren op kwam. Terwijl wij naar beneden liepen kwamen wij onderaan bij de laatste trap een meisje tegen. Ik weet nu dat dit meisje [slachtoffer 1] heet. Ik keek in het gezicht en de ogen van het meisje. Ik schrok van wat ik zag, de blik van [slachtoffer 1] was leeg, er zat niets in, het voelde gelijk niet goed. Ik hoorde de moeder van [slachtoffer 1] schreeuwen dat zij naar boven moest komen. Ik hoorde [slachtoffer 1] toen roepen "ik durf niet". Ik hoorde de moeder van [slachtoffer 1] schreeuwen naar [slachtoffer 1] dat zij naar boven moest komen, dat ze moest ophouden met janken. Het klonk grof. Ik zag dat de moeder achter [slachtoffer 1] aan begon te rennen terwijl ze net boven gekomen was. Ze duwde [slachtoffer 1] voor zich uit op dat moment. Ik zag dat [slachtoffer 1] dit niet leuk vond. Ik herinner mij dat ik [slachtoffer 1] alleen maar heb horen huilen. Ik hoorde de moeder zeggen dat ze alleen maar aan het janken is en dat ze daar mee moest ophouden. Ik hoorde de moeder [slachtoffer 1] nadoen met huilgeluiden. [slachtoffer 1] wilde als eerste weer naar beneden lopen. Ze werd echter door haar moeder terug geroepen en moest weer de bovenste trap oplopen. Vervolgens zijn de vader en de drie kinderen naar beneden gegaan. Ik kan mij niet alles meer herinneren maar wel dat die moeder nog steeds aan het schreeuwen was tegen [slachtoffer 1] . Ik herinner mij dat ik de moeder hoorde schreeuwen dat [slachtoffer 1] het volgende weekend niet meer mee mocht, dat ze moest ophouden met janken. Op een geven moment hoorde ik [slachtoffer 1] zeggen dat er mensen aan het kijken waren naar hen. Hiermee bedoelde [slachtoffer 1] ons. Ik hoorde de moeder hierop schreeuwen dat dit haar niks kon schelen. Ik zag vervolgens dat de moeder wegliep samen met haar man en de andere drie kinderen. [slachtoffer 1] slenterde er achter aan. Op een gegeven moment hielp de vader een van zijn kinderen. Ik zag dat [slachtoffer 1] ook inhield en een afstand hield van haar vader. Zij naderde op ongeveer een meter of vijf maar hield daarna in. Pas toen de vader weer ging lopen met een van zijn kinderen liep [slachtoffer 1] ook weer verder. De afstand tussen [slachtoffer 1] en het gezin werd daarna alleen maar groter. Wij liepen daar vervolgens weer achteraan. Wij zagen het gezin verderop in Duinrell weer bij een kraampje of iets dergelijks. Wij zagen dat [slachtoffer 1] op een afstand van het gezin bleef staan. Ze stond alleen en keek naar beneden. Ze stond wel een meter of vijftien à twintig verderop. Het was zichtbaar dat ze er niet bij hoorde.
Wij, [betrokkene 14], ik en de kinderen, allemaal waren we onder de indruk van wat wij gezien hebben.
Ik heb eerst gegoogled hoe ik hierover iets kon melden. Ik kwam uit bij de raad voor de kinderbescherming. Ik heb deze vervolgens een mailtje gestuurd. Ik deed dit de dag er na omdat het mij niet los liet. Ik zat min of meer bij toeval naar het nieuws te kijken op mijn mobiele telefoon, toen mijn aandacht werd getrokken naar een bericht op het AD. De kop was iets van "gezin twaalf jarig mishandeld meisje al jaren bekend bij jeugdzorg" of iets dergelijks. Vervolgens heeft [betrokkene 14] gegoogled op dit bericht en een aantal artikelen gevonden die betrekking hebben op het gezin waarover ik zojuist verklaard heb. Ik herkende gelijk op de foto's de vrouw die wij op vier januari 2015 in Duinrell zagen met het meisje waarvan wij ondertussen weten dat zij [slachtoffer 1] heet.
38. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 december 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 372, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 28 december 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Voornamen: [voornamen slachtoffer 1]
Achternaam: [slachtoffer 1]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2002
Geboorteplaats: [geboorteplaats].
V: Wie was er jarig die week ervoor?
A: (...) Volgens mij ben ik daar niet geweest. Ik was naar de winkel en toen moest ik mee naar een kamer en kwam [verdachte] mij ophalen.
V: Hoe weet je dat nog?
A: (...) Ik weet nog dat ik bij die mensen was. Die mensen op het midden van de weg daar wonen ze.
(...) Ik was eerst gevallen en daarna nogmaals op de weg gevallen. Toen ben ik naar die mensen gegaan.
V: Hoe kwam je daar?
A: Ik had geen evenwicht en ik was moe denk ik.
V: Hoe kwam het dat je geen evenwicht had?
A: Ik was heel moe en had het koud omdat ik in de schuur enzo moest slapen.
V: Hoe lang heb je in de schuur geslapen?
A: Die nacht heb ik nog in de schuur geslapen. Dat was van zaterdag op zondag.
V: Maar je zei dat je in de schuur moest slapen? (...) Van wie moest dat?
A: Van Papa en [verdachte] . (...) Ik moest daar van 's avonds laat tot 's ochtends. (...) Als ik heel brutaal was moest ik in de schuur.
V: Waar sliep je dan op?
A: Op de grond.
V: Wat had je over je heen?
A: Niks.
V: Wat bedoel je met niks?
A: Geen deken en ik mocht ook geen stoelkussen gebruiken.
V: Je sliep dus op de grond. Wat lag daar?
A: Niets. Ik sliep op het beton.
V: Je sliep op de kale vloer en had geen deken. Wat droeg je voor kleding?
A: Volgens mij alleen een onderbroek en hemd. Ik weet het niet precies meer.
V: Hoe vond je dat in het schuurtje?
A: Ik vind het ijskoud. Het was ook winter. (...) Ik moest ook af en toe in de garage bij het huis slapen en af en toe in de schuur. (...) Het schuurtje was open en daar was een raam uit.
V: Hoe gaat het dan als je slaapt in dat schuurtje?
A: Ik sliep vrij weinig omdat het zo koud was. Ik probeerde mezelf warm te maken.
A: Hoe deed je dat dan?
A: In een hoekje kruipen. Dat klinkt dom.
V: Hoe vaak moest jij plassen als je in bed lag?
A: Ik denk wel twee keer zoiets denk ik.
V: Waar ging je dan naar de w.c.?
A: We kregen in bed een emmer omdat ze niet wilde dat we naar de wc gingen.
V: Waar stond die emmer?
A: In mijn kamer. Ik sliep nog op zolder toen en hij (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) in het kleine kamertje.
V: Jij bent ook daar gaan slapen dat kleine kamertje?
A: Ja (...) Ik kreeg een emmer en de deur ging op slot.
V: En in dat kamertje hoe was het beddengoed daar?
A: Ik sliep meestal op de grond op de houten planken.
V: En het beddengoed?
A: Niks. En het raam stond ook open die mocht ik niet dicht doen.
V: En de verwarming?
A: Die stond de hele tijd uit. Dat ding waar je aan kon draaien hadden ze eraf gehaald. Ik kon dus niet meer draaien.
V: Hoe voelde die verwarming?
A: Ja, koud.
V: Op zolder lag op enig moment een plank op de trap, zodat je niet naar de wc kon. Hoe ging het als je moest plassen?
A: Dat was zodat ik niet naar beneden kon. Vroeger mocht ik al niet naar de wc. Ze hadden dat bedacht zodat ik niet de trap af kon komen die plank. Als ik de plank om zou gooien zou het hele huis wakker worden.
V: Maar als je dan moest plassen?
A: Dan moest ik het ophouden. Dan sliep ik heel de nacht niet.
V: Wat gebeurde er dan als je moest plassen?
A: Dan plaste ik op de vloer en dat moest ik dan schoonmaken
V: Op dat kleine kamertje had je een emmer?
A: Nee, die werd ook weg gehaald op een gegeven moment. Ik kon niet naar de wc de deur zat op slot. Ik poepte dan gewoon op de kamer.
V: Je bent op 7 februari van de trap gevallen. Vertel daar eens over.
(...) A: [verdachte] stond volgens mij pal naast me maar dat weet ik niet zeker. Ik weet dat ze me heel hard gingen uitlachen.
V: Jullie zijn ook in Duinrell geweest. Hoe was het daar?
A: Ik moest alleen in het park lopen. Ik mocht niet bij hun lopen. Ze wilden net doen alsof ik niets van hun was.
V: Hoezo dat?
A: Dat vertelde ze. Ik moest alleen lopen zodat het leek dat ik niet één van hun was.
(...)
40. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 2, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 269 e.v.):
als de op 17 februari 2015 afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
Donderdag 12 februari. Donderdagmiddag heb ik haar mee naar buiten genomen. Ik liet haar rondjes lopen om de vrachtwagen. Ze liep niet hard. Stapje voor stapje. Aan de achterkant van de vrachtwagen lag wat puin. Ik hoorde haar vallen en ze zei dat ze geen puf had om op te staan. Ik heb haar overeind gezet en ze heeft nog wat voetje voor voetje gelopen.
Vrijdag 13 februari liet ik [slachtoffer 1] weer lopen rondom de vrachtwagen. Op een gegeven moment is ze toch weer gevallen. Ze heeft ongeveer 15 à 20 minuten gelopen.
Zondag was een beetje hetzelfde. Toen heeft ze een beetje hardgelopen, maar is ze ook wel weer gevallen.
(...)
42. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 122, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 512 e.v.):
als de op 6 maart 2015 afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
Vrijdag is ze over het heuveltje gevallen. Ze kon niet meer zelf overeind komen. Ik zei tegen haar dat ze ruimer om de vrachtwagen moest lopen.
De slaapkamer van [slachtoffer 1] is beneden, op de eerste etage. De kleine kamer.
V: Hoe werd dat kleine kamertje dicht gedaan?
A: Die kon op slot. Dat deed [verdachte] voordat zij naar bed ging.
V: Als [slachtoffer 1] daar moest slapen, moet ik dat dan als straf zien?
A: Ja.
V: Hoe vaak was dat dan?
A: Twee keer in de maand. Ik weet het niet.
V: En over welke periode gaat dat?
A: Laatste drie, vier maanden. Na de zomervakantie.
V: Wanneer ging de deur dan op slot?
A: Voordat [verdachte] naar bed ging.
43. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 191, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 838 e.v.):
als de op 8 april 2015 afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
Zondagochtend. Volgens mij heeft ze zich na een paar rondjes vastgehouden aan een stoel.
O: de verdachte doet het voor.
Ik denk dat ik zondagavond twee keer thuis ben geweest. [slachtoffer 1] heeft een gebakje gegeten. Ik kan me herinneren dat één keer [2 betrokkenen] er waren. De tweede keer zat [slachtoffer 1] alleen aan tafel met [verdachte] . Dat was misschien half elf.
Ik ging rond half drie naar bed.
44. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 1, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49 e.v.):
als de op 17 februari 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Op zaterdag 7 februari 2015 is [slachtoffer 1] van de eerste verdieping naar de begane grond van de trap gevallen. [slachtoffer 1] vertelde mij dat ze dizzy werd, de muur probeerde te pakken en vervolgens van de trap viel. Ik zag dat [slachtoffer 1] huilde en een wondje aan haar teen had. Haar linker teen begon te bloeden. [slachtoffer 1] bleef klagen dat alles pijn deed.
Op donderdag kon [slachtoffer 1] niet op haar benen staan. Ze is niet naar school gegaan.
Op vrijdag kon [slachtoffer 1] met ondersteuning staan. Ze kon niet zelfstandig naar beneden. Ze ging de trap af zittend op haar kont.
45. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 55, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 70 e.v.):
als de op 21 februari 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Afgelopen zondag, toen had [slachtoffer 1] een ongeluk met haar ontlasting. Haar bed en kleren zaten onder.
46. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 februari 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 63, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 93 e.v.):
als de op 22 februari 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
ten aanzien van [slachtoffer 1] :
[slachtoffer 1] is zondag 8 februari om een uur of drie naar de Plusmarkt vertrokken. Ik werd gebeld door iemand van de supermarkt.
Toen ik haar daar ophaalde was ze een beetje aan het bibberen. Ze voelde zich niet helemaal lekker. Ze zei dat ze thuis op het pad was gevallen en nog een keer onderweg.
Zondag 15 februari 2015.
Die ochtend hebben we buiten door de tuin rondjes gelopen. (Het hof begrijpt: dat moest ze) Van ons. Ik liep met haar mee.
Die afgelopen donderdag bij [medeverdachte] moest ze om de vrachtwagen heen lopen en is ze vaker gevallen.
Na het avondeten is [slachtoffer 1] naar boven gegaan, met mij achter zich zodat ze niet kon vallen. Ze was bang met haar evenwicht.
Ik was beneden, toen ik haar hoorde roepen. Ik ben naar boven gegaan. Ze had gepoept. Ze zat onder de ontlasting. Ik heb haar uitgekleed en onder de douche gezet. Ze was rillerig en koud en een beetje afwezig. Na het douchen voelde ze ook nog koud. Ze zat te rillen en had het koud.
Hoe ze zondagavond was... zo kenden we haar wel, zo hadden we haar donderdag ook gezien. We zagen wel dat het zo niet meer ging.
Om half twaalf ben ik naar boven gegaan, dan loop ik altijd alle kamers langs.
De dop van de verwarming in de kamer van [slachtoffer 1] is eraf.
Maandagochtend ging ik (het hof begrijpt: voor de eerste keer) rond acht uur naar [slachtoffer 1] toe.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] :
O: de foto van de tape wordt getoond.
Dat heeft [medeverdachte] gedaan, z'n mond afgeplakt.
V: wat vind je precies verschrikkelijk?
Ik denk dat het één of twee keer is gebeurd.
V: Het is maar één of twee keer gebeurd met die tape en [slachtoffer 2] ?
Ja ik was het er niet meer mee eens op een gegeven moment.
V: Hoe kan het dat de buren [de buren] verklaarden:
De laatste keer met [slachtoffer 2] , dat het misging is hij blijkbaar in huis met poep bezig geweest. (...) De volgende dag stond [slachtoffer 2] op een veilingkar op zijn sokken met blote handen de dakgoot leeg te halen.
A: Ja, dat klopt.
V: Waarom ging hij niet naar de wc?
A: Dat kon niet, zijn deur zat op slot. (...) Hij sliep in een afgesloten kamer.
V: Hoe zat zijn kamer op slot?
A: Met een sleutel.
V: Vanaf hoe laat tot hoe laat zat hij opgesloten?
A: Van bedtijd tot 's morgens. Negen uur 's avonds tot zeven uur 's ochtends.
47. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 106, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 736 e.v.):
als de op 3 maart 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
[slachtoffer 2] heeft verklaard, over de tape: Dat tape plakken is een paar keer gebeurd. Op de vraag wie dat tape dan op zijn mond deed zei hij " [verdachte] of Pappa". Dus dat jij ook tape plakte.
V: Wat kun je daarover zeggen?
A: Het is helemaal niet zo vaak gebeurd.
V: Maar?
A: Het kan zijn dat ik het ook een keer gedaan heb. Toen was de tape los gegaan.
(...) Ik weet dat dit is gebeurd. Ik denk dat [medeverdachte] het heeft gedaan en dat ik het daarna weer vast gemaakt heb.
48. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2015 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 190, onderzoek Bravo15/DHRAB15401. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 790 e.v.):
als de op 8 april 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ze was zondag niet zoals ze gewoon was. Ze was zwakker dan normaal.
49. De Verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 en 11 januari 2017 verklaard - zakelijk weergegeven -:
's Ochtends (het hof begrijpt: de ochtend van 8 februari 2015) voor het eten zei [slachtoffer 1] wel dat ze ietsje duizelig was, maar na het eten voelde zij zich goed. Ik denk dat ik [slachtoffer 1] in sommige gevallen inderdaad heb gekleineerd. [medeverdachte] was vaker kleinerend naar de kinderen toe. Het was vooral ook naar [slachtoffer 2] toe. Het klopt dat ik ook wel eens tekeer ben gegaan in een filmpje. Ik weet dat de kamer bij [slachtoffer 2] op slot ging."
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot het bewezenverklaarde opzet voorts het volgende overwogen:
"Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1]
Het hof is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte met haar gedragingen de dood van [slachtoffer 1] heeft beoogd. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet, in onvoorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op haar dood heeft gehad, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer 1] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, zal, indien de verklaringen van de verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de eerder in dit arrest weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de gezondheidstoestand van [slachtoffer 1] vanaf 7 februari 2015 verslechterde en in de avond van 15 februari 2015 zorgwekkend was. Dat de verdachte op de hoogte was van de slechte gezondheidstoestand van [slachtoffer 1] staat eveneens vast en is overigens ook niet betwist. Voorts kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte heeft geweten dat het in de nacht van 15 op 16 februari 2015 zou vriezen. Desondanks heeft de verdachte [slachtoffer 1] in die nacht, terwijl het buiten vroor, in een koude en onverwarmde ruimte laten verblijven terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen. De ruimte moet zodanig koud zijn geweest dat [slachtoffer 1] ernstig onderkoeld heeft kunnen raken.
Niet blijkt dat de verdachte in de loop van de nacht gecontroleerd heeft of het met [slachtoffer 1] goed ging. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte dat niet heeft gedaan, nu zij alleen heeft verklaard dat zij 's avonds rond half twaalf en de volgende ochtend voor het eerst rond een uur of acht bij [slachtoffer 1] gekeken zou hebben.
Het hof is van oordeel dat er onder deze omstandigheden sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
De gedragingen van de verdachte, waaronder begrepen het nalaten zich van het welzijn van [slachtoffer 1] in die nacht te vergewissen, kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 1] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer 1] - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).
2.4.
Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte, de stiefmoeder van [slachtoffer 1] , ermee bekend was dat de gezondheidstoestand van [slachtoffer 1] vanaf 7 februari 2015 verslechterde en in de avond van 15 februari 2015 zorgwekkend was. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, wetende dat het die nacht van 15 op 16 februari zou gaan vriezen, [slachtoffer 1] zonder voldoende kleding of beddengoed om zich te verwarmen heeft laten verblijven in een koude en onverwarmde ruimte. Deze ruimte was zo koud dat [slachtoffer 1] zodanig onderkoeld is geraakt dat haar temperatuur na meting in het ziekenhuis 23º C bedroeg. Voorts heeft het Hof aangenomen dat de verdachte niet in de loop van de nacht heeft gecontroleerd of het goed ging met [slachtoffer 1] . Volgens het Hof was onder deze omstandigheden sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden en was de verdachte zich van die kans bewust. De gedragingen van de verdachte, waaronder begrepen het nalaten zich in die nacht te vergewissen van het welzijn van [slachtoffer 1] , kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 1] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen en daarmee bewust heeft aanvaard. Dit oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de verdachte na afloop van die nacht om 9.27 uur telefonisch medische hulp heeft ingeroepen door 112 te bellen, waarna [slachtoffer 1] dankzij langdurige reanimatie en een operatieve ingreep met aansluiting aan een hart-longmachine niet is overleden, doet daaraan niet af.
2.5.
In zoverre faalt middel.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
3.1.
De middelen - die met betrekking tot de onder 1 bewezenverklaarde poging tot doodslag niet klagen dat sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr - kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2.
Naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8 betreffende de toepassing van ambtshalve cassatie in verband met een "rechtstreeks en ernstig vermoeden (...) dat artikel 46b Sr hier van toepassing is", merkt de Hoge Raad op dat hij in zijn arresten van 11 september 2012 (zie onder andere HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 en ECLI:NL:HR:2012:BX0129, NJ 2013/242) heeft overwogen dat ambtshalve cassatie bijzonder spaarzaam wordt toegepast. Daar komt in dit geval bij dat, kort gezegd, de beoordeling van eventuele vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr onder meer afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval en daarmee verband houdende feitelijke vaststellingen en waarderingen, in een geval als het onderhavige onder meer met betrekking tot de vraag of, en zo ja, in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop een beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd (vgl. HR 3 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8844, NJ 2009/236, rov. 2.5). Deze beoordeling kan niet voor het eerst in cassatie aan de orde komen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018.
Conclusie 17‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over poging doodslag en mishandeling van een kind. Volgens de AG falen de namens verdachte voorgestelde middelen. Maar het hof lijkt de mogelijkheid over het hoofd te hebben gezien dat het leven van het kind gered is kunnen worden omdat verdachte zelf nog tijdig de hulpdiensten waarschuwde. Zo een omstandigheid staat aan een veroordeling voor poging tot doodslag in de weg. Conclusie strekt tot vernietigingen terugwijzing.
Nr. 17/04912 Zitting: 17 april 2018 (bij vervroeging) | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 31 mei 2017 voor 1 primair: poging tot doodslag, 2: mishandeling, van een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, meermalen gepleegd, 3: medeplegen van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van iemand tot wier onderhoud en verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, en 4: medeplegen van mishandeling, begaan tegen een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. I.A. Groenendijk, advocaat te Den Haag, heeft een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.
3. De bewezenverklaring waartoe het hof is gekomen luidt dat:
“1. zij in de periode van 15 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren. [geboortedatum] 2002) van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] (reeds) een fysiek slechte conditie had)
- in een koude en onverwarmde ruimte, heeft laten verblijven, terwijl het buiten vroor, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen
waardoor zij, [slachtoffer 1] , in een toestand van ernstige en levensbedreigende onderkoeling en een comateuze toestand is gekomen en zij een hartstilstand heeft gekregen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. zij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2013 tot en met 6 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, en/of Wassenaar, een kind dat zij verzorgde en opvoedde als behorend tot haar gezin; te weten [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2002) opzettelijk heeft mishandeld, immers hebben zij, verdachte en haar mededader1.met dat opzet meermalen, [slachtoffer 1]
- in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) laten slapen, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen
waardoor bij [slachtoffer 1] een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording is veroorzaakt,
en
- opgesloten in een (slaap)kamer (gedurende de nacht), waardoor [slachtoffer 1] niet naar het toilet kon gaan (en gedwongen werd haar behoefte in de kamer te doen) en
- gekleineerd en/of denigrerend toegesproken;
3. zij in de periode van 7 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk als stiefmoeder van [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2002), tot wier verzorging zij (als haar stiefmoeder) krachtens wet verplicht was, [slachtoffer 1] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door met dat opzet, terwijl de lichamelijke toestand van [slachtoffer 1] (steeds) verder verslechterde, na te laten ten behoeve van de gezondheid van [slachtoffer 1] (tijdig)
- passende medische zorg in te roepen,
waardoor [slachtoffer 1] in een hulpeloze toestand werd gelaten;
4. zij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 januari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met een ander meermalen, telkens een kind dat zij verzorgde en opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [slachtoffer 2] (roepnaam [slachtoffer 2] ), geboren [geboortedatum] 2000, opzettelijk heeft mishandeld, immers hebben zij, verdachte en haar mededader met dat opzet
onder meer
- de mond van [slachtoffer 2] met (duct)tape dicht/afgeplakt en
- [slachtoffer 2] (minutenlang) gedwongen zijn plas op te houden, althans [slachtoffer 2] ervan weerhouden naar het toilet te kunnen gaan
waardoor [slachtoffer 2] pijn heeft bekomen of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording bij hem is veroorzaakt,
en
- [slachtoffer 2] opgesloten in een (slaap)kamer/ruimte (gedurende de nacht, waardoor [slachtoffer 2] niet naar het toilet kon gaan (en gedwongen werd zijn behoefte in de kamer/ruimte te doen) en
- [slachtoffer 2] gekleineerd en/of denigrerend toegesproken;”
4.1. Het eerste middel klaagt, als ik het goed begrijp, dat het hof geen acht heeft geslagen op bepaalde factoren die van invloed zijn geweest op de daling van de lichaamstemperatuur van [slachtoffer 1] . Het gaat dan om twee factoren. In de eerste plaats de toediening van warm vocht vermoedelijk in het ziekenhuis waardoor de lichaamstemperatuur nog sneller, maar kort daalt. En in de tweede plaats het feit dat [slachtoffer 1] in de woning open op een dekbed zou hebben gelegen waarbij de hulpdiensten in en uit liepen en waarbij de kou van buiten dus kon binnendringen. Ik neem aan dat deze klacht betrekking heeft op de veroordeling voor feit 1.
4.2. De advocaat van verdachte heeft op 26 april 2017 het woord ter verdediging gevoerd overeenkomstig een pleitnota. In die pleitnota is als vertrekpunt genomen dat om 9:27 uur, tijdens de telefonische 112 melding, murmelen of kreunen van [slachtoffer 1] te horen is. De lichaamstemperatuur van [slachtoffer 1] moet dan minstens 28 °C zijn geweest. De pleitnota vervolgt dan:
“Hoe [slachtoffer 1] in het Ziekenhuis aan 23 graden komt, uitgaande van de standpunt dat een temperatuur in die fase maximaal 2 graden daalt. Is een raadsel, maar valt buiten de invloedssferen van cliënte.
- Wellicht is de temperatuur van [slachtoffer 1] gemeten in haar drop off-fase, zoals drs Danen dit benoemd heeft;
- Of/en heeft de reanimatie van 45 minuten door ambulancemedewerkers, kleding aftrekken om erbij te kunnen, deur open, heen en weer lopen van medewerkers en een [slachtoffer 1] die daar in de kou ligt, een grote invloed gehad. Undressed!
- Of/en is er niet genoeg vocht in de ambulance toegediend middels het infuus. Zoals drs Danen verklaard heeft, is de hoeveelheid relevant om te kunnen bezien of en zo hoeveel een temperatuur van een kind/persoon gaat stijgen, echter dit weten wij ook niet.”
4.3. Toen [slachtoffer 1] op 16 februari 2015 's morgens per ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd was geen hartactiviteit waarneembaar. Het meisje was opvallend koud (bewijsmiddel 2). Bij binnenkomst in het LUMC is vastgesteld dat de lichaamstemperatuur van het meisje 23 °C was (bewijsmiddel 3).
4.4. In zijn arrest heeft het hof onder het hoofd "Algemene overwegingen" de gebeurtenissen op 16 februari 2015 als volgt geschetst:
“Op 16 februari 2015 rond 09.27 uur belt de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) het alarmnummer 112. Zij meldt dat bij haar thuis in Roelofarendsveen een 12-jarig meisje, genaamd [slachtoffer 1] , slecht aanspreekbaar is en moeilijk ademhaalt.
Hulpverleners komen ter plaatse. Zij treffen een meisje aan dat op de grond op een dekbed ligt. Ze voelt koud aan en heeft geen hartslag. Er wordt direct begonnen met reanimatie. De reanimatie wordt voortgezet in de ambulance op weg naar het Leidsch Universitair Medisch Centrum (verder: LUMC).
In het LUMC wordt de reanimatie overgenomen door het team van het LUMC. Ook wordt daar de temperatuur van [slachtoffer 1] gemeten (tussen 10.24 en 10.40 uur). Deze blijkt 23 graden Celsius te zijn.”
Het hof heeft in zijn arrest ook melding gemaakt van hetgeen deskundigen hebben verklaard over het afkoelingsproces:
"De deskundigen
In het kader van het onderzoek naar de oorzaak van de toestand waarin [slachtoffer 1] op 16 februari 2015 ‘s morgens verkeerde hebben de deskundigen W.A. Karst (hierna: Karst), forensisch arts, en prof. dr. H.A.M. Daanen (hierna: Daanen), deskundige thermoregulatie van mensen, rapporten uitgebracht.
In zijn rapport van 28 oktober 2015 komt Karst onder meer tot de volgende bevindingen.
Een langdurige blootstelling aan koude moet nodig zijn geweest voor het ontwikkelen van een lichaamstemperatuur van 23 graden. Zelfs met blootstelling aan temperaturen juist boven het vriespunt met geen of weinig beschermende lagen moet het een afkoelingsproces van vele uren zijn geweest (uitzonderlijke situaties als naakt opsluiten in een vrieskist of onderdompelen in stromend ijskoud water buiten beschouwing latend).
Gezien de lichaamstemperatuur van 23 graden Celsius vlak na aankomst in het LUMC, is het zeer onwaarschijnlijk dat er op 16 februari 2015 tussen 8 en 9 uur ‘s ochtends inhoudelijke communicatie heeft kunnen plaatsvinden tussen de verdachte en [slachtoffer 1] .
Als ervan wordt uitgegaan dat [slachtoffer 1] de vorige avond nog heeft gecommuniceerd, valt uit te sluiten dat [slachtoffer 1] de gehele nacht van 15 op 16 februari 2015 in pyjama onder minimaal één dekbed heeft gelegen. Een lichaamstemperatuur van 23 graden Celsius kan namelijk alleen dan worden bereikt wanneer er sprake is van langdurige (urenlange) blootstelling aan kou, zonder mogelijkheid om voor bedekkende warmtelagen te zorgen.
Op 12 april 2017 heeft Karst een aanvullende vraag beantwoord. In de beantwoording van die vraag is onder meer het volgende vermeld.
Bij kinderen met ernstige onderkoeling (gedefinieerd als een lichaamstemperatuur van minder dan 28 graden) is er inadequate ademhaling en is er sprake van problemen in het bewustzijn. Er is een diepe slaap. Het kind voelt erg koud aan. Uiteindelijk raakt het kind comateus, waarbij het kind niet reageert op prikkels.
Karst heeft op 18 april 2017 bij de raadsheer-commissaris aan het voorgaande toegevoegd dat het in de lijn der verwachting ligt dat de laagste temperatuur van [slachtoffer 1] lager is geweest dan 23 graden Celsius.
Daanen komt in zijn rapport van september 2015 aan de hand van twee door hem gebruikte modellen tot de volgende conclusies.
Het is onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 1] gedurende de nacht met één of meerdere dekbedden is bedekt.
Er zat maximaal 1 uur en 50 minuten tussen het moment waarop [slachtoffer 1] volgens de verdachte zei dat ze in haar broek had geplast en de meting van 23 graden in het ziekenhuis. Als ervan wordt uitgegaan dat haar lichaamstemperatuur (het hof begrijpt: bij het begin van het tijdsinterval) 30 graden was (nog net bij bewustzijn), moet haar lichaamstemperatuur met 7 graden zijn gedaald. Dat is niet waarschijnlijk. De temperatuur heeft in dit tijdsinterval slechts met maximaal 2 graden kunnen dalen.
Het hof acht de bevindingen van de deskundigen voldoende betrouwbaar. Weliswaar hebben de deskundigen, zoals de verdediging ook heeft aangevoerd, hun onderzoek moeten baseren op een aantal onzekere factoren, maar gelet op de inhoud van het dossier acht het hof niet aannemelijk dat deze factoren zo onzeker zijn dat aan de bevindingen van de deskundigen moet worden getwijfeld.
Paradoxical undressing
De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid dat het fenomeen van paradoxical undressing zich heeft voorgedaan. Dit ziet op het verschijnsel dat bij kerntemperaturen rond 33 graden Celsius door ontregeling van het hersendeel dat de lichaamstemperatuur controleert een vals gevoel van warmte optreedt. In reactie daarop kleedt men zich dan uit of ontdoet men zich van bedekkende warmtelagen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit fenomeen niet relevant is in het door de verdachte geschetste scenario. Volgens de verdachte was [slachtoffer 1] bij het wakker worden nog aangekleed en heeft de verdachte haar dekbed goedgedaan. Het hof voegt daar aan toe dat deskundige Daanen ter terechtzitting in hoger beroep op 25 april 2017 heeft verklaard dat iemand die zich heeft uitgekleed in het kader van paradoxical undressing niet in staat moet worden geacht zich weer aan te kleden. De paradoxical undressing heeft zich dus kennelijk niet voorgedaan en kan dan ook niet dienen als verklaring voor de afkoeling van [slachtoffer 1] .
Het oordeel van het hof
Gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen van de deskundigen Karst en Daanen acht het hof de verklaring van de verdachte over de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] de nacht heeft doorgebracht niet geloofwaardig. Ook acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte die ochtend nog met [slachtoffer 1] gesproken heeft.
Wat is er dan gebeurd met [slachtoffer 1] ?
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat [slachtoffer 1] de nacht van 15 op 16 februari 2015 heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte terwijl zij onvoldoende kleding of beddengoed had om zich te verwarmen. Dat volgt naar het oordeel van het hof uit de toestand waarin [slachtoffer 1] de volgende ochtend is aangetroffen in samenhang met de bevindingen van de deskundigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [slachtoffer 1] op 28 december 2016 heeft verklaard dat zij af en toe, ook als het koud was, van ‘s avonds laat tot ‘s ochtends zonder dekbed in de garage dan wel de schuur moest slapen en dat zij ook in het kamertje (het hof begrijpt: de kleine kamer op de eerste verdieping) met het raam open en de verwarming uit en zonder beddengoed sliep. Deze verklaring biedt naar het oordeel van het hof steun aan het scenario dat [slachtoffer 1] de nacht heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte. Welke ruimte dat is geweest kan het hof niet vaststellen.
Ook heeft het hof gelet op de temperatuur in de betreffende nacht. Volgens de gegevens van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut was het die nacht 6,6 graden Celsius onder nul.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 1] de nacht heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen.”
4.5. Het hof heeft zich wel degelijk uitgelaten over de mogelijkheid dat er nog vocht zou zijn toegediend aan het kind in het ziekenhuis en dat tijdens het reanimeren in de woning er koude lucht naar binnen is gestroomd. Maar het hof heeft uit de verklaringen van deskundigen opgemaakt dat een daling van de lichaamstemperatuur van het meisje tot 23 °C enkel te verklaren is door een langdurige blootstelling aan koude. Deze langdurige blootstelling moet geruime tijd voor de melding via 112 zijn begonnen. Gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de mogelijkheid van het toedienen van vocht aan het kind en aan de invloed van de koude buitenlucht op het lichaam van het kind toen men bezig was haar in de woning te reanimeren, heeft het hof in hetgeen de deskundigen hebben verklaard een voldoende ondersteuning kunnen vinden voor de stelling dat het kind in de woning al door langdurige blootstelling aan koude, reeds voor de aankomst van hulpverleners, in zodanig slechte toestand verkeerde dat de hulpverleners bij aankomst meteen moesten reanimeren. Wat na de melding nog aan medisch handelen is verricht heeft slechts een marginale invloed kunnen uitoefenen op de daling van de lichaamstemperatuur van het slachtoffer.
Ook als uitgegaan zou moeten worden van een lichaamstemperatuur van 28 °C als uiterste mogelijkheid van communicatie in plaats van een lichaamstemperatuur van 30 °C is nog het verschil tussen deze 28 °C en de in het ziekenhuis geconstateerde temperatuur van 23 °C te groot om te kunnen worden verklaard. Er kan van worden uitgegaan dat de temperatuur van 23 °C vaststaat, hetgeen betekent dat de temperatuur van het meisje op het moment van de melding veel lager moet zijn geweest dan 28 °C, in aanmerking genomen dat de temperatuur van het lichaam gedurende de tijdspanne tussen melding en meting in het LUMC maximaal met 2 °C is kunnen dalen.
Het middel faalt.
5.1. Het tweede middel klaagt over de verwerping door het hof van de mogelijkheid dat er sprake is geweest van zogenaamde paradoxical undressing, het verschijnsel dat koude slachtoffers zich juist van hun kleding gaan ontdoen omdat hun temperatuursbeleving volledig is verstoord.
5.2. Het hof heeft in zijn arrest omtrent deze mogelijkheid overwogen wat hiervoor, bij de bespreking van het eerste middel, is aangehaald.
5.3. De deskundige professor Daanen heeft ter terechtzitting van 25 april 2017 uitleg gegeven over het verschijnsel "paradoxical undressing". Dit verschijnsel vindt meestal plaats op de grens van bewusteloosheid. Het komt alleen maar voor als iemand al heel ernstig onderkoeld is, bij ernstige bewustzijnsvernauwing. Het verschijnsel wordt pas geconstateerd bij een kerntemperatuur van 32/33 °C of lager. Met de laatste krachten kleedt men zich dan uit. Er zijn geen meldingen dat men nog in staat is zich weer aan te kleden. De maximale daling van de lichaamstemperatuur bedraagt 2 °C per uur.
5.4. Het hof heeft geoordeeld dat in het door verdachte gehanteerde scenario van paradoxial undressing niet heeft kunnen plaatsvinden. Volgens verdachte was immers [slachtoffer 1] bij het wakker worden nog aangekleed en heeft verdachte het dekbed nog goed gelegd. Paradoxial undressing door koude-inwerking is dan wel uiterst onwaarschijnlijk geworden. Het hof heeft daarom dat scenario verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat de onderkoeling van het meisje niet anders kan worden verklaard dan dat zij gedurende langere periode aan hevige koude-inwerking is blootgesteld. De deskundige Daanen heeft uitleg gegeven over het verschijnsel en het hof heeft redelijkerwijs daaruit kunnen opmaken dat, hoewel specifiek onderzoek bij kinderen ontbreekt, de gevolgen die een forse daling van de lichaamstemperatuur bij volwassenen heeft zich ook bij kinderen zullen voordoen. Overigens is het natuurlijk nog steeds zo dat, als dit verschijnsel zich ten aanzien van [slachtoffer 1] wel had voorgedaan, daaraan ook een langdurige blootstelling aan koude ten grondslag moet hebben gelegen. Omdat achteraf door [slachtoffer 1] is verklaard dat de verdachte haar wel meer op deze wijze behandelde, heeft het hof kunnen aannemen dat verdachte welbewust het kind heeft blootgesteld aan de winterse kou.
Het middel faalt.
6.1. Als ik het derde middel goed begrijp klaagt het erover dat het hof zich heeft gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] van 28 december 2016 om te komen tot de conclusie dat [slachtoffer 1] de nacht heeft doorgebracht in de koude en onverwarmde ruimte, temeer nu het hof zelf heeft overwogen dat de verklaringen van [slachtoffer 1] met de nodige behoedzaamheid moeten worden gewogen. Het hof heeft ten onrechte nagelaten aan te geven welke ruimte dat was.
6.2. Het hof heeft onder het hoofd "2. De verklaring van [slachtoffer 1] " het volgende overwogen:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat – zakelijk weergegeven – de verklaring van [slachtoffer 1] niet als bewijs kan dienen, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring [slachtoffer 1] op 28 december 2016 heeft afgelegd, gelet op alle omstandigheden, waaronder de nog jonge leeftijd van [slachtoffer 1] en het tijdsverloop, met behoedzaamheid moet worden beoordeeld. Voor uitsluiting van het bewijs is evenwel geen reden voor zover deze verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Aan de betrouwbaarheid van de verklaring draagt naar het oordeel van het hof bij dat [slachtoffer 1] tijdens het verhoor herhaaldelijk antwoordt op vragen dat zij zich iets niet herinnert. Daaruit leidt het hof af dat [slachtoffer 1] zorgvuldig is geweest bij het geven van haar antwoorden. Bovendien heeft [slachtoffer 1] niet uitsluitend belastend verklaard ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte, maar eveneens op onderdelen ontlastend.”
6.3. De betwiste verklaring van [slachtoffer 1] is te vinden onder bewijsmiddel 38. [slachtoffer 1] verklaart daar dat zij, toen zij op het kleine kamertje sliep, een emmer kreeg en dat de deur op slot ging. In dat kamertje sliep zij meestal op de grond op de houten planken. Er was geen beddengoed en het raam stond ook open. Zij mocht het raam niet dicht doen. De verwarming stond uit. De knop van de verwarming was verwijderd. De verwarming was koud.
6.4. Het hof heeft het bewijs van feit 1 niet alleen op deze verklaring van het slachtoffer gebaseerd maar ook op het aantreffen van het meisje in de woning, onderkoeld, zonder hartslag, en op de bevindingen van de deskundigen.
Het hof heeft het gebruik voor het bewijs van deze verklaring van [slachtoffer 1] toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
7.1. Het vierde middel klaagt over het bewijs van het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Terecht heeft de rechtbank van de poging tot doodslag vrijgesproken. Dat het in de nacht van 15 op 16 februari 2015 zou vriezen is geen omstandigheid die bewijsbaar bekend was bij verdachte. Het hof heeft niet precies kunnen reconstrueren wat zich die nacht heeft voorgedaan. Alleen de verklaring van [slachtoffer 1] geeft daaraan enige invulling, maar de steller van het middel herhaalt dat deze verklaring geen steun vindt in het andere bewijsmateriaal. Het vijfde middel klaagt ook over het bewijs van het voorwaardelijk opzet en stelt dat ook de redenering zou kunnen worden gevolgd dat verdachte niet op enig moment bij de kinderen is gaan kijken omdat daarvoor geen reden was. Dat is een contra-indicatie voor opzet. Ook het feit dat verdachte onmiddellijk actie onderneemt en 112 belt spreekt het bestaan van opzet op levensberoving tegen. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
7.2. Het hof heeft in zijn arrest de volgende overwegingen aan het opzet gewijd:
“Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1]
Het hof is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte met haar gedragingen de dood van [slachtoffer 1] heeft beoogd. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet, in onvoorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op haar dood heeft gehad, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer 1] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, zal, indien de verklaringen van de verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de eerder in dit arrest weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de gezondheidstoestand van [slachtoffer 1] vanaf 7 februari 2015 verslechterde en in de avond van 15 februari 2015 zorgwekkend was. Dat de verdachte op de hoogte was van de slechte gezondheidstoestand van [slachtoffer 1] staat eveneens vast en is overigens ook niet betwist. Voorts kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte heeft geweten dat het in de nacht van 15 op 16 februari 2015 zou vriezen.
Desondanks heeft de verdachte [slachtoffer 1] in die nacht, terwijl het buiten vroor, in een koude en onverwarmde ruimte laten verblijven terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen. De ruimte moet zodanig koud zijn geweest dat [slachtoffer 1] ernstig onderkoeld heeft kunnen raken.
Niet blijkt dat de verdachte in de loop van de nacht gecontroleerd heeft of het met [slachtoffer 1] goed ging. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte dat niet heeft gedaan, nu zij alleen heeft verklaard dat zij ‘s avonds rond half twaalf en de volgende ochtend voor het eerst rond een uur of acht bij [slachtoffer 1] gekeken zou hebben.
Het hof is van oordeel dat er onder deze omstandigheden sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
De gedragingen van de verdachte, waaronder begrepen het nalaten zich van het welzijn, van [slachtoffer 1] in die nacht te vergewissen, kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 1] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken.
Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, zal worden vrijgesproken. Het dossier biedt ten aanzien van dit feit onvoldoende aanwijzingen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] .”
7.3. Het hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste invulling van wat onder voorwaardelijk opzet moet worden verstaan.2.Het hof heeft vastgesteld dat het kind op 15 februari 2015 al in een zorgwekkende lichamelijke toestand verkeerde en dat verdachte haar de nacht heeft laten doorbrengen in een koude en onverwarmde ruimte, terwijl het buiten vroor. Dat verdachte niet precies zal hebben geweten hoe ver de temperatuur onder het vriespunt zou dalen doet er niet aan af dat het hof heeft kunnen aannemen dat verdachte besefte dat het winters koud zou worden. Dat dan de kans aanmerkelijk is dat het verzwakte kind door blootstelling aan lage temperaturen onderkoeld raakt en overlijdt, en dat verdachte, getuige haar gedragingen, die aanmerkelijke kans ook op de koop toe heeft genomen, heeft het hof ook kunnen aannemen. Het oordeel van het hof dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op levensberoving is dus naar mijn oordeel evenmin onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
8. Ambtshalve merk ik evenwel het volgende op.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het overlijden van het slachtoffer en dat de aanmerkelijke kans daarop ook heeft bestaan. Maar tevens heeft het hof vastgesteld dat verdachte zelf, toen zij op een gegeven ogenblik bemerkte dat het kind niet meer aanspreekbaar was, het alarmnummer 112 heeft gebeld en dat het leven van het kind is gered doordat de hulpdiensten daarop arriveerden en begonnen met reanimatie en dat het kind per ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd en aangesloten op een hart-longmachine waardoor haar leven is gered. Uit deze vaststellingen volgt naar mijn oordeel dat de oorzaak van het niet voltooien van het misdrijf is gelegen in van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheden.3.De verdediging heeft geen beroep gedaan op de exceptie van artikel 46b Sr. Maar de strafrechter heeft een zelfstandige onderzoeksplicht.4.Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is een rechtstreeks en ernstig vermoeden te ontlenen dat artikel 46b Sr hier van toepassing is.5.Het hof heeft zelf in ieder geval geen omstandigheden vastgesteld die de voltooiing van het misdrijf hebben verhinderd en die zich onafhankelijk van de wil van verdachte hebben voorgedaan. Als verdachte het alarmnummer niet zou hebben gebeld zou de situatie van [slachtoffer 1] , naar redelijkerwijs is te verwachten, fataal zijn verslechterd. Artikel 46b Sr dringt zich in deze zaak zo prominent op dat de terughoudendheid van de Hoge Raad met betrekking tot ambtshalve toetsing hier naar mijn mening dient te worden doorbroken.
9. De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Op de door mij ambtshalve aangewezen grond zal het bestreden arrest naar mijn mening moeten worden vernietigd.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2018
HR 25 maart 2003, NJ 2003/552 m.nt. Buruma; HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:117.
Vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169.
G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (achtste druk), p. 864-865..
Vgl. HR 29 april 2008, NJ 2008/482 m.nt. Klip ten aanzien van de formele vragen van artikel 348 Sv.
Beroepschrift 16‑10‑2017
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 17/04912
parketnummers: 09/857113-15
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1981, te [geboorteplaats], verzoeker tot cassatie van een haar betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 31 mei 2017
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid, dan wel vernietiging van het bestreden arrest medebrengt.
Het Hof heeft te dezer zaken, zakelijk geciteerd, het navolgende overwogen (p. 18 en 19 Arrest):
‘De deskundigen
In het kader van het onderzoek naar de oorzaak… acht het HOF niet aannemelijk dat deze factoren zo onzeker zijn dat aan de bevindingen van de deskundigen moet worden getwijfeld.’
Toelichting
Het Hof heeft onvoldoende, dan wel onbegrijpelijk voornoemd gemotiveerd, althans onvoldoende gemotiveerd dat aan de bevindingen van de deskundigen moet worden getwijfeld.
Het Hof benoemt niet de beïnvloedbare factoren, althans geeft er geen blijk van dat de factoren van invloed zijn op de daling van lichaamstemperatuur van [slachtoffer 1]. Zo heeft de meting van de temperatuur van [slachtoffer 1] uiteindelijk plaatsgevonden in het ziekenhuis. Echter het HOF heeft nagelaten om in te gaan op de factoren die van invloed zijn geweest op de temperatuurdaling;
- —
Na toediening van warme vocht, hetgeen vermoedelijk in de Ziekenhuis, dan wel ambulance moet hebben plaatsgevonden, vindt er een dropoff plaats aldus deskundige Daanen. Een factor die ervoor zorgt dat de temperatuur na inname van warme vocht nog sneller maar kort daalt. Op geen enkele wijze heeft het Hof dit belangrijke punt in de berekening naar temperatuur meegenomen, althans hiervan geen blijk gegeven.
- —
in de woning heeft [slachtoffer 1] open op een dekbed gelegen, waarbij de hulpdiensten in en uitliepen met alle kou van dien. Ook deze factor, welk van invloed moet zijn geweest op de temperatuur van [slachtoffer 1], is op geen enkele wijze meegenomen door het HOF, althans het HOF geeft hier geen blijk van.
Ook de uitgangspunten van het Hof zijn onbegrijpelijk als wij kijken naar wat de leskundigen hierover zeggen.
Zo is het Hof uitgegaan van 30 graden. Het Hof overweegt ‘het Hof begrijpt; bij het begin van het tijdsinterval 30 graden was (nog net bij bewustzijn).’
Echter de deskundige Daanen (p. 8 PV ziting dd 25 en 26 april 2017) overweegt:
‘U houdt mij voor dat ik heb beschreven dat de temperatuur van een mens met maximaal twee graden Celsius per uur kan dalen. Dat gaat over de laatste gedeelte van de daling van de temperatuur, tussen het moment van melding en de meting van de temperatuur. …het tweede deel heeft betrekking op het moment van de melding tot het moment waarop in het ziekenhuis de temperatuur van 30 graden Celsius zou zijn bij de melding. In de nadere toelichting hebben we ook 28 graden meegenomen als mogelijkheid. In die periode is er volgens de modellen een temperatuurdaling van maximaal twee graden Celsius per uur mogelijk.
Het Hof heeft nagelaten, althans onvoldoende gemotiveerd waarom het Hof van mening is dat het begin van het tijdsinterval 30 graden dient te zijn. Zelfs Danen gebruikt als mogelijke start van het meten van de temperatuur van 28 graden. Het Hof heeft nagelaten te benoemen, althans te motiveren waarom in dit specifieke geval uitgegaan moet worden van 30 graden en derhalve niet 28 graden.
Middel 2:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid, dan wel vernietiging van het bestreden arrest medebrengt.
Het Hof heeft te dezer zaken, zakelijk geciteerd, het navolgende overwogen (p. 19 Arrest):
‘Paradoxical Undressing
De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid dat het fenomeen van paradoxical undressing zich heeft voorgedaan….Het hof voegt daaraan toe dat deskundige Daanen ter terechtzitting in hoger beroep op 25 april 2017 heeft verklaard dat iemand zich heeft uitgekleed in het kader van paradoxical undressing niet in staat moet worden geacht zich weer aan te kleden de paradoxical undressing heeft zich dus kennelijk niet voorgedaan en kan dan ook niet dienen als verklaring voor de afkoeling van [slachtoffer 1].’
Toelichting
Deskundige Danen heeft echter verklaard (TerZitting dd 25 en 26 april 2017) p. 8:
‘U vraagt mij hoe hard de temperatuur van het lichaam daalt bij het fenomeen paradoxical undressing. Ik vond het belangrijk om het fenomeen paradoxical undressng te noemen. Je ziet het vrij vaak voorkomt, bij volwassenen en mensen die alcohol hebben gebruikt. Bij kinderen is het niet beschreven. Het heeft te maken met een verstoorde temperatuurperceptie… De gevallen die ik heb beschreven, betreffen vrijwel uitsluitend volwassenen.’
Danen benoemt uitdrukkelijk dat hij geen wetenschap/beschrijving heeft kunnen vinden hoe dit fenomeen werkt ten aanzien van een kind, hetgeen relevant is voor de situatie van [slachtoffer 1]. Onbegrijpelijk is het dan ook dat het Hof (mede) met verwijzing naar deskundige Danen overweegt dat de situatie van paradoxical undressing zich kennelijk niet voorgedaan.
Het Hof verwijst ook naar de Rechtbank en overweegt dat dit fenomeen (paradoxical undressing) ‘niet relevant is in het door de verdachte geschetste scenario. Volgens de verdachte was [slachtoffer 1] bij het wakker worden nog aangekleed en heeft de verdachte haar dekbed goedgedaan.’
Het Hof miskent dat het fenomeen paradoxical undressing ten aanzien van een kind in dit dossier geen wetenschap bevat.
Ook gaat het Hof voorbij aan de omstandigheid, althans onbegrijpelijk is het dat het Hof niet meeneemt het scenario van appellante dat zij vervolgens na het toedekken van [slachtoffer 1] de woning heeft verlaten om de overige kinderen naar school te brengen.
Ook gaat het Hof voorbij aan de omstandigheid, althans onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd is het scenario dat vóór het toedekken van dekbed bij [slachtoffer 1] dit fenomeen zich niet voor heeft kunnen doen.
Voorts, dan wel gaat het Hof voorbij dat nu er over dit fenomeen ten aanzien van kinderen geen wetenschap in dit strafdossier zich bevindt, de mogelijkheid nog openstond dat [slachtoffer 1] zich weer heeft aangekleed, hetgeen het HOF onbelicht heeft gelaten, althans hier geen blijk van heeft gegeven.
Hier staat wel tegenover dat het fenomeen Paradoxicol Undressing bestaat en kan voorkomen op het moment dat personen onderkoeld raken.
Danen benoemt ook; ‘Het percentage van de gevallen waarin paradoxical udnressing optreedt varieert in de literatuur. Bij het beantwoorden van de vragen heb ik de literatuur opgesomd. Het gaat om acht publicaties.’
Danen geeft hier ook aan dat hij geen deskundige is op het gebied van paradoxical undressing en dat hij zijn informatie uit de literatuur heeft gehaald. Desondanks heeft het Hof gemeend zijn oordeel op dit punt te baseren op de uitspraken van Danen, welke uitspraken overigens niet toezien op de wetenschap ten aanzien van kinderen. Appellante acht dit alles onbegrijpelijk in deze.
Komt bij dat het Hof volledig voorbij is gegaan aan de stelling van Danen:
‘U vraagt mij of paradoxical undressing kan plaatsvinden als iemand bijvoorbeeld niet onder een dekbed ligt terwijl het raam open staat. We hebben ook de situatie doorgerekend dat er geen bedekking was met een dekbed. Dan zie je dat afkoeling alleen een pyjama aan, snel plaatsvindt. Het lichaamsgewicht van [slachtoffer 1] is meegewogen in de modellen. Paradoxical undressing wordt pas geconstateerd bij een kerntemperatuur van 32/33 graden Celsius of lager.’
Het Hof heeft nagelaten te benoemen, althans onbegrijpelijk is dat het HOF voornoemde uitlating van de deskundige meeneemt in het (uiteindelijke) oordeel. [slachtoffer 1] is aangetroffen na terugkomst door appellante in een staat van onderkoeling. Factoren die van invloed zijn op het aantreffen van [slachtoffer 1] is onder meer het scenario dat [slachtoffer 1] het raam heeft opengedaan en zonder dekbed op enig moment heeft gelegen, ook dat [slachtoffer 1] in haar bed heeft geplast. Allerlei factoren, inbegrepen het feit dat in rechte niet is duidelijk geworden op welke wijze paradoxical undressing van invloed heeft op kinderen, die het Hof niet meeneemt in voornoemd oordeel, althans hiervan geen blijk geeft dat het Hof voornoemde overwegingen heeft meegenomen.
Het Hof is onbegrijpelijk daar het HOF de paradoxical undressing toetst aan het scenario van appellante. Enerzijds stelt het HOF dat van paradoxical undressing geen sprake is daar heeft overwogen ‘met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat dit fenomeen niet relevant is in het door de verdachte geschetste scenario. Volgens verdachte was [slachtoffer 1] bij het wakker worden nog aangekleed en heeft de verdachte haar dekbed goed gedaan.’ Anderzijds stelt het HOF in hetzelfde arrest dat het HOF de verklaring van appellante ongeloofwaardig acht op het punt wat zich die nacht heeft voorgedaan.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat het Hof tot het oordeel is gekomen dat zich hier geen paradoxical undressing heeft voorgedaan. Het bestaan en de mogelijkheid hiervan in deze zaak had tot een ander oordeel moeten leiden, dan wel had tot het oordeel moeten leiden dat het HOF dit fenomeen niet kan uitsluiten.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid, dan wel vernietiging van het bestreden arrest medebrengt.
Het Hof heeft overwogen:
‘Wat is er dan gebeurd met [slachtoffer 1]?
Het hof is met de rechtbank van oordeel…dat [slachtoffer 1] de nacht heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen.’
De overweging van het HOF is onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd. Enerzijds stelt het HOF — kort geciteerd — dat er sprake moet zijn geweest van een koude en onverwarmde ruimte gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] over de periode ervoor Anderzijds overweegt het HOF: ‘Welke ruimte dat is geweest kan het HOF niet vaststellen’. Alvorens de vaststelling kan volgen dat een ruimte koud moet zijn geweest, ontkomt het Hof er niet aan om aan te wijzen welke ruimte en welke omstandigheden op dat moment voor die ruimte gold?
Het wel vaststellen dat dit een ruimte koud en onverwarmd moet zijn geweest, welke vaststelling enkel is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] maakt de overweging van het HOF des temeer onbegrijpelijker. Temeer daar het HOF op pagina 12 van hetzelfde arrest ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 1] en de waarde hiervan heeft overwogen dat: ‘Het HOF is van oordeel dat de verklaring die [slachtoffer 1] op 28 december 2016 heeft afgelegd, gelet op alle omstandigheden, waaronder de nog jonge leeftijd van [slachtoffer 1] en het tijdsverloop, met behoedzaamheid moet worden beoordeeld. Voor uitsluiting van het bewijs is evenwel geen reden voor zover deze verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen…’
Dit beziend hebbende, is het dan ook onbegrijpelijk dat het Hof de gebezigde vaststelling dat ‘[slachtoffer 1] de nacht heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte’ enkel heeft gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] afgelegd op 28 december 2016, welke verklaring ook nog eens toeziet op de periode voor de bewuste nacht. ledere vereist steunbewijs voor dit punt ontbreekt, en wordt door het HOF niet genoemd, laat staan gemotiveerd.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid, dan wel vernietiging van het bestreden arrest medebrengt.
Het Hof heeft overwogen -kort gezegd — dat (p. 20,21 en 22 van het arrest):
‘Het (voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1]…. Het hof is van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is….het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen…’
De Rechtbank heeft echter overwogen in tegenstelling tot het HOF dat:
‘daarmee is de vraag aan de orde of verdachte met haar handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] het leven zou laten, althans zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Met andere woorden het gaat hier om de vraag of de (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de mogelijke gevolgen. De Rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Nu onvoldoende duidelijk is wat er in de avond en nacht van de 15 februari 2015 en ochtend van 16 februari verdachte heeft bewogen, kan niet worden vastgesteld welke gevolgen zij aanvaard heeft.’
Appellante stelt zich op het standpunt dat de Rechtban de juiste maatstaf en juiste oordeel ten aanzien van het voorwaardelijk opzet heeft neergelegd althans het HOF heeft een onjuist maatstaf aangelegd ten aanzien van het criterium : voorwaardelijk opzet.
Het Hof acht het kennelijk van feit van algemene bekendheid die avond/nacht door te oordelen dat: ‘voorts kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte heeft geweten dat het in de nacht van 15 op 16 februari 2015 zou vriezen.’ Nergens blijkt uit het dossier dat die (achteraf vastgestelde dusdanige) koude temperatuur bekend was bij appellante.’ Komt bij dat met voormelde vaststelling door het HOF nog geen invulling is gegeven aan het criterium voorwaardelijk opzet.
Het Hof is evenmin duidelijk geworden wat er zich die nacht heeft voorgedaan, de enkele stelling dat: ‘desondanks heeft de verdachte [slachtoffer 1] in die nacht, terwijl het buiten vroor, in een koude en onverwarmde ruimte laten verblijven terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen. De ruimte moet zodanig koud zijn geweest dat [slachtoffer 1] ernstig onderkoeld heeft kunnen raken’
Deze overweging is, zoals genoemd onder voormeld middel enkel gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1], terwijl het HOF geen blijk geeft, zoals wel overwogen is onder punt 2 pagina 12 van het arrest van het Hof, behoedzaam ermee om te gaan en steun te vinden in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. Het oordeel van het Hof dat desondanks de verdachte in die nacht [slachtoffer 1] in de bedoelde koude ruimte heeft laten verblijven, vindt geen steun in het dossier en is dan ook onbegrijpelijk. Temeer daar het Hof zelf overwogen heeft dat het Hof niet heeft kunnen vaststellen ‘welke ruimte dat is geweest’.
Nu het HOF nalaat vast te stellen wat er zich die nacht heeft voorgedaan, althans het HOF onvoldoende uit het dossier afleidt wat er zich die nacht daadwerkelijk heeft voorgedaan, is het oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Hier komt nog al dan niet bij dat de enkele vaststelling van het HOF gebaseerd op de enkele verklaring van [slachtoffer 1] die — aldus het HOF kort gezegd — steunbewijs dient te hebben, dat [slachtoffer 1] in de periode ervoor in koude ruimtes diende te verblijven, is onvoldoende om tot de vaststelling te komen van de beantwoording van de vraag; welke gevolgen heeft appellante dan aanvaard?
Middel 5
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid, dan wel vernietiging van het bestreden arrest medebrengt.
Het Hof heeft overwogen -kort gezegd — dat (p. 20,21 en 22 van het arrest):
‘Het (voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1]…
Het hof is van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is…het hof acht het onder 1 primair ten taste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen…’
Contra-indicatie van die door het HOF aangenomen wetenschap, kan immers ook worden bezien in de stelling dat noch appellante noch de medeverdachte op enig moment bij de kinderen zijn gaan kijken. Positief bezien, zou de redenatie immers ook kunnen zijn dat appellante geen kennis had van de koude temperatuur die nacht, dan wel vermoedde had dat er iets aan de hand was die nacht of die vroege ochtend.
Het Hof laat voorts na om in te gaan op de contra-indicaties. Het Hof overweegt enkel dat; ‘bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg — behoudens contra-indicaties — niet anders…
De contra-indicaties zijn er echter wel. Het Hof heeft geen, dan wel onvoldoende blijk gegeven acht te hebben geslagen op die contra-indicaties, dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom het Hof van mening is dat die contra-indicaties niet in dit geval opgaan.
Het is appellante immers die onmiddellijk bij het constateren van de toestand van [slachtoffer 1] 112 de melding doet. Het is appellante die de medische hulptroepen de woning binnenlaat en te woord staat. Het is appellante die gelijk actie onderneemt ter voorkoming dat [slachtoffer 1] komt te overlijden.
Mitsdien:
De bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Verzoeker in cassatie verzoekt om het arrest uitgesproken op 31 mei 2017 van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage te vernietigen, dan wel een zodanige beslissing te nemen die juist is.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. I.A. Groenendijk, die daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd is, advocaat, kantoorhoudende te (2594 AJ) 's‑Gravenhage, aan de Bezuidenhoutseweg 195, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Advocaat
Mr. I.A. Groenendijk