Het hof heeft het bewezenverklaarde verkeerd gekwalificeerd, omdat het geweld niet tegen personen maar tegen goederen was gericht. De Hoge Raad zal de kwalificatie kunnen verbeteren.
HR, 06-11-2012, nr. 10/05551
ECLI:NL:HR:2012:BX4991
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-11-2012
- Zaaknummer
10/05551
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX4991
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4991, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4991
ECLI:NL:HR:2012:BX4991, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4991
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑05‑2011
- Wetingang
art. 348 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0237
NbSr 2012/424
Conclusie 06‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/05551
Mr. Machielse
Zitting 19 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 9 december 2010 voor "Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen"1. veroordeeld tot een geldboete van € 400. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2.
Mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet eerst getracht is tot schadebemiddeling te komen, hoewel OM-richtlijnen dit voorschrijven alvorens kan worden vervolgd.
3.2.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
"primair: hij op of omstreeks 18 juli 2009 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Haaswijkweg West, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een personenauto (merk: Mini, kenteken: [AA-00-BB]), welk geweld bestond uit het klimmen en/of zitten op het dak van de personenauto.
Subsidiair: hij op of omstreeks 18 juli 2009 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Mini, kenteken:[AA-00-BB]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door op het dak van de personenauto te klimmen en/of te gaan zitten."
3.3.
In het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 25 november 2010 is aangetekend dat de raadsman het woord tot verdediging voert overeenkomstig zijn pleitnotities. Deze houden onder meer het volgende in:
"Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
- 1.
De vraag is of een vervolging in deze nu echt nodig en mogelijk was, mede in het licht van de hieromtrent geldende richtlijnen van het openbaar ministerie zelf. Ik meen van niet.
2.
Er bestaat een richtlijn openlijke geweldpleging, met als basisdelict openlijk geweld tegen goederen (nummer 5.17.01). Het gaat daarbij om de minst ernstige verschijningsvorm van dit delict.
Aan dit delict wordt een basis aantal punten gegeven van 10. In casu zijn er geen delictsspecifieke factoren, zoals discriminatoire aspecten, samenhang met een sportevenement, noch een verhoging door wettelijke factoren of recidive (sterker nog: de onderhavige zaak is het enige akkefietje waar cliënt blijkens zijn verder blanco strafblad mee te maken heeft gehad.
Nu een strafpunt ook in 2009 € 25,- was volgens de Aanwijzing Kader voor strafvervolging (2007A019), gaat het in casu dus om een geldtransactie van € 250. Tot 20 punten behoort immers een geldtransactie aangeboden te worden.
3.
Wel bestaat er in casu een speciale regeling voor wat betreft de schade (Schaderegeling nr. 4.01.04). De schaderegeling houdt, voor zover relevant, in dat als er geen schaderegeling is getroffen en er ook geen poging is ondernomen, schadebemiddeling moet worden gestart en er een transactie wordt aangeboden met vergoeding van de schade als aanvullende transactievoorwaarden.
Pas als de schaderegeling wordt geweigerd door de verdachte kan tot dagvaarden worden overgegaan.
4.
De dagvaarding dateert van 30 oktober 2009, terwijl vooraf zoals gezegd niets met betrekking tot de schade is geregeld aan de zijde van justitie.
Dezerzijds is bij brief van 21 december 2009 nog gepoogd van de zaak af te komen en is aangeboden de schade van de benadeelde partij te voldoen. Daarbij is ook gedocumenteerd aangegeven dat de hoogte van de gevorderde schadevergoeding veel te hoog is. Ik merk op dat door de politierechter uiteindelijk een vergoeding van € 700 is toegekend (dus vijf keer zo laag als gevorderd).
5.
Welke gevolgen heeft het verzuim van het openbaar ministerie? Buruma heeft in het voormelde stuk bepleit dat de strafrechter de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie kritisch moet bekijken. Moest er voor bepaalde kleine feiten nou vervolging worden ingezet? De rechter moet zich immers niet met trivia bezighouden (Buruma, a.w. punten 1, twee en vijf).
Dat zal helemaal zo zijn als de zaak met een transactie had moeten worden afgedaan.
6.
De hoofdregel is immers dat als het openbaar ministerie in strijd met de geldende richtlijn(en) tot dagvaarden overgaat, het niet-ontvankelijk moet worden verklaard (zie HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 65 en HR 24 juni 2003, NJ 2003, 544).
Ook meer recent heeft de Hoge Raad zich over deze kwestie uitgelaten. Weliswaar kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die het mogelijk maken af te wijken van de richtlijnen, maar dat moet wel deugdelijk gemotiveerd worden, in ieder geval als er op dat punt een gespecificeerd verweer is gevoerd. Die duidelijke motivering moet dan ook nog wel blijken. Ik verwijs naar HR 28 mei 2010, LJN BK 6942 en HR 28 september 2010, LJN BN0017.
7.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie zonder nadere motivering een geldboete gevorderd van € 500,-. Deze is door de politierechter ook opgelegd.
8.
Cliënt had op een juiste toepassing van de richtlijnen, die voor iedereen gelden, mogen vertrouwen. Zo zijn van de beginselen van een goede procesorde, in ieder geval het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden.
Een en ander houdt in dat ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd aan cliënt geen transactie is aangeboden, hetgeen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Dit verweer kan nog steeds gevoerd worden, zo is door de Hoge Raad bepaald in HR 13 september 1988, NJ 1989, 285, m.nt. ALM.
Ik merk voorts op dat met het verzuim door de politierechter vervolgens geen rekening is gehouden. Dat ook de vordering van de benadeelde partij is toegewezen voor een bedrag van € 700,-kan hieraan niet afdoen, nu in weerwil van voormelde richtlijn en regelingen geen schadebemiddeling is gestart en bij cliënt nog vóór de zitting in eerste aanleg aantoonbaar de bereidheid heeft bestaan de schade te voldoen."
3.4.
Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat de AG ter terechtzitting in de vordering of bij repliek de ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging heeft besproken, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat dit niet is geschied.
3.5.
Het hof heeft in zijn arrest het verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, omdat het heeft gehandeld in strijd met de geldende richtlijnen door verdachte te dagvaarden. Ten onrechte en ongemotiveerd is aan de verdachte geen transactie aangeboden. Bij brief d.d. 21 december 2009 is namens de verdachte een transactiebedrag van EUR 250,-- voorgesteld en tevens EUR 250,--aan de benadeelde te vergoeden voor de geleden schade.
Het hof verwerpt dit verweer.
Uit het dossier blijkt dat de aangever schade heeft geleden en deze schade op de dader wenst te verhalen tot een bedrag van EUR 3650,06. Gelet op de omvang van de schade stond het het Openbaar Ministerie vrij om af te wijken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het aanbieden van een transactie en de verdachte te dagvaarden voor een zitting.
Daarenboven is het verweer tardief nu de verdediging ter terechtzitting van 24 december 2009 geen verweer heeft gevoerd naar aanleiding van het feit dat door het Openbaar Ministerie niet is ingegaan op de brief d.d. 21 december 2009."
3.6.
Op het tijdstip als aangeduid in de tenlastelegging gold de Richtlijn voor strafvordering van 5 januari 1999, Stcrt. 1999, 62 met betrekking tot artikel 141 Sr. Openlijk geweld, gepleegd tegen goederen, met een schade vanaf € 2500 tot € 5000 wordt volgens deze Richtlijn gewaardeerd op totaal 20 punten. Delictsspecifieke factoren die volgens de Richtlijn tot een verhoging van het puntenaantal aanleiding geven, zijn in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken. Tevens gold de Aanwijzing kader voor strafvordering van 1 februari 2008, Stcrt. 2008, nr. 19, p. 20 (zie tevens Stcrt. 2008, nr. 62, p. 12), die bepaalde dat in beginsel een geldtransactie wordt aangeboden tot een maximum aantal punten van 20. Voorts bevat deze Aanwijzing een onderdeel over de schaderegeling. Dat onderdeel had de volgende inhoud:
"Indien er geen sprake is van schade kan de zaak zonder belemmering worden afgedaan. In het geval er wel schade is opgetreden en de geïndiceerde afdoening in principe tot het aanbieden van een transactie zou kunnen leiden, dient eerst de regeling van eventuele schade onderzocht te worden. Daarbij zijn de volgende situaties mogelijk:
schaderegeling heeft reeds plaatsgevonden - transigeren geen schaderegeling, geen poging ondernomen - schadebemiddeling starten, + transactie aanbieden met vergoeding van de schade als aanvullende transactievoorwaarde + 'voorwaardelijke' dagvaarding schaderegeling geweigerd door verdachte - dagvaarden geweigerd door slachtoffer/benadeelde - transigeren"
3.7.
Het is gissen naar de beweegredenen van het OM om in deze zaak tot een strafvervolging over te gaan. Duidelijk is dat er geen schaderegeling heeft plaatsgevonden. Als het OM van oordeel was geweest dat er ook geen poging tot een schaderegeling is ondernomen had het op de weg van het OM gelegen, zoals de Aanwijzing voorschrijft, om een schaderegeling te starten met als stok achter de deur een aanvullende transactievoorwaarde of een voorwaardelijke dagvaarding. Alleen als een schaderegeling zou zijn geweigerd door verdachte zou er rauwelijks kunnen worden gedagvaard, maar dan had het voor de hand gelegen als het OM in hoger beroep zich had uitgelaten over het aanbod van verdachte, gedaan in de brief van 21 december 2009. Het belang van verdachte om niet in strijd met een beleidsregel te worden gedagvaard is in de onderhavige zaak niet gecompenseerd doordat de AG ter terechtzitting een straf heeft gevorderd die feitelijk in overeenstemming is met het transactieaanbod dat overeenkomstig de beleidsregel zou moeten zijn gedaan.2. In de onderhavige zaak heeft de AG een boete geëist die hoger ligt dan het transactiebedrag en heeft ook het hof een hogere straf opgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat het, gelet op de omvang van de schade, aan het OM vrij stond af te wijken van de richtlijnen. Daarbij ziet het over het hoofd dat de gestelde schade valt binnen de grenzen die de Aanwijzing trekt ter afbakening van het gebied waarbinnen een transactie is aangewezen. Voorts is er heel wat af te dingen op het oordeel van het hof dat het verweer tardief wordt gevoerd, maar omdat dit een overweging ten overvloede is laat ik haar onbesproken.
Het middel is gegrond.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat er geen sprake is geweest van het plegen van geweld en dat verdachte daar ook geen opzet op had.
4.2.
De pleitnota van hoger beroep heeft gelet op de intensiteit van het handelen van verdachte, het gaan zitten op een auto, bestreden dat er sprake is geweest van geweld in de zin van artikel 141 Sr. Er is hoogstens sprake van een min of meer onschuldig gedoe, waarbij verdachte geen opzet gehad om schade te veroorzaken.
4.3.
Bewezen verklaard is dat:
"hij op 18 juli 2009 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Haaswijkweg West, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een personenauto (merk: Mini, kenteken: [AA-00-BB]), welk geweld bestond uit het klimmen en zitten op het dak van de personenauto."
4.4.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat de verdachte op 18 juli 2009 te Dordrecht op het dak van een Mini is geklommen en daarop is gaan zitten (bewijsmiddel 1). De eigenaresse van de auto hoorde vanuit haar woning harde bonken uit de richting van de plaats waar haar auto geparkeerd stond. Door het raam zag zij drie jongens naast haar auto staan, die wegliepen toen zij in de gaten kregen dat zij waren gezien. Bij inspectie zag zij een flinke deuk in het dak van de auto (bewijsmiddel 2). Twee getuigen hebben gezien dat twee jongens op het dak van de Mini zaten en eraf sprongen (bewijsmiddel 3 en 4).
4.5.
'Geweld' in artikel 141 Sr wijst op het aanwenden van fysieke kracht met een bepaalde hevigheid. Dat hier sprake is geweest van voldoende hevig geweld, uitgeoefend op de auto, is al af te leiden uit bewijsmiddel 2, waarin de eigenaresse van de auto vanuit haar woning bonkende geluiden hoort. Dat verdachte geen deuk in de auto wilde veroorzaken staat er niet aan in de weg dat hij geweld heeft gebruikt tegen de auto. Door het klimmen op andermans auto wordt de openbare orde geschonden, omdat het respect dat van ieder in het publieke domein gevergd wordt ten aanzien van andermans eigendommen en het vertrouwen in de ander, waarmee de rechtsgenoot van het publieke domein gebruik maakt bijvoorbeeld om zijn auto te parkeren, wordt aangetast. Het lijkt mij overigens een algemeen menselijk ervaringsgegeven dat het gaan staan of zitten op het dak van een auto leidt tot beschadiging daarvan. Ook verdachte moet dit hebben beseft. Naar mijn mening bevat de uitspraak voldoende gegevens, meer bepaald in de bewijsmiddelen 1, 3 en 4, waarin de motivering voor de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging besloten ligt.3.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel komt op tegen het gebruik van bewijsmiddel 1, de verklaring van verdachte, voor het bewijs. De zinsnede daarin dat het niet verdachtes bedoeling was om een deuk in het dak van de auto te maken zou niet redengevend zijn.
5.2.
Niet is bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk andermans auto heeft beschadigd. Wel dat hij geweld heeft gebruikt tegen een zaak, andermans auto. De betwiste zin dient te worden beschouwd tegen de achtergrond van wat daaraan voorafgaat. Verdachte heeft toegegeven dat het een domme actie was, waardoor hij er blijk van geeft te beseffen dat hij de grenzen die hij dient te respecteren met betrekking tot andermans in de openbare ruimte geparkeerde auto's heeft overschreden, hoewel hij niet de bedoeling had de auto te beschadigen. Kennelijk heeft het hof toch deze zin opgenomen omdat daarin verdachte tot uitdrukking brengt dat het hem er niet om ging om andermans eigendom te beschadigen, maar dat hij wel degelijk besefte dat zijn handelen niet door de beugel kon.
Aldus begrepen kan een zekere redengevendheid aan deze zinsnede niet worden ontzegd.
6.
Het eerste middel is gegrond. De beide andere middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen, maar kunnen onbesproken blijven indien uw Raad met mij van oordeel is dat de zaak moet worden teruggewezen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, teneinde de zaak op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2012
HR 24 juni 2003, LJN AF8678; HR 15 november 2005, LJN AU3126; HR 18 mei 2010, NJ 2010, 439 m.nt. Schalken.
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2.
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring OM in de vervolging. Richtlijn voor strafvordering openlijke geweldpleging. Aanwijzing kader voor strafvordering. De t.t.v. de in deze zaak genomen vervolgingsbeslissing geldende Richtlijn respectievelijk Aanwijzing houden, anders dan het Hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, niet in dat reeds o.g.v. de hoogte van een bepaald (door de aangever gesteld) schadebedrag kan worden afgeweken van het in de Richtlijn geformuleerde uitgangspunt t.a.v. het aanbieden van een transactie dan wel uitbrengen van een dagvaarding. Voorts heeft het Hof niet vastgesteld dat verdachte t.t.v. het uitbrengen van de inleidende dagvaarding had geweigerd een schaderegeling aan te bieden, terwijl het evenmin iets heeft vastgesteld over bijzondere omstandigheden van het geval die desalniettemin een afwijking van de richtlijnen mogelijk zouden maken. Het oordeel dat het OM niet in strijd met zijn op het tlgd. feit toepasselijke vervolgingsrichtlijnen heeft gehandeld, is derhalve niet z.m. begrijpelijk.
Partij(en)
6 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/05551
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 december 2010, nummer 22/000032-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping van het verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, omdat het heeft gehandeld in strijd met de geldende richtlijnen door verdachte te dagvaarden. Ten onrechte en ongemotiveerd is aan de verdachte geen transactie aangeboden. Bij brief d.d. 21 december 2009 is namens de verdachte een transactiebedrag van EUR 250,- voorgesteld en tevens EUR 250,- aan de benadeelde te vergoeden voor de geleden schade.
Het hof verwerpt dit verweer.
Uit het dossier blijkt dat de aangever schade heeft geleden en deze schade op de dader wenst te verhalen tot een bedrag van EUR 3650,06. Gelet op de omvang van de schade stond het het Openbaar Ministerie vrij om af te wijken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het aanbieden van een transactie en de verdachte te dagvaarden voor een zitting.
Daarenboven is het verweer tardief nu de verdediging ter terechtzitting van 24 december 2009 geen verweer heeft gevoerd naar aanleiding van het feit dat door het Openbaar Ministerie niet is ingegaan op de brief d.d. 21 december 2009."
2.3.1.
De Richtlijn voor strafvordering openlijke geweldpleging, Stcrt. 1999, 62, houdt in:
"Basisdelict openlijk geweld tegen goederen
Beschrijving
Openlijk geweld tegen goederen is in principe de minst ernstige verschijningsvorm van dit delict.
Toepasselijk kader
Aanwijzing kader voor strafvordering
Basispunten
- 10.
punten
Basisfactoren
Geen."
2.3.2.
De Aanwijzing kader voor strafvordering, Stcrt. 2008, 19, houdt in:
"Voor iedere strafvorderingsrichtlijn gelden in principe de uitgangspunten en rekenmethode, zoals die in dit kader beschreven staan.
(...)
Het maximum aantal sanctiepunten ten gevolge van commune en verkeersdelicten waarbij een transactie kan worden aangeboden is bepaald op 60. Deze grens wordt de algemene transactiegrens genoemd. Boven genoemd puntenaantal wordt bij commune en verkeersdelicten de zaak van een zodanige ernst geacht dat een transactie niet meer de aangewezen strafsoort lijkt en de zaak voorgelegd moet worden aan de rechter. De eis zal dan in de regel uit een langduriger taakstraf of uit onvoorwaardelijke gevangenisstraf bestaan. Wanneer het aantal sanctiepunten onder de algemene transactiegrens blijft dient tot een maximum van 20 punten in beginsel een geldtransactie te worden aangeboden.
(...)
Indien er geen sprake is van schade kan de zaak zonder belemmering worden afgedaan. In het geval er wel schade is opgetreden en de geïndiceerde afdoening in principe tot het aanbieden van een transactie zou kunnen leiden, dient eerst de regeling van eventuele schade onderzocht te worden. Daarbij zijn de volgende situaties mogelijk:
schaderegeling heeft reeds plaatsgevonden - transigeren geen schaderegeling, geen poging ondernomen - schadebemiddeling starten, + transactie aanbieden met vergoeding van de schade als aanvullende transactievoorwaarde + 'voorwaardelijke' dagvaarding schaderegeling geweigerd door verdachte - dagvaarden geweigerd door slachtoffer/benadeelde - transigeren." 2.4. De hiervoor weergegeven, ten tijde van de in deze zaak genomen vervolgingsbeslissing geldende, Richtlijn, respectievelijk Aanwijzing houden, anders dan het Hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, niet in dat reeds op grond van de hoogte van een bepaald (door de aangever gesteld) schadebedrag kan worden afgeweken van het in de Richtlijn geformuleerde uitgangspunt ten aanzien van het aanbieden van een transactie dan wel uitbrengen van een dagvaarding. Voorts heeft het Hof niet vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding had geweigerd een schaderegeling aan te bieden, terwijl het evenmin iets heeft vastgesteld over bijzondere omstandigheden van het geval die desalniettemin een afwijking van de richtlijnen mogelijk zouden maken. Het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet in strijd met zijn op het tenlastegelegde feit toepasselijke vervolgingsrichtlijnen heeft gehandeld, is derhalve niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 6 november 2012.
Beroepschrift 18‑05‑2011
Cassatieschriftuur
ex art. 437 Sv
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1991 en wonende te [woonplaats] aan de [adres], dat verzoeker van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage (parketnummer 22-000032-10), uitgesproken op 9 december 2010, de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 348, 349, 358 lid 3 en 359 lid 2 juncto art. 415 Sv en de beginselen van een goede procesorde (m.n. het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel) geschonden, doordat het hof het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, althans het daartoe strekkende verweer verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, zodat de motivering van de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
Op de zitting in hoger beroep van 25 november 2010 is namens verzoeker het volgende verweer gevoerd:
‘Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
1.
De vraag is of een vervolging in deze nu echt nodig en mogelijk was, mede in het licht van de hieromtrent geldende richtlijnen van het openbaar ministerie zelf. Ik meen van niet.
2.
Er bestaat een richtlijn openlijke geweldpleging, met als basisdelict openlijk geweld tegen goederen (nummer 5.17.01). Het gaat daarbij om de minst ernstige verschijningsvorm van dit delict. Aan dit delict wordt een basis aantal punten gegeven van 10. In casu zijn er geen delictsspecifieke factoren, zoals discriminatoire aspecten, samenhang met een sportevenement, noch een verhoging door wettelijke factoren of recidive (sterker nog: de onderhavige zaak is het enige akkefietje waar cliënt blijkens zijn verder blanco strafblad mee te maken heeft gehad.
Nu een strafpunt ook in 2009 € 25,- was volgens de Aanwijzing Kader voor strafvervolging (2007A019), gaat het in casu dus om een geldtransactie van € 250,-. Tot 20 punten behoort immers een geldtransactie aangeboden te worden.
3.
Wel bestaat er in casu een speciale regeling voor wat betreft de schade (Schaderegeling nr. 4.01.04). De schaderegeling houdt, voor zover relevant, in dat als er geen schaderegeling is getroffen en er ook geen poging is ondernomen, schadebemiddeling moet worden gestart en er een transactie wordt aangeboden met vergoeding van de schade als aanvullende transactievoorwaarden.
Pas als de schaderegeling wordt geweigerd door de verdachte kan tot dagvaarden worden overgegaan.
4.
De dagvaarding dateert van 30 oktober 2009, terwijl vooraf zoals gezegd niets met betrekking tot de schade is geregeld aan de zijde van justitie.
Dezerzijds is bij brief van 21 december 2009 nog gepoogd van de zaak af te komen en is aangeboden de schade van de benadeelde partij te voldoen. Daarbij is ook gedocumenteerd aangegeven dat de hoogte van de gevorderde schadevergoeding veel te hoog is. Ik merk op dat door de politierechter uiteindelijk een vergoeding van € 700,- is toegekend (dus vijf keer zo laag als gevorderd).
5.
Welke gevolgen heeft het verzuim van het openbaar ministerie? Buruma heeft in het voormelde stuk bepleit dat de strafrechter de vervolgingbeslissing van het openbaar ministerie kritisch moet bekijken. Moest er voor bepaalde kleine feiten nou vervolging worden ingezet? De rechter moet zich immers niet met trivia bezighouden (Buruma, a.w., punten 1, 2 en 5).
Dat zal helemaal zo zijn als de zaak met een transactie had moeten worden afgedaan.
6.
De hoofdregel is immers dat als het openbaar ministerie in strijd met de geldende richtlijn(en) tot dagvaarden overgaat, het niet-ontvankelijk moet worden verklaard (zie HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 65 en HR 24 juni 2003, NJ 2003, 544).
Ook meer recent heeft de Hoge Raad zich over deze kwestie uitgelaten. Weliswaar kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die het mogelijk maken af te wijken van de richtlijnen, maar dat moet dan wel deugdelijk gemotiveerd worden, in ieder geval als er op dat punt een gespecificeerd verweer is gevoerd. Die deugdelijke motivering moet dan ook nog wel blijken. Ik verwijs naar HR 28 mei 2010, LJN BK 6942 en HR 28 september 2010, LJN BN0017.
7.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie zonder nadere motivering een geldboete gevorderd van € 500,-. Deze is door de politierechter ook opgelegd.
8.
Cliënt had op een juiste toepassing van de richtlijnen, die voor iedereen gelden, mogen vertrouwen. Zo zijn van de beginselen van een goede procesorde, in ieder geval het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden.’
Het hof heeft hieromtrent als volgt overwogen:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, omdat het heeft gehandeld in strijd met de geldende richtlijnen door verdachte te dagvaarden. Ten onrechte en ongemotiveerd is aan de verdachte geen transactie aangeboden. Bij brief d.d. 21 december 2009 is namens de verdachte een transactiebedrag van EUR 250,-- voorgesteld en tevens EUR 250,-- aan de benadeelde te vergoeden voor de geleden schade.
Het hof verwerpt dit verweer.
Uit het dossier blijkt dat de aangever schade heeft geleden en deze schade op de ander wenst te verhalen tot een bedrag van EUR 3650,06. Gelet op de omvang van de schade van EUR 3650,06. Gelet op de omvang van de schade stond het Openbaar Ministerie vrij om af te wijken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het aanbieden van een transactie en de verdachte te dagvaarden voor een zitting.
Daarenboven is het verweer tardief nu de verdediging ter terechtzitting van 24 december 2009 geen verweer heeft gevoerd naar aanleiding van het feit dat door het Openbaar Ministerie niet is ingegaan op de brief d.d. 21 december 2009.’
Het proces-verbaal van de zitting houdt, voor zover relevant, hier nog het volgende in (p. 2):
‘De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. De raadsman merkt tevens op dat de eis van de advocaat-generaal hoger is dan de richtlijn.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid over respectievelijk repliek en dupliek.’
De schaderegeling (4.01.04) houdt voor zover hier relevant het volgende in:
‘Beschrijving
Indien er geen sprake is van schade kan de zaak zonder belemmering worden afgedaan. In het geval er wel schade is opgetreden en de geïndiceerde afdoening in principe tot het aanbieden van een transactie zou kunnen leiden, dient eerst de regeling van eventuele schade onderzocht te worden. Daarbij zijn de volgende situaties mogelijk:
Uitwerking
schaderegeling heeft reeds plaatsgevonden | − transigeren |
geen schaderegeling, geen poging ondernomen | − schadebemiddeling starten, |
+ transactie aanbieden met vergoeding van de schade als aanvullende transactievoorwaarde | |
schaderegeling geweigerd door verdachte | − dagvaarden |
geweigerd door slachtoffer/benadeelde’ | − transigeren |
Het hof heeft aldus miskend dat er in weerwil van de schaderegeling geen schadebemiddeling is gestart en ook geen poging is ondernomen tot een schaderegeling te komen, terwijl deze door verzoeker ook niet is geweigerd (zie ook de pleitnota, punten 3 en 4). Ook is geen transactie aangeboden met vergoeding van de schade als aanvullende voorwaarde.
Uit de brief van de zijde van de verdediging van 21 december 2009, die zich bij de stukken zal bevinden zoals in cassatie voorhanden, valt op te maken dat bij verzoeker de bereidheid bestond aan schadebemiddeling deel te nemen. In ieder geval heeft het hof niet vastgesteld en kan evenmin blijken dat een schaderegeling is geweigerd door verdachte. Dat namens verzoeker om een sepot is gevraagd, doet hieraan niet af.
Anders dan het hof heeft overwogen, stond het het openbaar ministerie derhalve niet vrij af te wijken van de richtlijnen omdat de aangever de schade op verzoeker wenste te verhalen. Door middel van schadebemiddeling en een schaderegeling had het vergoeden van de schade kunnen plaatsvinden.
Nu het openbaar ministerie in weerwil van de geldende richtlijn(en) tot dagvaarden is overgegaan, diende het niet-ontvankelijk te moeten worden verklaard (zie HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 65 en HR 24 juni 2003, NJ 2003, 544). Voormelde regelingen zijn te beschouwen als recht in de zin van art. 79 RO (zie immers al HR 19 juni 1990, NJ 1991, 119 m.nt. ThWvV en M. Scheltema en HR 13 januari 1998, NJ 1998, 407). Het openbaar ministerie is hieraan gebonden en door hiervan af te wijken is sprake van een schending van de beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel.
Hieraan kan niet afdoen dat u een afwijking van de richtlijnen wel mogelijk acht, mits dat goed wordt gemotiveerd aan de zijde van het openbaar ministerie (zie HR 18 mei 2010, LJN BK6942, r.o. 2.7 en HR 28 september 2010, LJN BN0017, r.o. 2.5).
Van een dergelijk geval is in casu geen sprake. Niet kan immers blijken dat de advocaat-generaal zich beroepen heeft op bijzondere omstandigheden om van de geldende richtlijnen af te wijken. Niet kan blijken dat de advocaat-generaal zich er überhaupt over heeft uitgelaten.
Voorts moet worden opgemerkt dat het geschonden belang van verzoeker om niet in strijd met een richtlijn te worden gedagvaard in dit geval onvoldoende is gecompenseerd. Door het openbaar ministerie is namelijk niet een straf gevorderd die feitelijk in overeenstemming is met het transactieaanbod dat aan verzoeker overeenkomstig de richtlijn zou hebben moeten zijn gedaan, terwijl het hof bij zijn beslissing omtrent de strafoplegging er evenmin blijk van heeft gegeven vorenbedoeld verzuim in zijn beoordeling te hebben betrokken (vergelijk NJ 2003, 65, r.o. 3. 7 en NJ 2002, 544, r.o. 4.2).
De overweging (ten overvloede) van het hof dat het verweer tardief is omdat het in eerste aanleg niet is gevoerd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De eis dat een verweer als het onderhavige in eerste aanleg moet worden gevoerd, vindt geen steun in het recht, met name niet in art. 348, 349, 358 lid 3 en/of 359 lid 2 Sv (welke ook in hoger beroep onverkort van toepassing zijn, art. 415 Sv), noch in art. 415 lid 2 Sv.
Eerder lijkt uit HR 13 september 1988, NJ 1989, 285 m.nt. ALM, het tegendeel van het oordeel van het hof te blijken. Daarnaast geldt dat het hoger beroep voor de verdediging ook dient om omissies te herstellen.
Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 350 en 359 leden 2 en 3 juncto art. 415 Sv en art. 141 Sr geschonden, doordat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat in casu geen sprake was van het plegen van geweld en dat verzoeker daar ook geen opzet op had (terwijl de uitspraak onvoldoende gegevens bevat waarin een nadere motivering besloten ligt) en doordat de bewezenverklaring dienaangaande niet, althans niet zonder meer, uit het gebezigde bewijs kan blijken. De bewezenverklaring is derhalve onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat:
‘primair: hij op 18 juli 2009 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Haaswijkweg West, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een personenauto (merk: Mini, kenteken: [AA-00-BB]), welk geweld bestond uit het klimmen en zitten op het dak van de personenauto.’
Namens verzoeker is het volgende verweer naar voren gebracht:
‘Het plegen van geweld tegen goederen
12.
In het plegen van geweld zit opzet besloten (zie NLR, aant. 2 bij art. 141). Daarnaast moet dus sprake zijn van (het plegen van) geweld.
13.
De vraag is of het gaan zitten op een auto dermate heftig is, anders gezegd: een zekere intensiteit heeft, waardoor gesproken kan worden van geweld als bedoeld in art. 141 Sr. Hoewel de rechtspraak daar gemakkelijk vanuit gaat — mijns inziens zelfs wat te gemakkelijk — kan niet elk handelen met schade tot gevolg gekwalificeerd worden als geweld in strafrechtelijke zin.
14.
Een mooi voorbeeld dienaangaande trof ik aan in een uitspraak van uw Hof van 9 november 2009, LJN BK5266. In die uitspraak heeft uw Hof bepaald dat het gooien van (opengemaakte) suiker- en melkzakjes, het losklikken van gordijnenrails, het gooien met gordijnen en het openzetten van het noodluik, geen geweld opleveren in de zin van art. 141 Sr.
[betrokkene 1] heeft het in zijn commentaar op de situatie van ‘een min of meer onschuldig gedoe’ dat als onvoldoende krachtig kan worden aangemerkt.
Hiervan is in casu sprake. Cliënt is in een balorige bui op het dak van de mini gaan zitten, niet meer en niet minder. Hij betreurt dat daardoor een deuk zou kunnen zijn ontstaan, maar om dit als (het plegen van) geweld te betitelen gaat mij wat te ver.
In het verlengde daarvan moet ook worden betwijfeld of het opzet bij hem bestond om dat geweld te plegen tegen goederen.
Het in een jolige bui gaan zitten op het dak van een auto, al of niet met z'n tweeën, houdt volgens mij niet in (voorwaardelijk) opzet op het plegen van geweld tegen goederen. In het licht hiervan is het goed tevens op te merken dat hierdoor de openbare orde toch niet verstoord wordt.
Dat kan anders zijn als er bijvoorbeeld over een auto wordt gelopen, of men massaal op woonboten gaat staan en zitten tijdens de huldiging van een Europees Kampioen voetballen of iets dergelijks. En tegenwoordig hebben we zo'n huldiging ook omdat we tweede zijn geworden op het Wereld Kampioenschap. Maar de Amerikanen zeggen: ‘Second place is first loser’.
(…)
17.
Verzocht wordt cliënt van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken.’
Het hof heeft hierop niet gerespondeerd, terwijl hetgeen door de raadsman ter zitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het plegen van geweld en het ontbreken van het opzet van verzoeker daarop, bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaande van het hof naar voren is gebracht. Dat verzuim heeft nietigheid tot gevolg (zie immers HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Y. Buruma en bijvoorbeeld HR 16 december 2008, NJ 2009, 29).
Het arrest bevat onvoldoende gegevens waarin de nadere motivering besloten ligt. De bewezenverklaring vloeit niet (zonder meer) voort uit het gebezigde bewijs, waarbij verzoeker opmerkt dat als bewijsmiddel 1 nota bene een deel van zijn verklaring afgelegd ter zitting in hoger beroep is opgenomen, inhoudende (voor zover hier relevant):
‘Het was niet mijn bedoeling om een deuk in het dak van de auto te maken.’
Hoewel bedoeling en opzet in juridisch opzicht niet hetzelfde zijn, kan uit deze verklaring van verzoeker toch bezwaarlijk anders blijken dan dat het hof in de woorden van verzoeker heeft vastgesteld dat hij geen deuk in het dak van de auto heeft willen te maken. Derhalve valt deze vaststelling naar normaal spraakgebruik niet te rijmen met de (ongemotiveerde) weerlegging van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt aangaande het ontbreken van het opzet op het plegen van geweld en de bewezenverklaring van datzelfde opzet, dat in het plegen van geweld besloten ligt (vgl. NLR, aant. 2 bij art. 141). Opzet is immers willen en weten.
Gelet op art. 359 lid 2, 3 en 8 juncto art. 415 Sv, kan het arrest niet in stand blijven.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 350 en 359 juncto art. 415 Sv geschonden, doordat het hof gebruik heeft gemaakt van een niet-redengevend bewijsmiddel. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
Als bewijsmiddel 1 is gebruik gemaakt van de verklaring van verzoeker:
‘1.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 november 2010 verklaard —zakelijk weergegeven—:
Ik liep op 18 juli 2009 met een aantal vrienden naar een tankstation van BP in Dordrecht. Ik ben toen op het dak van een personenauto, een Mini, geklommen en op dat dak gaan zitten. Het was een domme actie, ik had een paar biertjes op. Het was niet mijn bedoeling om een deuk in het dak van de auto te maken (mijn onderstreping, JSN).’
Derhalve bevat de bewijsconstructie een niet-redengevend onderdeel, terwijl de bewijsconstructie alleen feiten en omstandigheden mag bevatten die redegevend zijn voor de bewezenverklaring (vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 2009, p. 246–247).
In casu heeft het hof vastgesteld dat verzoeker niet de bedoeling had om een deuk in het dak van de auto te maken. Zulks kan naar normaal spraakgebruik bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat verzoeker geen deuk in het dak van de auto heeft willen maken en (dus) juist geen opzet had op het plegen van geweld. Verzoeker verwijst ook naar de toelichting op middel II.
Dit is, anders dan in bijvoorbeeld HR 23 oktober 1990, NJ 1990, 171 m.nt. Th.W.v.V., niet van ondergeschikt belang, nu het plegen van geweld opzettelijk geschied (NLR, aant. 2 bij art. 141).
In zoverre is bewijsmiddel 1 niet-redengevend, hetgeen gelet op art. 359 lid 3 en lid 8 juncto art. 415 Sv nietigheid van de uitspraak tot gevolg heeft.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, aldaar kantoor houdende aan de Spuiboulevard 100e, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Dordrecht, 18 mei 2011
J.S. Nan