Hof Amsterdam, 13-03-2018, nr. 23-004178-16
ECLI:NL:GHAMS:2018:889
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-03-2018
- Zaaknummer
23-004178-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:889, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑03‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:44
Uitspraak 13‑03‑2018
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004178-16
datum uitspraak: 13 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-731018-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 3 februari 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, [slachtoffer 1] en/of de moeder van zijn kind en/of [slachtoffer 2] en/of de bewoner(s) van het gebouw (aan de [adres] ) en/of een gegijzelde jongen en/of iedere huurmoordenaar die bij verdachte komt en/of iedere politieagent die bij verdachte komt en/of een of meerdere ander(en) heeft bedreigd met:
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeengevaar voor de verlening van diensten ontstaat en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
- gijzeling en/of
- zware mishandeling en/of
- brandstichting,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een of meerdere tekst(en) en/of een of meerdere foto('s) per e-mailbericht naar voornoemde [slachtoffer 1] verzonden, te weten:
"Kankerlijer? Ik heb precies door wat jouw rol is. Wat de rol van de moeder van mijn kind is. Maar jullie kunnen mij niet uitlokken want ik zit in mijn bunker met 15 liter benzine en twee butaan gasflessen van 50 liter per stuk. Iedere huurmoordenaar en politieagent zal worden opgeblazen die hier komt. Maar ik ga ook achter iedereen aan die mij wil liquideren en uitlokken."
en/of
"[slachtoffer 1], Thet wanna fuck with me? They fucking with the best. I take them all to fucking hell. Who? Me! That's who. Ik zal het complete gebouw opblazen wanneer ik maar één verdachtpersoon of politieagent zie. Ik heb een gijzelaar en ze kunnen die jongen terugkrijgen wanneer ik een miljoen euro krijg en de liquidatieopdracht is ingetrokken. [naam 1] heeft mij een Uzi gebracht en [naam 2] twee handgranaten. Jij gaat de politie geen informatie geven dat ik bezig ben met mijzelf verdedigen en met een 'schoonmaak' en [slachtoffer 2] kan dat beter ook niet doen. Ik ga iedereen in dit conflict vermoorden en daarna ga ik mijzelf en het gebouw opblazen."
en/of
"Mooie jas niet? Die foto heeft zijn familie nu. Die jongen is overgebracht naar een loods. Ik snij hem in stukken wanneer ze de liquidatie opdracht niet intrekken."
en/of
"Politie bellen is zinloos. Ik heb mij al verplaatst maar het gebouw is één boobytrap. Wanneer jij de politie informeert heb jij een explosie veroorzaakt."
en/of
een foto met daarop afgebeeld een bed met daarop liggend een paspop afgedekt met een jas
en/of
een of twee foto('s) met daarop afgebeeld twee gasflessen aan elkaar verbonden door een elektriciteitssnoer met daaraan gekoppeld een mobiele telefoon, geplaatst voor een (voor)deur,
althans woorden en/of foto's van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied.
2:hij in de periode van 6 augustus 2014 tot en met 4 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere betaalautoma(a)t(en), te weten:
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 325-498-803 en/of
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 320-554-851 en/of
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 215-906-170 en/of een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 214-423-391 en/of
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 214-377-614 en/of
een betaalautomaat, merk Ingenico met serienummer 6433701616,
heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen en/of het overdragen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
3:hij in de periode van 6 augustus 2014 tot en met 4 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een OV chipkaart oplaadpunt met serienummer 001-002-191, heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen en/of het overdragen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof respondeert op een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer en een andere straf oplegt dan de rechtbank heeft gedaan.
Bewijsoverwegingen
1. Feiten
De verdachte heeft op 3 februari 2015 diverse e-mail berichten naar zijn vriendin, [slachtoffer 1] , gestuurd. De verdachte heeft hierin onder meer gezegd dat hij een jongen gegijzeld hield in zijn woning en dat hij zijn woning zou opblazen als hij een ‘verdacht’ persoon of een politieagent zou zien en dat het zinloos was om de politie te bellen omdat het gebouw een ‘boobytrap’ is. De verdachte heeft ook diverse foto’s naar [slachtoffer 1] gestuurd. Daarop waren afgebeeld een bed met daarop liggend een paspop afgedekt met een jas, lijkend op een echt persoon, onderscheidenlijk een voordeur met daaraan verbonden twee gasflessen en een mobiele telefoon. [slachtoffer 1] heeft hiervan vrijwel terstond melding gemaakt bij de politie, waarop een observatieteam is ingezet. De verdachte is aangehouden op 4 februari 2015 waarna de woning en de zolder van de verdachte zijn doorzocht. Op de zolder zijn onder meer vijf betaalautomaten en één OV-chipkaart oplaadpunt aangetroffen. In de slaapkamer van de verdachte is nog één betaalautomaat aangetroffen. De betaalautomaten en het OV-chipkaart oplaadpunt bleken afkomstig te zijn van éénzelfde ladingdiefstal.
2. Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft hij daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van (één van) de in de tenlastelegging genoemde personen. Daarnaast heeft de raadsman meer in het bijzonder betoogd dat de door de verdachte gebezigde bewoordingen in samenhang met de verspreide foto’s bij de politie niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat de verdachte daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman primair, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat het van misdrijf afkomstige goederen betrof. Het feit dat de verdachte de politie toestemming heeft gegeven om zijn woning te doorzoeken, vormt een contra-indicatie voor enige vorm van wetenschap. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot het apparaat in de slaapkamer van de verdachte ten hoogste schuldheling bewezen kan worden verklaard.
3. Oordeel van het hof ten aanzien van feit 1
3.1
Voorwaardelijk opzet
De verdachte heeft e-mailberichten met een zeer indringende inhoud naar [slachtoffer 1] gestuurd waarin hij deed voorkomen dat hij een jongen in zijn woning gegijzeld hield. Tevens heeft de verdachte foto’s naar [slachtoffer 1] gestuurd met een – naar achteraf is gebleken – in scène gezette gijzeling en ‘boobytrap’, kennelijk om de inhoud van zijn e-mails kracht bij te zetten. Gelet op de aard en de inhoud van de e-mails in combinatie met hetgeen op de foto’s is afgebeeld, is naar het oordeel van het hof sprake van een minst genomen aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hiermee naar de politie zou gaan. De omstandigheid dat de verdachte in zijn e-mails aan [slachtoffer 1] (meermaals) tegen haar heeft gezegd dat zij niet naar de politie moest gaan, duidt op wetenschap van die aanmerkelijke kans bij de verdachte. Dat de verdachte [slachtoffer 1] met deze bewoordingen lijkt te ontmoedigen om naar aanleiding van zijn mededelingen contact op te nemen met de politie, doet niets af aan deze kans. Integendeel, in het licht van de zeer dreigende inhoud van de berichten en de foto’s kan bezwaarlijk worden betoogd dat [slachtoffer 1] aan deze ontmoedigende opmerkingen van de verdachte redelijkerwijs gehoor zou geven. Dit gegeven leidt voorts tot de slotsom dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] de politie zou benaderen tevens bewust heeft aanvaard. Dat de e-mails en foto’s slechts zouden zijn bedoeld als ‘geintje’, zoals de verdachte heeft verklaard, komt op geen enkele wijze in de inhoud daarvan tot uitdrukking, noch in de opdringerige wijze waarop de verdachte zich tot [slachtoffer 1] heeft gericht.
3.2.
Redelijke vrees
De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de algemene woordkeuze van de uitlatingen van de verdachte (zoals: ‘iedere politieagent’) en de omstandigheid dat de uitlatingen niet direct door de verdachte tegen de politie zijn geuit, bij de politie niet de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat een politieambtenaar het leven zouden kunnen verliezen. Uit het gegeven dat de politie niet direct heeft ingegrepen, blijkt naar het oordeel van de raadsman voorts dat bij de politie daadwerkelijk geen redelijke vrees is ontstaan.
Het hof volgt de raadsman niet in dat standpunt. Gelet op de inhoud van de berichten – te weten: dat [slachtoffer 1] een explosie veroorzaakt indien zij de politie informeert, iedere politieagent die naar de woning van de verdachte komt zal worden ‘opgeblazen’ en dat hij ‘de boel’ met één telefoontje kan opblazen – alsmede de foto’s met daarop afgebeeld de voordeur van de verdachte met daaraan vastgemaakt twee gasflessen waaraan een mobiele telefoon is verbonden, is sprake van een voldoende concrete dreiging met een explosie gericht aan de agenten die zich naar de woning van de verdachte zouden begeven. De omstandigheid dat de politie alvorens de woning te betreden en de verdachte aan te houden een observatieteam heeft ingeschakeld om de woning onder controle te houden, duidt er op dat door de politie ook uiterste voorzichtigheid is betracht. Hieruit volgt dat de politie de e-mails en de foto’s van de verdachte zeer serieus heeft genomen. De opvatting dat uit dit beheerste optreden ook maar enigszins kan worden afgeleid dat de politie de ernst van de dreigingen afkomstig van de verdachte heeft gerelativeerd, is naar het oordeel van het hof volstrekt speculatief.
Voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat geen sprake kan zijn geweest van een bedreiging, op de grond dat niet blijkt dat de politie zich daadwerkelijk door de uitlatingen van de verdachte bedreigd voelde, geldt dat die stelling geen steun vindt in het recht.
Het hof verwerpt in zoverre de verweren. Wel is het hof met de raadsman van oordeel dat de bedreiging van anderen dan politieambtenaren niet bewezen kan worden, nu, voor zover het [slachtoffer 1] betreft, de bedreigende woorden niet tegen haar zijn gericht en de overige in de tenlastelegging genoemde personen niet op de hoogte zijn geraakt van de bedreigingen.
3.3.
Conclusie
Op grond van het voorgaande in samenhang met de inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
4. Oordeel van het hof t.a.v. feit 2 en 3
4.1.
Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van opzetheling is vereist dat verdachte ten tijde van de verwerving dan wel het voorhanden krijgen van de goederen wist dat deze van misdrijf afkomstig zijn. Voor een bewezenverklaring van opzetheling, meer in het bijzonder in het geval die bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte de geheelde goederen voorhanden heeft gehad, is echter niet vereist dat het ontstaan van die wetenschap binnen de tenlastegelegde periode valt. Wel is vereist dat de helingshandeling als zodanig binnen deze periode valt. Nu de verdachte de betaalautomaten en het OV-chipkaart oplaadpunt voorhanden heeft gehad binnen de ten laste gelegde periode, is aan dit vereiste voldaan.
4.2.
Opzetheling/schuldheling
Uit het dossier blijkt dat de ten laste gelegde goederen, met uitzondering van één betaalautomaat, op de zolder van de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De andere betaalautomaat is aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij één van de betaalautomaten in zijn bezit heeft gehad. Met betrekking tot de andere goederen heeft hij verklaard dat deze in de zomer van 2014 door een Hongaarse jongen op de zolder van de verdachte zijn gestald. Deze stelling is door de verdachte op geen enkele wijze nader gespecificeerd, noch op enigerlei wijze onderbouwd. In het licht van het hiernavolgende acht het hof deze verklaring niet aannemelijk.
Eén van de betaalautomaten is in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen. De verdachte was blijkens zijn verklaring op de hoogte van de aanwezigheid hiervan. De goederen zijn weggenomen tijdens éénzelfde ladingdiefstal. Daar komt bij dat een OV-chipkaartoplaadpunt een zeer onalledaags voorwerp is dat in beginsel in het geheel niet in een woning zal worden aangetroffen. De aanwezigheid van een veelheid aan betaalautomaten is, zeker in het geval van de verdachte, die geen enkele economische activiteit verricht, al even merkwaardig. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte heeft getracht deze goederen via het internet te verkopen. Deze feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang beschouwd leiden, mede gelet op het ontbreken van elke aannemelijke en verifieerbare verklaring van de verdachte, tot de slotsom dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid en de aard van de goederen en daarmee bewust de aanmerkelijke kans van de criminele herkomst ervan heeft aanvaard.
4.3.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 3 februari 2015 te Amsterdam iedere politieagent die bij verdachte komt heeft bedreigd met:
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat, en
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en
- brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend teksten en foto's per e-mailbericht naar [slachtoffer 1] verzonden, te weten:
“Maar jullie kunnen mij niet uitlokken want ik zit in mijn bunker met 15 liter benzine en twee butaan gasflessen van 50 liter per stuk. Iedere huurmoordenaar en politieagent zal worden opgeblazen die hier komt.",
"[slachtoffer 1], Thet wanna fuck with me? They fucking with the best. I take them all to fucking hell. Who? Me! That's who. Ik zal het complete gebouw opblazen wanneer ik maar één verdacht persoon of politieagent zie. Ik heb een gijzelaar en ze kunnen die jongen terugkrijgen wanneer ik een miljoen euro krijg en de liquidatieopdracht is ingetrokken. [naam 1] heeft mij een Uzi gebracht en [naam 2] twee handgranaten. Jij gaat de politie geen informatie geven dat ik bezig ben met mijzelf verdedigen en met een 'schoonmaak' en [slachtoffer 2] kan dat beter ook niet doen. Ik ga iedereen in dit conflict vermoorden en daarna ga ik mijzelf en het gebouw opblazen.",
"Politie bellen is zinloos. Ik heb mij al verplaatst maar het gebouw is één boobytrap. Wanneer jij de politie informeert heb jij een explosie veroorzaakt.",
een foto met daarop afgebeeld een bed met daarop liggend een paspop afgedekt met een jas, en
twee foto's met daarop afgebeeld twee gasflessen aan elkaar verbonden door een elektriciteitssnoer met daaraan gekoppeld een mobiele telefoon, geplaatst voor een voordeur,
terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied.
2:hij op 4 februari 2015 te Amsterdam betaalautomaten, te weten:
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 325-498-803, en
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 320-554-851, en
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 215-906-170, en
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 214-423-391, en
een betaalautomaat, merk Verifone met serienummer 214-377-614, en
een betaalautomaat, merk Ingenico met serienummer 6433701616,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
3:hij op 4 februari 2015 te Amsterdam een OV chipkaart oplaadpunt met serienummer 001-002-191, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze door de rechtbank zijn opgenomen in de aanvulling van het vonnis. Het hof neemt deze over.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van politieagenten. De verdachte heeft per e-mail gezegd dat, indien de politie bij hem aan de deur zou komen, hij het gebouw zou opblazen. Daarbij heeft de verdachte realistische foto’s meegestuurd van een in scène gezette gijzeling en een ‘boobytrap’ met gasflessen voor de toegangsdeur. Dit is een ernstig feit. Dit kon de politie alleen maar zeer serieus nemen, zoals hiervoor reeds is besproken. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van betaalautomaten en een OV-chipkaart oplaadpunt. Daarmee heeft de verdachte deel uitgemaakt van een circuit waarin uit misdrijf afkomstige goederen worden verhandeld en heeft hij aldus indirect het plegen van vermogensmisdrijven bevorderd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 februari 2018 is de verdachte zeer veelvuldig ter zake van zowel bedreiging als heling alsmede voor andere misdrijven tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur onherroepelijk veroordeeld. De feiten waarvoor het hof de verdachte nu veroordeelt, rechtvaardigen in het licht hiervan in beginsel alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Maar nu de advocaat-generaal, evenals de officier van justitie in eerste aanleg, een dergelijke straf niet heeft geëist, zal het hof afzien van oplegging daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R.M. Steinhaus en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 maart 2018.
[…]