NJB 2015/1341
Ondertoezichtstelling. Uithuisplaatsing. Vervolg op HR 4 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7753 en HR 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:443, NJ 2014/437. HR: 1. Eerlijk proces. Ook in de procedure na verwijzing dienen de uit art. 6 EVRM voortvloeiende vereisten in acht te worden genomen. Het kennelijke oordeel van het hof dat de ouders niet in de onmogelijkheid verkeerden om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, behoefde in het licht van de gedingstukken geen motivering. 2. Gewone verblijfplaats. Het staat vast dat de kinderen op grond van onherroepelijke rechterlijke beslissingen in een pleeggezin in Nederland zijn geplaatst, en hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Het hof heeft met het oog op de bepaling van de gewone verblijfplaats van de kinderen toepassing gegeven aan de verordeningsautonome en door het HvJ EU ontwikkelde maatstaf, inhoudende dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ in de zin van de art. 8 en 10 Brussel II-bis staat voor de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt
HR 26-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1752
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26 juni 2015
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
15/01249
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Europees personen- en familierecht
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:1752, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑06‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:688, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑03‑2015
- Wetingang
Essentie
Ondertoezichtstelling. Uithuisplaatsing. Vervolg op HR 4 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7753 en HR 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:443, NJ 2014/437. HR: 1. Eerlijk proces. Ook in de procedure na verwijzing dienen de uit art. 6 EVRM voortvloeiende vereisten in acht te worden genomen. Het kennelijke oordeel van het hof dat de ouders niet in de onmogelijkheid verkeerden om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, behoefde in het licht van de gedingstukken geen motivering. 2. Gewone verblijfplaats. Het staat vast dat de kinderen op grond van onherroepelijke rechterlijke beslissingen in een pleeggezin in Nederland zijn geplaatst, en hun gewone verblijfplaats ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.