Hof Amsterdam, 01-08-2019, nr. 23-000029-18
ECLI:NL:GHAMS:2019:3189, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-08-2019
- Zaaknummer
23-000029-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:3189, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑08‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:765, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 01‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor overval op clubgebouw van een golfbaan, afpersing, wapenbezit en deelname aan een criminele organisatie. Vrijspraak van betrokkenheid bij een schietpartij bij een bakkerij en van witwassen auto. Toewijzing van vordering gevangenneming.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000029-18
datum uitspraak: 1 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-650457-15 (hierna aangeduid als zaak A) en 13-659211-16 (hierna aangeduid als zaak B) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2, 4 en 18 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte en van het openbaar ministerie in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 3 is ten laste gelegd. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
De advocaat-generaal heeft bij requisitoir te kennen gegeven dat de door het openbaar ministerie eerder opgegeven bezwaren tegen de beslissingen van de rechtbank tot vrijspraak van het in zaak A onder 3 en in zaak B onder 1 tenlastegelegde niet langer worden gehandhaafd. Naar aanleiding daarvan heeft de raadsman het hof verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv en het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep. Het hof geeft geen gevolg aan dit verzoek, omdat het hof het aangewezen acht dat naar aanleiding van de behandeling van de zaak in hoger beroep ook met betrekking tot deze feiten een inhoudelijk oordeel wordt gegeven over de bewijsvraag.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
in zaak A onder 1 primair op of omstreeks 10 mei 2015 te Amsterdam (in een boxengang) van perceel [adres 2]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of 2 bankpassen en/of een geldbedrag van 25 euro en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of 2 bankpassen en/of een geldbedrag van 25 euro en/of een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer 1] naar perceel [adres 2] heeft/hebben gelokt en/of
- ( vervolgens) toen en/of nadat de [slachtoffer 1] het perceel was binnengegaan (een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dt hij zou worden neergeschoten en/of
- met dat (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- één of meer knietje(s) tegen het lichaam heeft/hebben gegeven;
in zaak A onder 1 subsidiair [medeverdachte 1] op of omstreeks 10 mei 2015 te Amsterdam (in een boxengang) van perceel [adres 2]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of 2 bankpassen en/of een geldbedrag van 25 euro en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1], en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of 2 bankpassen en/of een geldbedrag van 25 euro en/of een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat die [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer 1] naar perceel [adres 2] heeft/hebben gelokt en/of
- ( vervolgens) toen en/of nadat de [slachtoffer 1] het perceel was binnengegaan (een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dt hij zou worden neergeschoten en/of
- met dat (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- één of meer knietje(s) tegen het lichaam heeft/hebben gegeven;
welk feit verdachte op of omstreeks 10 mei 2015 ten Amsterdam opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, althans tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 10 mei 2015 te Amsterdam medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, welke uitlokking, althans opzettelijke medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte telefonisch die [medeverdachte 1] de weg naar de plaats delict (te weten perceel [adres 2]) heeft gewezen en/of het signalement van [slachtoffer 1] aan die [medeverdachte 1] heeft gegeven;
in zaak A onder 2 op of omstreeks 16 december 2014 te Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland een of meer wapens van categorie II, te weten een (volautomatisch) aanvalswapen, en/of munitie van categorie II, voorhanden heeft gehad;
in zaak A onder 3 op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis (inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag) en/of een of meer sleutels en/of een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [brasserie] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een kluis (inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag) en/of een of meer sleutels en/of een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [brasserie] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3],, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of
- ( daarbij) heeft/hebben gezegd: "Ik maak jullier dood" en/of "Waar is de kluis" en/of "Waar is het geld", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] in een kast heeft/hebben opgesloten;
in zaak B onder 1 primair op of omstreeks 23 april 2015 te Almere, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B onder 1 subsidiair hij op of omstreeks 23 april 2015 te Almere, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] geschoten;
in zaak B onder 2 in of omstreeks de periode van 17 februari 2015 tot en met 30 juni 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, van een voorwerp te weten een personenauto merk Audi A4, gekentekend [kenteken 1], de werkelijke aard en/of herkomst heeft verhuld dan wel heeft verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
in zaak B onder 3 op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 december 2014 tot en met 31 juli 2015 te Amsterdam, en/of Almere en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of Rotterdam, althans in Nederland, heeft leiding gegeven en/of heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van diefstallen met geweld en/of afpersingen en/of diefstallen door middel van braak en/of verbreking en.of valse sleutel en/of het voorhanden hebben van (vuur)wapens en/of het plegen van valsheid in geschrift en/of het witwassen van crimineel vermogen, welke deelneming (onder meer) bestaat uit het uitvoeren van bovengenoemde misdrijven en/of het onderhouden van (telefonische) contacten met zijn mededader(s) en/of het maken van afspraken met zijn mededader(s) en/of het doorgeven van berichten aan zijn mededader(s) en/of verrichten van (voor)verkenning(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewijsvraag met betrekking tot het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging tot een andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het in zaak B onder 1 (schietpartij [bakkerij]) en onder 2 (witwassen Audi A4) tenlastegelegde
Schietpartij [bakkerij]
Op 23 april 2015 heeft even na 1.30 uur een schietpartij plaatsgevonden bij bakkerij [bakkerij] in Almere. Daarbij hebben zich twee donkergetinte mannen bij de bakkerij gemeld en daar voorgewend dat zij voor 60 personen brood wilden kopen en om water gevraagd. Nadat één van de eigenaren van de bakkerij een flesje water had gehaald werd hij vastgepakt. Nadat hij zich had losgerukt werd om onopgehelderde redenen meermalen geschoten met een groot en zwart vuurwapen. Hierna zijn de donkergetinte mannen weggerend en in een auto vertrokken.
Gelet op de signalementen die van de twee donkergetinte mannen bekend zijn is er geen reden om te veronderstellen dat de verdachte één van die mannen is geweest. Wel is opvallend dat de verdachte zich kort voor de schietpartij in de omgeving van de bakkerij heeft opgehouden en telefooncontact heeft gehad met [medeverdachte 1], wiens munitie bij de schietpartij is verschoten, en dat daarbij het aanvalsgeweer is gebruikt dat de verdachte op 16 december 2014 in handen heeft gehad. Deze omstandigheden zijn echter niet toereikend om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat de verdachte aan de schietpartij zo’n wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat hij als medepleger kan worden gezien. De overige resultaten van het opsporingsonderzoek hebben evenmin voldoende zeggingskracht om een veroordeling op te kunnen baseren. Daarom zal het hof, net als de rechtbank heeft gedaan, de verdachte vrijspreken van het in zaak B onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Witwassen Audi A4
Verder is het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een Audi A4. Volgens [verkoper], de verkoper van de Audi A4, heeft hij dat voertuig voor € 5.900 verkocht (naar is gebleken: aan de verdachte) en is hem dat bedrag contant voldaan. Aannemelijk is dat de verdachte daarvóór een aan hem toebehorende Audi TT heeft verkocht. Op basis van het dossier kan de verklaring van de verdachte dat hij de opbrengst daarvan, naar zijn zeggen € 6.000 in contanten, heeft aangewend voor de aankoop van de Audi A4 niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Daarbij is betrokken dat de verklaring van [medeverdachte 3], de koper van de Audi TT, dat hij voor die auto begin 2015 een bedrag van € 2.000 heeft betaald, niet direct aannemelijk voorkomt, mede omdat op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de dagwaarde van een dergelijke auto anno 2019 al hoger is. Nu ten slotte uit het dossier niet blijkt dat de Audi TT een criminele herkomst heeft of met crimineel geld is bekostigd, kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de Audi A4 geheel of gedeeltelijk - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde (overval op het clubgebouw van de golfbaan)
Op 23 april 2015 heeft in de vroege ochtenduren een overval plaatsgevonden op het clubgebouw van golfbaan [clubgebouw] in Amsterdam Zuidoost en de aldaar gevestigde [brasserie]. De aanwezige schoonmakers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zijn door twee mannen bedreigd met een grote mitrailleur en een klein pistool. Eén van de mannen sprak met de schoonmakers in het Engels en daarna in het Nederlands, gebrekkig en met een accent. Uit de brasserie is een kluis met inhoud ontvreemd.
Na de overval is in de brasserie een blauw horloge aangetroffen. Gelet op de plaats waar het horloge is aangetroffen – bij de plek waar de kluis had gestaan – en het niet aan het personeel of aan een klant toebehoort, moet het door de daders zijn achtergelaten. Van de bemonsteringen van de boven- en onderzijde van het horloge zijn DNA-mengprofielen verkregen. Daarin bevonden zich DNA-kenmerken van meer donoren. Met betrekking tot beide sporen kon daaruit een combinatie van DNA-kenmerken van een hoofddonor worden afgeleid. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] matchte met een maximale zeldzaamheid met deze kenmerkencombinatie. Op een SD-kaart die in een portemonnee van [medeverdachte 1] is aangetroffen stond een op 21 maart 2015 gemaakte foto waarop hij een blauw horloge draagt dat sterk lijkt op het uurwerk dat in de brasserie is gevonden.
Bij de overval is gebruik gemaakt van een zwarte Citroën C3 met kenteken [kenteken 2]. Op camerabeelden is te zien dat deze auto om 5.33 uur het terrein van de golfbaan is opgereden. Om 6.11 uur zijn daaruit twee mannen gestapt die zich naar het clubgebouw begaven. Omstreeks 6.25 uur hebben de mannen het gebouw met de buitgemaakte kluis verlaten en deze naar de Citroën C3 getild. Om 6.28 uur heeft het voertuig het golfbaanterrein verlaten en is het weggereden in de richting van Abcoude.
Omstreeks 10.15 uur is de Citroën C3 aangetroffen op een strandje op de Strandweg te Almere. Er was tevergeefs getracht dit voertuig en de zich daarin bevindende voorwerpen in brand te steken. Aan de bovenzijde van de deurstijl aan de passagierszijde zijn vingersporen aangetroffen die overeenkomen met de linker ring- en wijsvinger van [medeverdachte 2]. Bij de bestuurdersstoel van de auto stond een tas. Daarin zat een zwarte pet met witte stiksels met het opschrift ‘City of Amsterdam’. Uit het monster dat is genomen aan de binnenrand van de pet is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen dat met een maximale zeldzaamheid matcht met dat van [medeverdachte 2]. De pet vertoont grote gelijkenissen met de pet die blijkens camerabeelden door één van de daders is gedragen.
De overvaller met het pistool (hierna: de eerste overvaller) betrof naar opgave van de schoonmakers een negroïde man met een tamelijk donkere huidskleur, een lichte baard met een sikje, korte dreads en een geschatte lengte van 180 tot 190 centimeter. [slachtoffer 2] heeft de leeftijd van deze man geschat op 33 jaar. De kenmerken van [medeverdachte 1] voldoen aan dit signalement. Immers, zijn huidskleur is redelijk donker, hij droeg in 2015 een korte baard/sik en had zijn haar in korte vlechten. Verder beschikte [medeverdachte 1], die destijds 33 jaar oud was, over lichtbruine schoenen met een witte streep boven de zool. De schoenen die de eerste overvaller blijkens de camerabeelden droeg, hebben dezelfde eigenschappen.
De overvaller die in het bezit was van de mitrailleur (hierna: de tweede overvaller) was naar opgave van de schoonmakers een negroïde man met een geschatte lengte van 180 tot 190 centimeter, met een lichtere huidskleur dan die van de eerste overvaller en een pokdalig gezicht. [slachtoffer 2] schatte de leeftijd van deze man ‘rond de 35/36 jaar’. De kenmerken van [medeverdachte 2] voldoen aan dit signalement. Hij heeft een donkergetinte huidskleur, maar lichter dan die van [medeverdachte 1], is 185 centimeter lang en was indertijd 38 jaar oud. Verder heeft hij aan de rechterzijde van het gezicht opvallende littekens met kleine, puntvormige littekens van hechtingen. Het hof is van oordeel dat die gezichtskenmerken bij derden gemakkelijk de indruk kunnen wekken van een pokdalige huid.
Met het bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde telefoonnummer, eindigend op *[nummer 1], is tussen 5.41 en 6.08 uur gebruik gemaakt van een zendmast die zich op het AMC in Amsterdam-Zuidoost in de nabije omgeving van de golfbaan bevindt. Voorafgaand aan de overval bevond de Citroën C3 zich om 2.00 uur op de Ring A10 in Amsterdam-Noord ter hoogte van de Buikslotermeerdijk, terwijl in de omgeving daarvan, te weten de Hilversumstraat in Amsterdam-Noord, om 1.59 uur een zendmast is aangestraald met behulp van het bij [medeverdachte 2] in gebruik zijnde telefoonnummer, eindigende op *[nummer 2]. Om 2.09 uur bevond de Citroën C3 zich bij een afslag van de A10 ter hoogte van de Staalmeesterslaan in Amsterdam-West. Op datzelfde tijdstip en om 2.14 uur werd met het nummer van [medeverdachte 2] contact gemaakt van een zendmast op de Staalmeesterslaan, terwijl met het nummer van [medeverdachte 1] om 2.20 uur een mast werd aangestraald aan de Baarsjesweg in Amsterdam-West. Eerder die nacht, rond 0.00 uur, werd met behulp van elk van beide telefoonnummers gebruik gemaakt van een zendmast op de Kerkstraat in Almere. De bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in gebruik zijnde telefoonnummers maakten na overval om 7.05 uur onderscheidenlijk 7.43 uur gebruik van een zendmast in de Kerkstraat te Almere; vanaf dat laatste tijdstip hadden beide telefoonnummers diverse malen contact met elkaar. Dat [medeverdachte 1] op 23 april 2015 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op *[nummer 1] en [medeverdachte 2] van dat eindigde op *[nummer 2], blijkt uit een verklaring van [medeverdachte 2] van 2 september 2015, inhoudende dat [medeverdachte 1] hem op 23 april 2015 vaak heeft gebeld, dat hij [medeverdachte 1] toen telefonisch ook heeft gesproken en dat hij het dossier heeft gelezen en daarin is vermeld hoe laat [medeverdachte 1] hem heeft gebeld.
Uit deze gegevens leidt het hof af dat a) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de bewuste nacht met grote regelmaat, zo niet doorlopend, in elkaars nabijheid zijn geweest; b) de Citroën C3 die bij de overval is gebruikt zich die nacht op relevante tijdstippen bevond in de nabijheid van de plaats waar de telefoon van [medeverdachte 2] aanstraalde en c) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na de overval telefooncontact met elkaar hebben gehad.
Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat [medeverdachte 1] (als de eerste overvaller) en [medeverdachte 2] (als de tweede overvaller) de overval hebben gepleegd.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de verdachte ook bij de overval betrokken is geweest. Dat oordeel berust op het volgende.
Net als de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] maakte het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer, eindigende op *[nummer 3], rond 0.00 uur gebruik van een mast op de Kerkstraat in Almere. Op dat moment en vervolgens op een veelheid aan andere tijdstippen werd die nacht met behulp van dat nummer gebeld naar het telefoonnummer van [medeverdachte 1]. Met het nummer van de verdachte is om 2.37 uur, net als kort daarvoor met het nummer van [medeverdachte 1], een zendmast gebruikt aan de Baarsjesweg in Amsterdam. Verder is vanaf het nummer van de verdachte om
- 5.41 uur gedurende 185 seconden,
- 6.00 uur gedurende 103 seconden,
- 6.08 uur gedurende 224 seconden en
- 6.38 uur gedurende 31 seconden
gebeld naar het telefoonnummer van [medeverdachte 1]. Daarbij werd met het nummer van de verdachte telkens gebruik gemaakt van een zendmast aan de Hofgeest te Amsterdam Zuidoost. Via het nummer van [medeverdachte 1] werd om 6.38 uur gebruik gemaakt van een zendmast in buurt van de A9. Toen de politie eerder die nacht om 1.26 uur in Almere een controle uitvoerde op een witte Audi A4 bleek de verdachte de bestuurder van dat voertuig te zijn. Dit voertuig bevond zich, naar gevoeglijk mag worden aangenomen, met de verdachte als bestuurder, om 2.35 uur op de Cornelis Lelylaan/Haarlemmerstraat te Amsterdam-West en om 6.52 uur op de Gooiseweg in Amsterdam.
Hieruit leidt het hof af dat de verdachte (i) zich de bewuste nacht diverse malen in de omgeving van de overvallers heeft bevonden, (ii) die nacht reisbewegingen heeft gemaakt die in de pas lopen met die van de overvallers, (iii) zich voor en na de overval een groot aantal malen in verbinding heeft gesteld met de eerste overvaller, [medeverdachte 1], waaronder kort voor aanvang van de overval en bovendien, meer specifiek:
- om 5.41 uur, kort nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om 5.33 uur het terrein van de Golfbaan waren opgereden;
- om 6.08 uur, gedurende ruim drie minuten, onmiddellijk aansluitend op het tijdstip waarop [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de Citroën C3 zijn weggelopen en zich naar het clubgebouw hebben begeven (om 6.11 uur) en
- om 6.38 uur, tien minuten nadat de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de Citroën het terrein van de golfbaan hadden verlaten.
Deze opvallende tijdstippen waarop de verdachte contact met de eerste overvaller heeft gehad en de omstandigheid dat hij zich op de momenten waarop dat contact plaatsvond in de omgeving van de golfbaan heeft bevonden, acht het hof redengevend voor het bewijs in die zin dat daarin een sterke aanwijzing wordt gevonden dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor en de afwikkeling van de overval. De verdachte heeft geen verklaring gegeven die deze redengevendheid ontzenuwt; in het bijzonder heeft hij niet opgehelderd waarom evenbedoelde communicatie in de nachtelijke uren noodzakelijk was en wat de onderwerpen van gesprek zijn geweest.
Deze communicatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] krijgt kleur door uitlatingen van [medeverdachte 4]. Daarbij heeft het hof het oog op het volgende.
Op 3 mei 2015 is om 17.10 uur met het telefoonnummer van de verdachte contact gezocht met het nummer van [medeverdachte 5], die werkzaam is als [beroep] bij de brasserie. Verder staat vast dat [medeverdachte 4], die ‘[bijnaam]’ als bijnaam heeft, een bekende van de verdachte is.
[medeverdachte 5] heeft verklaringen afgelegd waaruit het volgende kan worden afgeleid. [medeverdachte 5] heeft op 7 oktober 2015 een ontmoeting gehad met [medeverdachte 4]. Daarbij bleek dat het telefoonnummer dat op 3 mei 2015 contact met [medeverdachte 5] heeft gezocht in de telefoon van [medeverdachte 4] stond. Ook bleek dat [medeverdachte 4] het nummer van [medeverdachte 5] heeft gegeven aan de persoon die naar [medeverdachte 5] heeft gebeld. [medeverdachte 5] heeft aan [medeverdachte 4] gevraagd of hij meer wist over de overval. Hierop heeft [medeverdachte 4] hem beschreven hoe de overval is verlopen. Daarbij heeft [medeverdachte 4] bijzonderheden genoemd die naar het oordeel van het hof moeten worden gezien als daderkennis, zoals dat de daders bewapend op een schoonmaker zijn afgegaan, zich hebben voorgedaan als buitenlanders en Engels hebben gesproken, zij een kluis hebben gepakt en een vluchtroute via Abcoude hadden uitgedacht. Uit de uitlatingen van [medeverdachte 4] kan verder worden opgemaakt dat het plan voor de overval is beraamd door vier personen, waaronder [medeverdachte 4] én degene die naar [medeverdachte 5] heeft gebeld. Vast staat dat die laatste persoon de verdachte is. Bij de verklaringen van [medeverdachte 5] past het gegeven dat de verdachte op 3 mei 2015 een uur voor zijn belpoging naar [medeverdachte 5] telefooncontact heeft gehad met [medeverdachte 4] en acht minuten na die belpoging met [medeverdachte 1].
Mede op grond van de (tegenover [medeverdachte 5] gedane) uitlatingen van [medeverdachte 4] komt het hof, anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, tot de conclusie dat de verdachte met drie anderen betrokken is geweest bij het uitdenken van een plan voor de overval op de golfbaan, hij zich kort voor en gedurende de overval in de nabijheid van de overval heeft opgehouden en hij zich - bij gebrek aan een andere aannemelijke verklaring - in die tijdspanne doorlopend in verbinding heeft gesteld met één van de personen die de overval daadwerkelijk heeft gepleegd, [medeverdachte 1], om ervoor te zorgen dat de overval volgens plan werd uitgevoerd. Hieruit volgt dat ook de verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen schuldig heeft gemaakt aan de overval op de golfbaan en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Uit het voorgaande spreekt dat de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging falen. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Het verhandelde ter terechtzitting en het dossier bieden geen solide aanknopingspunt voor de gedachte dat de nachtelijke, veelvuldige en soms tamelijk langdurige telefooncontacten in een ander verband moeten worden geplaatst dan in dat van criminele activiteiten. De stelling dat de verdachte en [medeverdachte 1] als (half)neven elkaar goed kennen en doorlopend telefooncontact hebben en daarbij over alledaagse zaken spreken, is in het licht van de omstandigheden van dit geval te weinig specifiek om als zo’n aanknopingspunt te kunnen gelden.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van [medeverdachte 5] ter discussie gesteld en aangevoerd dat hij onder de tegen hem gerezen verdenking heeft geprobeerd uit te komen door halve informatie te geven en feitelijk niet meer te doen dan informatie te herhalen die de politie hem heeft gegeven. Ook is aangevoerd dat hij ‘zwaar onder druk is gezet’ door de politie.
Het hof acht de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte 5] echter betrouwbaar. Daarbij is relevant dat de manier waarop [medeverdachte 5] aan zijn informatie zegt te zijn gekomen bevestiging vindt in zijn belgedrag voorafgaand aan 8 oktober 2015, de dag waarop hij voor de eerste maal door de politie is gehoord. Toen het [medeverdachte 5] duidelijk was geworden dat de politie hem wilde spreken heeft hij op 7 oktober 2015 het nodige in het werk gesteld om ‘[bijnaam]’ ([medeverdachte 4]) en een ander die dag te kunnen ontmoeten, in verband met iets dat serieus was.
Van de verhoren van [medeverdachte 5] als verdachte zijn processen-verbaal opgemaakt die, op één na, woordelijk zijn uitgewerkt. In het daaruit naar voren komende verloop van die verhoren ziet het hof geen aanwijzingen voor de conclusie dat [medeverdachte 5] ‘zwaar onder druk is gezet’ of niets anders heeft gedaan dan informatie te herhalen die hem door politieambtenaren was aangereikt.
Verder is aannemelijk dat de terughoudende wijze van verklaren door [medeverdachte 5] geworteld is geweest in angst voor repercussies. Zo is hem door degenen die hij had ontmoet te verstaan gegeven dat hij ‘zijn bek’ dicht moest houden en was hij bang om ‘twee kogels door zijn poten te krijgen’. Het is het hof in dit verband overigens opgevallen dat de verdachte zich in een telefoongesprek van 28 juni 2015 in vergelijkbare termen heeft uitgelaten en toen heeft gezegd dat hij een man met een ‘grote mond’ in zijn ‘kankerpoot’ had moeten schieten.
De raadsman heeft een verzoek gedaan om [medeverdachte 5] als getuige horen als het hof ten nadele van de verdachte rekening zou houden met diens verklaring. Het hof wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Daarbij is enerzijds betrokken dat het hof zich in toereikende mate een oordeel heeft kunnen vormen over de inhoud en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 5] en anderzijds dat de raadsman niet concreet heeft benoemd waaromtrent hij [medeverdachte 5] vragen zou willen stellen. De opmerking van de raadsman dat hij met [medeverdachte 5] wil “natafelen” over de verhoren die van hem zijn afgenomen door inspecteur [inspecteur] acht het hof onvoldoende specifiek, mede in aanmerking genomen dat het op 10 december 2015 door [inspecteur] afgenomen verhoor woordelijk is uitgewerkt. Overigens merkt het hof op dat het verzoek pas is gedaan op de laatste dag van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte in hoger beroep en dat dit verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde (wapenbezit)
[medeverdachte 1] woonde samen met huisgenoot [huisgenoot] in een woning op het adres [adres 3] in Amsterdam-West. Bij een doorzoeking in die woning op 30 juni 2015 is in een zwarte tas een volautomatisch militair aanvalsgeweer van het merk Zastava aangetroffen in een kast in een bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde kamer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat, behalve [medeverdachte 1], niemand in die kamer komt.
Op de in de portemonnee van [medeverdachte 1] aangetroffen SD-kaart stond een reeks fotobestanden en twee videobestanden waarop de verdachte is te zien met een aanvalsgeweer in de hand. Op de filmbestanden is niet alleen de stem van de verdachte, maar op de achtergrond ook die van [medeverdachte 1] te horen. Onder het uiten van dreigende taal vult de verdachte, die witte handschoenen draagt, een patroonhouder met munitie, haalt hij het grote vuurwapen uit een zwarte tas en plaatst hij de patroonhouder in het wapen.
Vervolgens neemt hij met het vuurwapen diverse poses aan. In de metadata van één van deze bestanden stond bij ‘file created’, ‘last written’ en ‘last accessed’ geregistreerd ‘16/12/2014’. De namen van deze bestanden vingen telkens aan met ‘20141216_’. De kenmerken van de ruimte waarin de opnames zijn gemaakt, komen blijkens een proces-verbaal van [verbalisant 1] overeen met die van één van de slaapkamers in de woning van de moeder van [medeverdachte 1] op het adres [adres 4]. De materiedeskundige vuurwapens [naam 1] heeft de eigenschappen van het bij de doorzoeking aangetroffen aanvalsgeweer vergeleken met het aanvalsgeweer dat op het beeldmateriaal te zien is. Aan de hand van een aantal bijzondere kenmerken - het in een zwarte kleur gespoten voorhout en het ontbreken van een mondingsdop bij de loopmonding en van een pompstok - heeft hij geconcludeerd dat het redelijk is om aan te nemen dat het om één en hetzelfde wapen gaat.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat:
( i) niet kan worden vastgesteld wanneer het beeldmateriaal is vervaardigd;
(ii) geen uitsluitsel kan worden gegeven over de vraag of het wapen dat op het beeldmateriaal is te zien, hetzelfde wapen is dat bij de doorzoeking is aangetroffen. Hij heeft er daarbij op gewezen dat aan het aangetroffen wapen een rood koord is bevestigd en dat een dergelijk koord niet te zien is op de gewraakte afbeeldingen. In het verlengde daarvan heeft hij gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het voorwerp dat de verdachte in handen heeft gehad een echt werkend vuurwapen heeft betroffen;
(iii) niet kan worden vastgesteld waar de beeldopnames zijn gemaakt, waarbij de raadsman heeft benadrukt dat (a) een andere op de SD-kaart aangetroffen afbeelding door [verbalisant 1] niet bij zijn proces-verbaal is betrokken, onder de aantekening dat de kenmerken die daarop waren te zien ‘kennelijk niet konden worden gekoppeld aan de woning van de moeder van [medeverdachte 1]’ en (b) [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het beeldmateriaal in het buitenland is gemaakt;
(iv) niet kan worden aangetoond dat de verdachte een zekere beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen en overweegt als volgt.
( i) Op basis van de metadata en de samenstelling van de bestandsnamen van de foto- en videobestanden neemt het hof als vaststaand aan dat deze op 16 december 2014 zijn vervaardigd. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat in de verklaringen van de verdachte noch (elders) in het dossier aanwijzingen zijn te vinden voor een andere opnamedatum.
(ii) Gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte 1] en de verdachte niet alleen halfneven, maar ook vrienden zijn en elkaar zeer regelmatig zien en spreken, de verdachte in [medeverdachte 1] aanwezigheid met een aanvalswapen in de weer is geweest en juist in de woning van [medeverdachte 1] een dergelijk aanvalswapen is aangetroffen waarvan bijzondere kenmerken overeenkomen met het aanvalswapen dat op het beeldmateriaal is te zien, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat het hier om één en hetzelfde aanvalswapen gaat en dat de verdachte op 16 december 2014 dus een echt vuurwapen heeft gehanteerd. Aan de omstandigheid dat aan dat vuurwapen ruim een half jaar later een rood koord vastgeknoopt blijkt te zijn, kent het hof geen beslissende betekenis toe.
(iii) Op grond van het proces-verbaal van [verbalisant 1] en hetgeen zojuist onder (ii) is overwogen over het contact en de onderlinge relatie tussen [medeverdachte 1] en de verdachte, staat met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast dat de opnames in de woning van de moeder van [medeverdachte 1] in [adres 4] zijn gemaakt. Dat [verbalisant 1] de foto die bovenaan pagina A1-306 is afgedrukt niet bij zijn vergelijking heeft betrokken wordt verklaard doordat (blijkens zijn proces-verbaal) het onderzoeksteam die foto niet aan hem (ter vergelijking) heeft aangeboden. De bewering van [medeverdachte 1] dat de opnames in het buitenland zijn gemaakt, wordt weerlegd door een proces-verbaal van [verbalisant 2], waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] zich in ieder geval vanaf 15 december 2014 weer in Nederland heeft bevonden.
(iv) De uit het voorgaande sprekende machtsuitoefening van de verdachte met betrekking tot het door hem gehanteerde vuurwapen is van dien aard dat hij geacht kan worden het wapen voorhanden te hebben gehad. Voor die conclusie is temeer aanleiding nu uit een afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat de verdachte op een later moment, op 29 juni 2015 (één dag voor de inbeslagname van het aanvalsgeweer op de [adres 3]), [medeverdachte 1] bij diens woning heeft opgehaald, dat [medeverdachte 1] daarbij aan de verdachte heeft gevraagd of hij en de verdachte direct met die ‘tante’ (naar het hof begrijpt: versluierd taalgebruik voor vuurwapen) zouden gaan en dat de verdachte daarop heeft gereageerd met ‘Tuurlijk!’. Hieruit volgt dat de verdachte (ook) zeggenschap over het aanvalsgeweer had.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde (beroving in kelderboxen [adres 2])
[slachtoffer 1] is op 10 mei 2015 onder bedreiging van een vuurwapen en toepassing van geweld door [medeverdachte 1] beroofd van zijn telefoon, geld en portemonnee met inhoud in een gang met kelderboxen, behorende bij woningen aan het [adres 2] in Amsterdam. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hem daarbij een vuurwapen is getoond en dat hij daarmee op het hoofd is geslagen. [naam 2] heeft de portiekdeur voor [medeverdachte 1] geopend.
De vraag ligt voor of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van die beroving.
De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij niet beter wist dan dat [medeverdachte 1], die zich bezighield met het importeren van [importeren] uit Suriname, op 10 mei 2015 met iemand een zakelijke ontmoeting zou hebben en dat zijn eigen handelingen in dat teken hebben gestaan. De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep gewezen op deze verklaring en aangevoerd dat, hoewel de verdachte en [medeverdachte 1] wel hebben samengewerkt bij het tot stand brengen van een afspraak met het latere slachtoffer [slachtoffer 1], uit niets blijkt dat de verdachte op voorhand op de hoogte was van een op handen zijnde beroving. Daarom is niet komen vast te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op het hem ten laste gelegde. De medeverdachte [naam 2] liegt in zijn verklaring aantoonbaar op relevante punten. De verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken; van medeplegen is geen sprake. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op het vuurwapen, aangezien niet blijkt dat de verdachte heeft geweten dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich droeg, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is intensief betrokken geweest bij de voorbereidingen van de ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1]. Hij heeft de locatie voor die ontmoeting bepaald en geïnspecteerd; [medeverdachte 1] naar die locatie vervoerd en hem verdere routeaanwijzingen gegeven; [naam 2] de portiekdeur van het complex voor [medeverdachte 1] laten openen en [naam 2] onmiddellijk daaraan voorafgaand in zijn auto laten wachten; [slachtoffer 1] via de verdachte geruime tijd telefonisch begeleid in de route naar die locatie; [medeverdachte 1] erover ingelicht dat [slachtoffer 1] was gearriveerd en over het signalement van [slachtoffer 1]. De verdachte is vervolgens (kennelijk op [medeverdachte 1]) in de buurt blijven wachten. Ten slotte blijkt uit de opgenomen telefoongesprekken dat [medeverdachte 1] op diverse tijdstippen, terwijl hij met zijn telefoon eindigend op *[nummer 1] contact had met de verdachte, tevens via zijn andere nummer eindigend op *[nummer 4] telefonisch contact had met [slachtoffer 1] en dat deze gesprekken verband met elkaar hielden.
Deze buitengewoon intensieve betrokkenheid in het voortraject laat redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat (i) de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de ophanden zijnde beroving van [slachtoffer 1] en de wijze waarop deze zou worden uitgevoerd en dus opzet op één en ander had en (ii) geen enkel geloof kan worden gehecht aan de verklaring van de verdachte dat hij dacht slechts behulpzaam te zijn bij het tot stand brengen van een zakelijke ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1].
Voor die conclusie bestaat temeer aanleiding aangezien:
- de verdachte een gang met kelderboxen als locatie voor de ontmoeting heeft uitgekozen, hetgeen niet past bij een zakelijke bespreking, al dan niet over [importeren];- [medeverdachte 1] een half uur voordat [naam 2] de portiekdeur voor hem openmaakte, aan de verdachte heeft gevraagd: “Mag die man van dat ding afweten? Mag die ervan af weten of moet ik die andere man weg laten gaan?” en er geen enkele concrete aanwijzing is dat met ‘die andere man’ iemand anders is bedoeld dan [naam 2];
- [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] in het (telefonische) bijzijn van de verdachte heeft laten weten dat hij bezig was in de keuken eten te bereiden, hetgeen niet past bij een zakelijke bespreking, maar wel strookt met de verklaring van [slachtoffer 1] die erop neerkomt dat hij onder het mom van een etentje naar het [adres 2] was gelokt;
- de verdachte tegen [medeverdachte 1] na hun beider aanhouding in een afgeluisterd gesprek heeft gezegd: “Ik heb gezegd dat je een zakelijke afspraak had, je weet toch (…). Ik breng je naar een zakelijke plek om een afspraak te maken voor gewoon een zakelijk bespreking over tafels.”, waarna [medeverdachte 1] verbaasd heeft gevraagd: “Tafels?”; - [medeverdachte 1] tegen de verdachte in dat gesprek heeft gezegd: “Ik zeg je van die [naam 3]. We kunnen eruit komen. Er is geen enkele camera” en even later “Ik ga die mannen [het hof begrijpt: de politie] niks zeggen van die [naam 3] hoor. Ik heb die man niet gezien, ik ken die man niet. Het is mijn woord tegen zijn woord”, waarop de verdachte heeft gereageerd met de tekst: “Ons verhaal moet krachtiger zijn dan die van hem. Mijn verhaal was van … ik heb die plek geregeld, die binnentuin, voor een zakelijke bespreking”;
- [medeverdachte 1] in datzelfde gesprek heeft opgemerkt: “Ik ga gewoon zeggen: ‘Ik heb die man niet gezien. Ik ken die man niet. Ik ken hem niet’. Jij en ik zijn daarheen gesnord om iets heel anders te zien”, waarop de verdachte heeft gereageerd met de tekst: “Jaaaa man” en [medeverdachte 1] heeft gezegd: “We hebben die man niet aangeraakt. Zomaar hoor ik dat ik…wie ik?... ik?... ik?”, waarna zij beiden moesten lachen;
- de verdachte in dat gesprek heeft gezegd: “Ik heb tegen die mannen gezegd dat ik jou zo niet [ken] en dat ik jou nooit met een wroko [het hof begrijpt: een vuurwapen] gezien heb”;- [medeverdachte 1] en de verdachte in dit gesprek klaarblijkelijk bezig waren een strategie uit te zetten om niet te hoeven opdraaien voor de beroving van ‘die [naam 3]’;
- uit de verklaring van [naam 2] valt op te maken dat hij de verdachte heeft rondgeleid in de box aan het [adres 2], en dat hij vóórdat hij de portiekdeur voor [medeverdachte 1] opende, in de auto bij de verdachte heeft gewacht en uit een telefoongesprek dat de verdachte toen voerde heeft afgeleid dat er een ripdeal of een beroving zou gaan plaatsvinden.
Anders dan de verdediging, acht het hof de tot het bewijs gebezigde onderdelen van de verklaring van [naam 2] geloofwaardig, nu deze steun vinden in een WhatsApp-bericht dat [naam 2] nadien heeft gestuurd, met daarin een foto van een nieuwsbericht op AT5 aangaande deze beroving, die hij had voorzien van de tekst: “Hahahaha deze clip zag ik live”. De stelling van de verdediging dat [naam 2] ‘aantoonbaar liegt’ kan het hof voor wat betreft die onderdelen niet onderschrijven.
Uit het voorgaande volgt tevens dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook op de hoogte is geweest van het gebruik van het vuurwapen en opzet heeft gehad op het gebruik daarvan. Die conclusie wordt tevens geschraagd door de volgende omstandigheden. De verdachte is op 16 december 2014 in het bijzijn van [medeverdachte 1] bezig geweest met een aanvalsgeweer. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben dat aanvalsgeweer op 29 juni 2015 meegenomen toen de verdachte [medeverdachte 1] bij diens huis kwam ophalen.
Kennelijk schuwden zij dus het voorhanden hebben van een vuurwapen in elkaars aanwezigheid bepaald niet.
Gelet op het bovenstaande is met betrekking tot de gewelddadige beroving van [slachtoffer 1] sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] en is de bijdrage die de verdachte daaraan heeft geleverd van voldoende gewicht om hem als medepleger aan te merken. Daaraan doet niet af dat hij zich tijdens de uitvoering daarvan door [medeverdachte 1] op enige afstand heeft gehouden.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in alle onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 en in zaak B onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in zaak A onder 1 primair op 10 mei 2015 te Amsterdam in een boxengang van perceel [adres 2] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, 2 bankpassen, een geldbedrag van 25 euro en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededader:
- een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 1] en
- daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij zou worden neergeschoten en
- met dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en knietjes tegen het lichaam heeft gegeven;
in zaak A onder 2 op 16 december 2014 te Almere een wapen van categorie II, te weten een (volautomatisch) aanvalswapen, voorhanden heeft gehad;
in zaak A onder 3
op 23 april 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis inhoudende een geldbedrag, toebehorende aan [brasserie], en sleutels en mobiele telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
- een vuurwapen hebben getoond aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en
- daarbij hebben gezegd: “Ik maak jullie dood” en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] in een kast hebben opgesloten;
in zaak B onder 3 in de periode van 12 december 2014 tot en met 30 juni 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van diefstallen met geweld en afpersingen en diefstallen door middel van braak en/of verbreking en/of valse sleutel en het voorhanden hebben van vuurwapens, welke deelneming bestond uit het uitvoeren van bovengenoemde misdrijven, het onderhouden van (telefonische) contacten met zijn mededaders, het maken van afspraken met zijn mededaders, het doorgeven van berichten aan zijn mededader(s) en/of het verrichten van voorverkenningen.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 en in zaak B onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 en in zaak B onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door een of meer verenigde personen.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van de straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde (medeplegen van de beroving aan het [adres 2] en witwassen van de Audi A4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder het stellen van bijzondere voorwaarden, en tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op het clubgebouw van een golfbaan. De schoonmakers die daar vroeg in de ochtend aanwezig waren moesten onder bedreiging van vuurwapens, waaronder een wapen dat leek op een mitrailleur, hun telefoons en sleutels afgeven en in een werkkast op hun knieën gaan zitten en werden gesommeerd te zeggen waar de kluis van het bedrijf zich bevond. Vervolgens hebben de overvallers naar de kluis gezocht en deze gevonden, terwijl de schoonmakers in de kast moesten blijven zitten en zich stil moesten houden. Uiteindelijk is de kluis met daarin een geldbedrag buitgemaakt. Door zo te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt disrespect voor de persoonlijke vrijheid, lichamelijke integriteit en eigendomsrechten van anderen. Voor de schoonmakers is dit een ingrijpende en traumatiserende ervaring geweest. Van één van hen is bekend dat hij psychisch letsel heeft opgelopen en arbeidsongeschikt is geraakt. Bovendien heeft het vergrijp de eigenaar van de in het clubgebouw gevestigde brasserie financiële schade bezorgd. De verdachte heeft geen oog gehad voor dergelijke gevolgen en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Daarnaast heeft de verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij het slachtoffer onder het mom van een etentje naar de plaats des onheils is gelokt, is meegenomen naar een gang met kelderboxen en daar is beroofd van zijn mobiele telefoon, geld en portemonnee met inhoud. Daarbij is hij met een vuurwapen bedreigd en op zijn hoofd geslagen, waardoor hij een bloedende hoofdwond heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft deze gebeurtenis als buitengewoon bedreigend en beangstigend ervaren en gelet op de door hem ingediende schriftelijke verklaring valt te verwachten dat hij nog geruime tijd zal lijden onder de gevolgen van wat hem is aangedaan. Ook voor deze consequenties heeft de verdachte zijn ogen gesloten.
Verder heeft de verdachte een zeer gevaarlijk vuurwapen voorhanden gehad. Het ging om een volautomatisch aanvalswapen. Vuurwapens vormen vanwege het risico op het gebruik daarvan een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving.
De voorgaande misdrijven voeden gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Tot slot heeft de verdachte gedurende een aantal maanden een prominente rol gespeeld binnen een criminele organisatie, die zich bezighield met ernstige vermogensdelicten en het bezit van vuurwapens en munitie. Een criminele organisatie ondermijnt het openbaar gezag en de rechtsorde.
De verdachte heeft op geen enkele wijze inzicht willen geven in (de achtergronden van) de door hem begane misdrijven en hij neemt daarvoor op die wijze ook geen verantwoordelijkheid. Gezien de aard en de ernst van deze strafbare feiten komt geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juni 2019 is hij op 10 maart 2015 wegens vermogensdelicten veroordeeld, welke veroordeling ten tijde van het in zaak A onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde onherroepelijk was. Ook is hij eerder terzake van vuurwapenbezit veroordeeld; die veroordeling was onherroepelijk ten tijde van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde. Eén en ander weegt in zijn nadeel.
Dat de verdachte, zoals de raadsman heeft aangevoerd, na de schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer met justitie in aanraking is gekomen en zijn leven weer op de rit heeft gekregen is positief, maar gelet op het aantal en de ernst van de thans bewezen geachte feiten van onvoldoende gewicht om de op te leggen straf te matigen.
Alles afwegend acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van zeven jaren passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is immers op 30 juni 2015 in verzekering gesteld, terwijl er eerst op 21 december 2017 door de rechtbank vonnis is gewezen. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van zeven jaren, een vrijheidsstraf van zes jaren en 10 maanden op te leggen.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen. Het hof wijst de vordering toe en overweegt daartoe als volgt.
Bij vonnis van 21 december 2017 is het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, kennelijk omdat zich naar het oordeel van rechtbank naar de toenmalige stand van zaken de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv voordeed.
Zoals uit het voorgaande volgt, is dit thans niet langer het geval. Aangezien bovendien het hof tot een bewezenverklaring is gekomen van het in zaak A onder 1 primair én 3 tenlastegelegde en ten aanzien van die feiten dus ernstige bezwaren jegens de verdachte bestaan en dit feiten betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld en de rechtsorde, mede tegen de achtergrond van het in zaak A onder 2 (bezit volautomatisch aanvalswapen) en in zaak B onder 3 (deelname aan een criminele organisatie) bewezenverklaarde, ernstig geschokt zou zijn indien de verdachte thans langer in vrijheid zou blijven, acht het hof termen aanwezig de gevangenneming van de verdachte te bevelen.
Beslag
Inleiding en standpunten partijen
Onder de verdachte zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
- een Audi A4 met kenteken [kenteken 1], kleur wit (4910699);
- 2 maskers (5005309);
- een telefoon, type iPhone 6, kleur zwart (5005299).
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep beslist tot verbeurdverklaring van de Audi A4, onttrekking aan het verkeer van de maskers en de teruggave van de telefoon aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof met betrekking tot het beslag dezelfde beslissingen neemt als de rechtbank heeft gedaan.
De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de Audi A4 en de iPhone dienen te worden teruggegeven aan de verdachte en dat de maskers kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
Oordeel van het hof
Het hof zal gelasten dat de drie in beslag genomen en nog niet geretourneerde voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven, aangezien niet kan worden vastgesteld dat deze vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
Daarbij is met betrekking tot de Audi A4 van belang dat de verdachte van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en met betrekking tot de maskers dat het dossier geen informatie bevat over de aard van deze voorwerpen of de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, en doet in zoverre opnieuw recht:
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg terzake van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 15.170,48, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij bij vrijspraak voor het in zaak A onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof schat de omvang daarvan op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.500,00. Daarbij is in aanmerking genomen (i) de aard en de ernst van de inbreuk die mede door de verdachte op de persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij is gemaakt, (ii) dat de benadeelde partij ten gevolge van dit misdrijf psychisch letsel heeft bekomen, zich onder behandeling van een psychiater en psycholoog heeft moeten stellen en arbeidsongeschikt is geraakt en (iii) de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen is toegekend. De verdachte is hoofdelijk met zijn mededaders tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[naam 4]
heeft naar aanleiding van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde in eerste aanleg een ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ ingediend, maar uit zijn schriftelijke toelichting blijkt dat zijn verzekeraar de door hem opgevoerde (materiële) schade heeft vergoed. De benadeelde partij heeft de schade die hij in het strafproces wil vorderen in genoemd formulier op € 0,00 gesteld.
Nu hij feitelijk geen schadevergoeding heeft gevorderd, hoeft het hof daarover geen beslissing te nemen en blijft deze ‘vordering’ verder onbesproken.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met betrekking tot het in zaak A onder 1 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedroeg destijds € 4.288,93, te vermeerderen met wettelijke rente, en bestond uit de volgende posten:
a. a) portemonnee € 380,00
b) kosten voor de aanschaf van kaarten en passen, waaronder € 184,80
€ 119,80 aan kosten voor aanschaf van een identiteitsbewijs
c) bebloede kleding € 595,56
d) boodschappen € 19,57
e) weggnomen geldbedrag € 25,00
f) iPhone € 799,00
g) immateriële schade € 2.285,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.915,21, waaronder een bedrag van € 1.000,00 ter compensatie van immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering verminderd tot een bedrag van € 4.200,21, bestaande uit € 1.915,21 aan materiële schade en € 2.285,00 aan immateriële schade. De vermindering komt voort uit een verlaging van de onder b) genoemde kosten voor de aanschaf van een identiteitsbewijs tot een bedrag van € 50,65 en het schrappen van de onder d) genoemde post.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.420,21, waarvan € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij bij vrijspraak voor het in zaak A onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot € 1.915,21 en immateriële schade heeft geleden tot € 1.000,00. Met betrekking tot de onder c) genoemde post is, gezien de bebloede toestand waarin de benadeelde partij door de politie is aangetroffen, voldoende vast komen te staan dat zijn kleding bebloed en daardoor beschadigd is geraakt. Het hof heeft de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid geschat op een bedrag van € 1.000,00. Daarbij is in aanmerking genomen (i) de aard en de ernst van de inbreuk die mede door de verdachte op de persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij is gemaakt, (ii) dat de benadeelde partij ten gevolge van dit misdrijf met psychische klachten is komen te kampen die de gevolgen hebben gehad op zijn privéleven en (iii) de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen is toegekend. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade meer is gevorderd zal worden afgewezen, omdat dat deel van de vordering de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
De verdachte is hoofdelijk met zijn mededader tot een bedrag van € 3.415,21 tot vergoeding gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft zich in eerste aanleg naar aanleiding van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00. Hij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft bij brief van 16 juli 2018 te kennen gegeven zijn schade vergoed te willen krijgen via de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Het hof leidt uit deze brief af dat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw heeft willen voegen voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep daarom in volle omvang aan de orde. Echter, de verdachte wordt ook door het hof niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom ook in hoger beroep niet in de vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 140, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 en in zaak B onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 en in zaak B onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een Audi A4 met kenteken [kenteken 1], kleur wit (4910699);
- 2 maskers (5005309);
- een telefoon, type iPhone 6, kleur zwart (5005299).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend en vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend en vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 april 2015.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.915,21 (tweeduizend negenhonderdvijftien euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 1.915,21 (duizend negenhonderdvijftien euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.915,21 (tweeduizend negenhonderdvijftien euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 1.915,21 (duizend negenhonderdvijftien euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 (negenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 mei 2015.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2019.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]