Procestaal: Tsjechisch.
HvJ EU, 21-06-2012, nr. C-514/10
ECLI:EU:C:2012:367
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-06-2012
- Magistraten
K. Lenaerts, J. Malenovský, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, D. Šváby
- Zaaknummer
C-514/10
- Roepnaam
Wolf Naturprodukte/SEWAR
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:367, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑06‑2012
Uitspraak 21‑06‑2012
K. Lenaerts, J. Malenovský, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, D. Šváby
Partij(en)
In zaak C-514/10,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Nejvyšší soud (Tsjechische Republiek) bij beslissing van 13 oktober 2010, ingekomen bij het Hof op 2 november 2010, in de procedure
Wolf Naturprodukte GmbH
tegen
SEWAR spol. s r.o.,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en D. Šváby (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,
griffier: A. Calot Escobar,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze als gemachtigde,
- —
de Letse regering, vertegenwoordigd door M. Borkoveca en A. Nikolajeva als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en M. Šimerdová als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 februari 2012,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L12, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Wolf Naturprodukte GmbH (hierna: ‘Wolf Naturprodukte’), een te Graz (Oostenrijk) gevestigde vennootschap, en SEWAR spol. s r.o. (hierna: ‘SEWAR’), een te Šanov (Tsjechische Republiek) gevestigde vennootschap, over de erkenning en tenuitvoerlegging in de Tsjechische Republiek van een in Oostenrijk gegeven beslissing.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Punt 5 van de considerans van verordening nr. 44/2001 luidt:
‘De lidstaten zijn op 27 september 1968 op grond van artikel 293, vierde streepje, van het Verdrag overgegaan tot sluiting van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [PB 1972, L 299, blz. 32], zoals gewijzigd bij de verdragen inzake de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit verdrag [‘Executieverdrag’]. Op 16 september 1988 hebben de lidstaten en de EVA-staten het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [PB L 319, blz. 9] gesloten, dat een nevenverdrag is van het [Executieverdrag]. Over de herziening van die verdragen is onderhandeld en de Raad heeft de inhoud van de herziene tekst goedgekeurd. De continuïteit van de resultaten die bij deze herziening zijn behaald, moet worden gewaarborgd.’
4
Punt 19 van de considerans van deze verordening luidt:
‘De continuïteit tussen het [Executieverdrag] en deze verordening moet gewaarborgd worden. Daartoe zijn overgangsbepalingen nodig. Deze continuïteit moet ook voor de uitlegging van het [Executieverdrag] door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gelden en het Protocol van 1971 moet ook van toepassing blijven op de zaken die op de datum van inwerkingtreding van de verordening reeds aanhangig zijn.’
5
Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 44/2001 bepaalt:
‘Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de artikelen 22 en 23.’
6
In artikel 26 van deze verordening is bepaald:
- ‘1.
Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening.
- 2.
Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.
[…]’
7
Artikel 66 van deze verordening luidt:
- ‘1.
Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding van deze verordening.
- 2.
Indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk III:
- a)
indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld na de inwerkingtreding van het [Executieverdrag] of het Verdrag van Lugano in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat;
- b)
in alle overige gevallen, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.’
8
Artikel 76 van dezelfde verordening bepaalt:
‘Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2002.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.’
Tsjechisch recht
9
Krachtens artikel 37, lid 1, van de Zákon č. 97/1963 Sb., o mezinárodním právu soukromém a procesním (wet op het internationaal privaatrecht en de internationale privaatrechtelijke procesvoering; hierna: ‘ZMPS’), zijn ‘de Tsjechische gerechten bevoegd in vermogensgeschillen indien zij bevoegd zijn op grond van de Tsjechische bepalingen’.
10
Artikel 63 van de ZMPS luidt:
‘Beslissingen van buitenlandse rechterlijke instanties in de in artikel 1 […] vermelde aangelegenheden worden in de Tsjechische Republiek van kracht indien de bevoegde buitenlandse instantie heeft verklaard dat zij kracht van gewijsde hebben en zij zijn erkend door de Tsjecho-Slowaakse instanties.’
11
Artikel 64 van voornoemde wet bepaalt:
‘Een buitenlandse rechterlijke beslissing kan niet worden erkend of ten uitvoer gelegd indien:
[…]
- c)
de partij in de procedure tegen wie de beslissing moet worden erkend, in de procedure voor de buitenlandse rechterlijke instantie niet in de gelegenheid is gesteld om naar behoren deel te nemen aan de procedure, in het bijzonder indien de dagvaarding of het inleidend verzoekschrift haar niet persoonlijk werd betekend, of indien het inleidend verzoekschrift niet persoonlijk aan de verwerende partij werd betekend;
[…]
- e)
de wederkerigheid niet is gewaarborgd; wederkerigheid is niet vereist indien de buitenlandse beslissing niet is gericht tegen een Tsjechische natuurlijke persoon of rechtspersoon.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
12
Bij beslissing van 15 april 2003 heeft het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz (Oostenrijk), het bevoegde regionale gerecht voor burgerlijke zaken, SEWAR veroordeeld tot betaling van de vordering die Wolf Naturprodukte op haar had.
13
Op 21 mei 2007 heeft Wolf Naturprodukte de Okresní soud ve Znojmě (arrondissementsrechtbank van Znojmo) (Tsjechische Republiek) op grond van de bepalingen van verordening nr. 44/2001 verzocht om die beslissing uitvoerbaar te verklaren in de Tsjechische Republiek en om in het bijzonder de tenuitvoerlegging ten aanzien van de activa van SEWAR te gelasten.
14
De Okresní soud ve Znojmě heeft dat verzoek afgewezen bij beslissing van 25 oktober 2007 op grond dat verordening nr. 44/2001 de Tsjechische Republiek pas bindt sinds haar toetreding tot de Europese Unie op 1 mei 2004. Op basis van de ZMPS heeft dat gerecht geoordeeld dat aan de voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing van het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz niet was voldaan. Het heeft enerzijds vastgesteld dat die beslissing bij verstek was gewezen en dat uit de gegevens van de gerechtelijke procedure kon worden afgeleid dat SEWAR niet de mogelijkheid had gehad om naar behoren aan de procedure deel te nemen. Anderzijds heeft genoemd gerecht geoordeeld dat voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tussen de Tsjechische Republiek en de Republiek Oostenrijk niet was voldaan aan de eis van wederkerigheid.
15
Wolf Naturprodukte heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij het Krajský soud v Brně (Regionaal Hof te Brno) (Tsjechische Republiek), dat bij beslissing van 30 juni 2008 het hoger beroep heeft verworpen en de beslissing in eerste aanleg heeft bevestigd.
16
Wolf Naturprodukte heeft zich vervolgens tot de Nejvyšší soud (Hooggerechtshof) (Tsjechische Republiek) gewend met het verzoek om vernietiging van de beslissing in beroep en vaststelling dat verordening nr. 44/2001 verbindend is voor alle lidstaten sinds de inwerkingtreding ervan, te weten 1 maart 2002.
17
Van oordeel dat aan de hand van de formulering van artikel 66 van die verordening niet duidelijk het toepassingsgebied in de tijd van voornoemde verordening kon worden vastgesteld, heeft de Nejvyšší soud de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Moet artikel 66, lid 2, van verordening […] nr. 44/2001 […] aldus worden uitgelegd dat deze verordening slechts van toepassing is indien zij op de datum waarop een rechterlijke beslissing is gegeven, zowel van kracht was in de staat waarin deze rechterlijke beslissing is gegeven als in de staat waarin de erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing worden gevorderd?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
18
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 66, lid 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat deze verordening slechts van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing indien voormelde verordening op de datum waarop die beslissing is gegeven, zowel van kracht was in de lidstaat van herkomst als in de aangezochte lidstaat.
19
Allereerst zij eraan herinnerd dat verordening nr. 44/2001, die tussen alle lidstaten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, in de plaats is getreden van het Executieverdrag, overeenkomstig artikel 76 ervan in werking is getreden op 1 maart 2002. Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 25 van zijn conclusie treedt zij echter op het grondgebied van lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, zoals de Tsjechische Republiek, pas in werking vanaf die datum.
20
Uit onder meer punt 19 van de considerans van verordening nr. 44/2001 blijkt dat de continuïteit tussen het Executieverdrag en deze verordening moet worden gewaarborgd. Daartoe heeft de Uniewetgever meer bepaald in de overgangsbepalingen van artikel 66 van de betrokken verordening voorzien.
21
Artikel 66, lid 1, van deze verordening bepaalt dat zij slechts van toepassing is op rechtsvorderingen die zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de verordening. Dat beginsel geldt zowel voor de vraag van de rechterlijke bevoegdheid als voor de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen.
22
In afwijking van dat beginsel bepaalt artikel 66, lid 2, van verordening nr. 44/2001 echter dat de bepalingen van deze verordening inzake erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissingen van toepassing zijn op beslissingen die na de inwerkingtreding van de betrokken verordening zijn gegeven in vóór die datum ingestelde vorderingen, indien — kort gezegd — in de twee betrokken lidstaten gemeenschappelijke bevoegdheidsregels van toepassing waren of het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft gegrond op regels die vergelijkbaar zijn met die in hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001.
23
Lid 1 noch lid 2 van artikel 66 van verordening nr. 44/2001 verduidelijkt echter of het begrip ‘inwerkingtreding’ van die verordening — dat binnen hetzelfde artikel uniform moet worden uitgelegd — verwijst naar de inwerkingtreding van voornoemde verordening in de lidstaat waar de rechterlijke beslissing is gegeven (lidstaat van herkomst), of in de lidstaat waar de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing is gevorderd (aangezochte lidstaat).
24
Dienaangaande zij opgemerkt dat de bepalingen van verordening nr. 44/2001 getuigen van de nauwe band tussen de regels inzake rechterlijke bevoegdheid, die terug te vinden zijn in hoofdstuk II van deze verordening, en de regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, die zijn vastgesteld in hoofdstuk III ervan.
25
De bevoegdheidsregels en de regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in verordening nr. 44/2001 vormen immers niet elk een afzonderlijk en autonoom geheel, maar houden nauw met elkaar verband. Ook heeft het Hof reeds vastgesteld dat het vereenvoudigde mechanisme van erkenning en tenuitvoerlegging van artikel 33, lid 1, van deze verordening, volgens hetwelk de in een lidstaat gegeven beslissingen in de overige lidstaten worden erkend zonder vorm van proces, en dat er ingevolge artikel 35, lid 3, van genoemde verordening in beginsel toe leidt dat de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet wordt getoetst, zijn rechtvaardiging vindt in het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten, in het bijzonder in het vertrouwen van de rechter van de aangezochte staat in de rechter van de staat van herkomst, met name rekening gehouden met de regels inzake de rechtstreekse bevoegdheid van hoofdstuk II van die verordening (advies 1/03 van 7 februari 2006, Jurispr. blz. I-1145, punt 163).
26
Zoals het Hof heeft benadrukt met betrekking tot het Executieverdrag — waarvan de uitlegging door het Hof in beginsel ook geldt voor verordening nr. 44/2001 (zie in die zin arrest van 18 oktober 2011, Realchemie Nederland, C-406/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38) — is dat Verdrag wegens de waarborgen die de verweerder in de oorspronkelijke procedure worden verleend, in titel III zeer soepel voor wat de erkenning betreft (arrest van 21 mei 1980, Denilauler, 125/79, Jurispr. blz. 1553, punt 13). Het rapport-Jenard over dat Verdrag (PB 1979, C 59, blz. 1, op blz. 46) vermeldt namelijk dat ‘[d]oordat in titel II zeer stringente bevoegdheidsregels zijn opgenomen en daarin in artikel 20 aan de verweerder die niet verschijnt waarborgen zijn toegekend, […] men van de rechter voor wie de erkenning wordt ingeroepen of van wie de tenuitvoerlegging wordt verzocht, geen controle van de bevoegdheid van de oorspronkelijke rechter [behoeft] te verlangen’ (advies 1/03, reeds aangehaald, punt 163).
27
Daaruit volgt dat de toepassing van de vereenvoudigde regels voor erkenning en tenuitvoerlegging van verordening nr. 44/2001, die in het bijzonder de verzoeker beschermen doordat hij een snelle, zekere en afdoende tenuitvoerlegging van de in de lidstaat van herkomst in zijn voordeel gegeven rechterlijke beslissing kan krijgen, slechts gerechtvaardigd is voor zover de beslissing die moet worden erkend of tenuitvoergelegd is genomen in overeenstemming met de bevoegdheidsregels van dezelfde verordening, die de belangen van de verweerder beschermen, in het bijzonder doordat die in beginsel niet kan worden opgeroepen voor de gerechten van een andere lidstaat dan die waar hij zijn woonplaats heeft, tenzij op grond van de regels inzake bijzondere bevoegdheid in de artikelen 5 tot en met 7 van bedoelde verordening.
28
In een geval zoals dat in het hoofdgeding daarentegen, waarin de verweerder zijn woonplaats heeft in een Staat die nog geen lid van de Unie was op de datum van de instelling van de vordering of op de datum van de rechterlijke beslissing, en voor de toepasselijkheid van verordening nr. 44/2001 dus wordt geacht woonplaats te hebben in een derde land, is het door de verordening voorziene evenwicht tussen de partijen zoals beschreven in punt 27 van het onderhavige arrest niet meer gewaarborgd. Wanneer de verweerder geen woonplaats heeft in een lidstaat, wordt de rechterlijke bevoegdheid immers volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 44/2001 vastgesteld aan de hand van de wetgeving van de staat van herkomst.
29
Verordening nr. 44/2001 bevat bovendien bepaalde mechanismen die tijdens de oorspronkelijke procedure in de lidstaat van herkomst de bescherming van de rechten van de verweerder waarborgen, maar deze zijn slechts van toepassing wanneer de verweerder woonplaats heeft in een lidstaat van de Unie.
30
Zo bepaalt artikel 26, lid 1, van verordening nr. 44/2001 dat ‘[w]anneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, […] het gerecht zich ambtshalve onbevoegd [verklaart] indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening’.
31
Evenzo volgt uit artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 dat de aangezochte rechter zijn uitspraak dient aan te houden zolang niet vaststaat hetzij dat die niet-verschenen verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig te ontvangen als met het oog op zijn verdediging nodig was, hetzij dat daartoe al het nodige is gedaan (zie arrest van 14 december 2006, ASML, C-283/05, Jurispr. blz. I-2041, punt 30).
32
In dat verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat in het hoofdgeding de rechterlijke beslissing waarvan de erkenning en tenuitvoerlegging zijn gevorderd bij verstek is gegeven en dat kan worden verondersteld dat de verweerder in het hoofdgeding, die niet in aanmerking kwam voor de in artikel 26 van verordening nr. 44/2001 bedoelde beschermingsmechanismen omdat de Tsjechische Republiek nog niet was toegetreden tot de Unie op het ogenblik waarop de beslissing in de lidstaat van herkomst werd gegeven, niet naar behoren heeft kunnen deelnemen aan de gerechtelijke procedure, aangezien de beslissing is gegeven op de dag van betekening van het gedinginleidende stuk.
33
Blijkens dus zowel de ontstaansgeschiedenis als de opzet en het doel van artikel 66 van verordening nr. 44/2001 moet het in die bepaling bedoelde begrip ‘inwerkingtreding’ worden begrepen als zijnde de datum met ingang waarvan die verordening van toepassing is in beide betrokken lidstaten.
34
Bijgevolg moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 66, lid 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat deze verordening slechts van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing indien voormelde verordening op de datum waarop die beslissing is gegeven, zowel in de lidstaat van herkomst als in de aangezochte lidstaat van kracht was.
Kosten
35
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 66, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat deze verordening slechts van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing indien voormelde verordening op de datum waarop die beslissing is gegeven, zowel in de lidstaat van herkomst als in de aangezochte lidstaat van kracht was.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑06‑2012