Rb. Gelderland, 14-12-2017, nr. AWB - 17 , 2214
ECLI:NL:RBGEL:2017:6361
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
14-12-2017
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 2214
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:6361, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 14‑12‑2017; (Mondelinge uitspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:1427, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2018/0091 met annotatie van Loes van Hulten
Uitspraak 14‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Artikel 14c Wet vennootschapsbelasting. Geruisloze terugkeer. Besloten vennootschap met uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder vereist op overgangstijdstip. Aan uitbreidende werking beleidsbesluiten wordt niet toegekomen. Geen aanleiding om – gelet op duidelijke wettekst – prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/2214
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2017 in de zaak tussen
[X] BV, gevestigd te [Z] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 20 maart 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 3 februari 2017 waarbij het verzoek om geruisloze terugkeer op 1 januari 2016 in de zin van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) is afgewezen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Namens eiseres zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [B] .
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. [C] (hierna: [C] ) houdt alle aandelen in [D] B.V. (hierna: [D] ). [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ) houdt alle aandelen in [E] B.V. (hierna: [E] ). [A] (hierna: [A] ) houdt alle aandelen in [F] B.V. (hierna: [F] ). [D] , [E] en [F] houden certificaten van aandelen in Stichting [G] (hierna: [G] ). [G] houdt alle aandelen in [H] B.V. (hierna: de houdstermaatschappij). De houdstermaatschappij houdt tot 3 november 2016 alle aandelen in eiseres. Eiseres drijft een onderneming in de fiscaal-juridische en administratieve dienstverlening.
2. [C] , [gemachtigde] en [A] hebben op 29 augustus 2016 op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de beëindiging van hun samenwerking. Op 28 september 2016 hebben [A] en [gemachtigde] een voorovereenkomst getekend voor het aangaan van een maatschap en het kopen van de onderneming van eiseres (hierna ook: de werkmaatschappij) met terugwerkende kracht naar 1 januari 2016. Op 14 oktober 2016 hebben [C] , [gemachtigde] en [A] een overeenkomst ter beëindiging van hun samenwerking getekend. Hierbij is overeengekomen dat [C] vanaf 1 januari 2016 niet meer (indirect) deelt in de resultaten van de onderneming. Op 3 november 2016 heeft [D] zijn certificaten geleverd aan [G] en vervolgens zijn de daarmee corresponderende aandelen ingekocht door de houdstermaatschappij voor € 190.000. Op diezelfde dag zijn de aandelen in de werkmaatschappij verkocht aan [gemachtigde] (50%) en [A] (50%), ieder voor € 170.041,50.
3. Op 30 november 2016 heeft eiseres verzocht om een geruisloze terugkeer met terugwerkende kracht naar 1 januari 2016. Bij beschikking van 3 februari 2017 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Volgens verweerder kan de geruisloze terugkeer niet met terugwerkende kracht naar 1 januari 2016 plaatsvinden omdat eiseres op 1 januari 2016 niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden. In geschil is of deze beslissing terecht is.
4. In artikel 14c, eerste lid en zesde lid, van de Wet Vpb staat – voor zover in dit geval relevant – dat:
“1. Indien een (…) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder heeft, wordt ontbonden en de door de vennootschap gedreven onderneming door de aandeelhouders wordt voortgezet, kan Onze Minister op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en de voortzettende aandeelhouders onder door hem nader te stellen voorwaarden toestaan dat de winst die bij of als gevolg van de ontbinding tot uitdrukking komt, niet in aanmerking wordt genomen. (…)
6. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die verschuldigd zouden zijn of zouden worden indien het eerste lid buiten toepassing zou blijven. (…)”.
5. Eiseres stelt primair dat zij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van geruisloze terugkeer op 1 januari 2016. Op 1 januari 2016 komen aan [A] en [gemachtigde] namelijk de resultaten van de werkmaatschappij toe. De in het Besluit CPP2005/2573M onder C.1. genoemde voorwaarde dat onder bezit zowel de economische als juridische eigendom wordt verstaan is volgens eiseres in strijd met de delegatiebepaling van artikel 14c, zesde lid, van de Wet Vpb, omdat deze voorwaarde niet ertoe strekt om de heffing en invordering van de inkomsten- en vennootschapsbelasting zeker te stellen. Om diezelfde reden is voorwaarde A.1 van datzelfde besluit evenmin van toepassing. Subsidiair stelt eiseres dat haar situatie dermate vergelijkbaar is met een juridische fusie dat ook in onderhavige zaak de geruisloze terugkeer per 1 januari 2016 zou moeten worden toegestaan. De rechtbank begrijpt deze grief van eiseres als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ook de stelling van eiseres dat haar aandeelhouders nadeliger worden behandeld dan aandeelhouders die een eenvoudigere structuur hebben gekozen, wordt door de rechtbank opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De voorwaarde dat de aandelen in de ontbindende vennootschap uitsluitend worden gehouden door natuurlijke personen vloeit rechtstreeks voort uit het eerste lid van artikel 14c van de Wet Vpb. Op 1 januari 2016 voldoet eiseres hier niet aan. De tekst van de wet biedt geen aanknopingspunt voor de stelling van eiseres dat slechts de economische eigendom voldoende is om in aanmerking te komen voor de faciliteit van de geruisloze terugkeer. De wettekst vereist immers voor een geruisloze terugkeer dat een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder heeft. Aldus is de conclusie van de rechtbank dat eiseres en de voortzettende aandeelhouders op 1 januari 2016 niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor een geruisloze terugkeer.
7. In de Besluiten CPP2002/3267M en CPP2005/2573M staat kortgezegd dat terugwerkende kracht kan worden verleend aan een geruisloze terugkeer. Het verlenen van terugwerkende kracht door verweerder is een uitbreiding ten opzichte van de tekst van artikel 14c, eerste lid, van de Wet Vpb. Aan deze uitbreidende werking heeft de staatssecretaris voorwaarden verbonden die zijn neergelegd in genoemde besluiten, onder meer dat ook op het (met terugwerkende kracht) gewenste overgangstijdstip dient te zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Zoals hiervoor is overwogen is dat niet het geval. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de voorwaarden van die besluiten in strijd zijn met de delegatiebepaling van artikel 14c, zesde lid, van de Wet Vpb.
8. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad zou moeten stellen over de verbindendheid van de standaardvoorwaarden in het geval van een geruisloze terugkeer. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een dergelijke vraag voor te leggen, aangezien een antwoord op die vraag niet nodig is om de in geding zijnde vragen te kunnen beslechten. Aan toepassing – een daarmee eventueel toetsing – van de standaardvoorwaarden wordt niet toegekomen aangezien eiseres op het door haar gewenste tijdstip van 1 januari 2016 naar het oordeel van de rechtbank niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 14c, eerste lid, van de Wet Vpb.
9. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen omdat de door eiseres aangehaalde voorbeelden zowel rechtens als in feite geen gelijke gevallen zijn.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.J.C. Pieterse, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.