Einde inhoudsopgave
Besluit onroerende zaken omzetbelasting
5.10.4 Verhuur van parkeerruimte voor voertuigen en lig- en bergplaatsen voor vaartuigen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-12-2023, Stcrt. 2003, 31602 (uitgifte: 14-12-2003, regelingnummer: 2023-26908)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2023, Stcrt. 2003, 31602 (uitgifte: 14-12-2003, regelingnummer: 2023-26908)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten
Omzetbelasting / Vrijstelling
De verhuur van parkeerruimte voor voertuigen en de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen is belast.1. Deze uitzondering op de vrijstelling heeft een ruime betekenis.2. Het begrip ‘voertuig’ heeft niet alleen betrekking op vervoermiddelen voor over het land, maar ook op (lucht)vaartuigen.3.
Als door een niet winst beogende ondernemer lig- of bergplaatsen ter beschikking worden gesteld voor vaartuigen die op grond van objectieve kenmerken geschikt zijn voor sportoefening geldt echter op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, 2°, van de wet toch een vrijstelling. Deze vrijstelling heeft voorrang op de uitzondering vermeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 3°, van de wet.
De verhuur van een ligplaats voor een woonboot die bestemd is duurzaam ter plaatse te blijven liggen, is vrijgesteld. Een voertuig dat bestemd is voor stationair gebruik, kan voor de btw namelijk niet als voertuig worden aangemerkt.4.
Het begrip ‘parkeerruimte’ wordt niet strikt uitgelegd. Onder dit begrip vallen:
- 1.
Onroerende zaken die naar hun aard5. bestemd zijn om te worden gebruikt als parkeerruimte voor voertuigen, en waarbij het gebruik als parkeerruimte tussen partijen niet is uitgesloten. Het gaat hierbij onder meer om garageboxen6., open parkeerruimte en om overdekte of gesloten parkeerruimte (zoals parkeerruimte in een parkeergarage of onder een kantoor- of woningcomplex). Ook parkeerplaatsen die recht geven op een willekeurige plaats in een ruimte, vallen hieronder.
- 2.
Onroerende zaken die naar hun aard niet zijn bestemd om als parkeerruimte voor voertuigen te worden gebruikt, maar waarbij partijen zijn overeengekomen om die zaak voor de overeengekomen periode uitsluitend als parkeerruimte voor voertuigen/lig- en bergplaats voor vaartuigen te gebruiken. Te denken valt aan multifunctionele ruimten die primair voor andere doeleinden dan voor het parkeren van voertuigen (kunnen) worden gebruikt en weilanden die volgens de tussen partijen gesloten overeenkomst (primair) worden gebruikt als parkeerruimte voor voertuigen.
Het is mogelijk dat de verhuur van parkeerruimte nauw verband houdt met de vrijgestelde verhuur van een andere onroerende zaak, zoals een woning of een bedrijfspand. Hierbij zijn in beginsel twee situaties mogelijk: de verhuur van de parkeerruimte vormt een afzonderlijke (belaste) prestatie of de verhuur van de parkeerruimte gaat op in de verhuur van de andere onroerende zaak waarop de huurovereenkomst primair betrekking heeft.7. In deze laatste situatie volgt de verhuur van de parkeerruimte het btw-regime dat geldt voor de verhuur van de andere onroerende zaak. De verhuur van parkeerruimte gaat onder meer op in de verhuur van de andere onroerende zaak als:
- 1.
De parkeerruimte voor voertuigen en de voor een ander gebruik bestemde onroerende zaak (zoals een woning) deel uitmaken van hetzelfde gebouwencomplex; en
- 2.
De parkeerruimte en de andere onroerende zaak door dezelfde eigenaar aan dezelfde huurder worden verhuurd.8.
De term ‘deel uitmaken van hetzelfde gebouwencomplex’ heeft een ruime betekenis. Hiervan is niet alleen sprake als de parkeerruimte zich bevindt in (meestal onder) de andere onroerende zaak, maar ook als de parkeerruimte zich bevindt in een afzonderlijk (garage)complex nabij de andere onroerende zaak, dat behoort tot hetzelfde gebouwencomplex.
Voetnoten
Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 3°, van de wet.
HvJ 13 juli 1989, C-173/88 (Morten Henriksen), ECLI:EU:C:1989:329.
HvJ 3 maart 2005, C-428/02 (Fonden Marselisborg Lystbådehavn), ECLI:EU:C:2005:126 en HvJ 15 november 2012, C-532/11 (Leichenich), ECLI:EU:C:2012:720.
De aard kan blijken uit de inrichting, de ligging en de aanwendingsmogelijkheden van de ruimte.
HR 10 februari 2017, nr. 15/04877, ECLI:NL:HR:2017:185.
HvJ 4 juni 2009, C-102/08 (Salix), ECLI:EU:C:2009:345, pt. 38.
HvJ 13 juli 1989, C-173/88 (Morten Henriksen), ECLI:EU:C:1989:329.