Rov. 3.1 e.v. van de bestreden beschikking.
HR, 04-10-2013, nr. 12/04822
ECLI:NL:HR:2013:856
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-2013
- Zaaknummer
12/04822
- Roepnaam
Halfords/Dela Vastgoed
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:856, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑10‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1906, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:42, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:42, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:856, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑10‑2012
- Wetingang
art. 304 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
RvdW 2013/'1150
NJ 2014/60 met annotatie van J.L.R.A. Huydecoper
JHV 2013/177 met annotatie van mr. Borst
JIN 2014/13 met annotatie van E.E. van der Kamp
Uitspraak 04‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bedrijfsruimtehuur; vordering tot nadere huurprijsvaststelling, art. 7:304 lid 1 BW. Inspanningsverplichting partijen zonder tussenkomst van de rechter tot aanpassing huurprijs te komen. Ontvankelijkheid van verzoek tot benoeming deskundige, art. 7:304 lid 2 BW; aan inhoud van overleg tussen partijen te stellen eisen. Ingangsdatum nieuwe huurprijs, art. 7:303 lid 4 BW. Bevoegdheid rechter andere ingangsdatum vast te stellen, in aanmerking te nemen omstandigheden.
Partij(en)
4 oktober 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04822
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
HALFORDS NEDERLAND B.V.,gevestigd te Veenendaal,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
DELA VASTGOED B.V.,gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.A. Fruytier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Halfords en Dela.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 533600/EJ VERZ 11-55 van de kantonrechter te Zaandam van 10 januari 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.102.992/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 17 juli 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Halfords beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Dela heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Halfords huurt sinds 1 december 1982 van Dela voor onbepaalde duur een winkelpand in Zaandam.
(ii) Halfords heeft Dela op 26 april 2011 een gemotiveerd voorstel gedaan tot huurprijsverlaging per 1 juli 2011. Dela heeft dat voorstel niet aanvaard.
(iii) Halfords heeft op 1 november 2011 op de voet van art. 7:304 lid 2 BW de kantonrechter verzocht een deskundige te benoemen.
3.2
De kantonrechter heeft het verzoek van Halfords toegewezen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en Halfords in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het hof overwogen dat uit de bewoordingen van art. 7:304 lid 2 BW en uit de parlementaire geschiedenis bij dat artikel volgt dat voorafgaand aan het verzoek tot benoeming van een deskundige in ieder geval enige vorm van overleg om tot overeenstemming te komen, moet hebben plaatsgevonden (rov. 3.3). Indien geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden, kan deze omissie niet na het indienen van het verzoekschrift worden geheeld (rov. 3.4). De omstandigheden van het geval zijn volgens het hof niet zodanig sprekend dat van Halfords niet had kunnen worden gevergd haar voorstel tot benoeming van een deskundige aan Dela voor te leggen, alvorens zich tot de kantonrechter te wenden. Het hof overwoog dat er geen grond is het beroep van Dela op het ontbreken van voorafgaand overleg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten (rov. 3.5).
3.3
Het middel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat art. 7:304 lid 2 BW voorschrijft dat voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift overleg tussen partijen moet hebben plaatsgevonden. Uit de tekst en de strekking van de wet volgt dat ook tijdens de procedure nog overleg tussen partijen mag worden gevoerd. Indien de rechter ten tijde van zijn beoordeling blijkt dat partijen tijdens de procedure overleg hebben gevoerd en ook dan niet tot overeenstemming zijn gekomen, dient niet-ontvankelijkverklaring achterwege te blijven.
3.4.1
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Wanneer de huurprijs van een bedrijfsruimte als bedoeld in art. 7:290 BW niet (meer) overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimten ter plaatse, kunnen zowel de huurder als de verhuurder op de voet van art. 7:303 lid 1 BW vorderen dat de rechter de huurprijs nader vaststelt. De ingangsdatum van de nieuwe huurprijs is dan in beginsel de datum waarop de vordering is ingesteld (art. 7:303 lid 4 BW).
De vordering tot nadere huurprijsvaststelling is slechts ontvankelijk indien deze vergezeld gaat van een advies omtrent de nadere huurprijs, opgesteld door een of meer door partijen gezamenlijk benoemde deskundigen (art. 7:304 lid 1 BW). Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige, benoemt de rechter deze op verzoek van de meest gerede partij (art. 7:304 lid 2 BW). In dat geval geldt de dag van dat verzoek voor de toepassing van onder meer art. 7:303 lid 4 BW als de dag waarop de vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs is ingesteld en dus als ingangsdatum van de nieuwe huurprijs.De rechter die de huurprijs nader vaststelt kan op grond van art. 7:303 lid 4 BW op vordering van een der partijen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een andere ingangsdatum van de huurprijs vaststellen.
3.4.2
De wetgever heeft met art. 7:304 BW beoogd partijen te stimuleren om zonder tussenkomst van de rechter tot aanpassing van de huurprijs te komen, zo nodig op basis van een advies van een door partijen gezamenlijk (of, indien zij het daarover niet eens worden: door de rechter) benoemde deskundige. Voorts is beoogd de rechter direct te doen beschikken over een deskundigenadvies indien partijen niet tot overeenstemming komen (Kamerstukken II 1999-2000, 26 932 nr. 3, pag. 9 en nr. 5, pag. 16). Uitgaande van deze bedoeling moet art. 7:304 lid 2 BW aldus worden verstaan dat voor ontvankelijkheid van de verzoeker in zijn verzoek is vereist dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een gezamenlijk te benoemen deskundige. De verzoeker zal daartoe in het verzoekschrift moeten stellen dat hiervan sprake is.
3.4.3
Opmerking verdient dat aan de inhoud van het overleg dat tussen partijen dient plaats te vinden, geen hoge eisen zijn te stellen. Voldoende en ook noodzakelijk is dat serieus en - gelet op het belang van degene in wiens voordeel de mogelijke huurprijswijziging is - zonder onnodige vertraging op een uitnodiging tot overleg of op voorstellen van de andere partij wordt ingegaan, zowel wat betreft de huurprijswijziging als wat betreft de eventuele benoeming van een deskundige.Worden partijen het daarover niet binnen redelijke tijd eens, of blijft een serieuze reactie (onnodig lang) uit, dan kan geconcludeerd worden dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt als bedoeld in art. 7:304 lid 2 BW.
Opmerking verdient voorts dat de rechter op grond van art. 7:303 lid 4 BW bevoegd is een andere ingangsdatum voor de nieuwe huurprijs vast te stellen dan de dag waarop de in art. 7:303 lid 1 BW bedoelde vordering is ingesteld of het in art. 7:304 lid 2 BW bedoelde verzoek is ingediend. Hij kan daartoe aanleiding vinden indien een partij in het overleg niet de redelijkerwijs in acht te nemen voortvarendheid heeft betracht. In dit licht is er geen grond voor een voortijdig verzoek tot benoeming van een deskundige om veilig te stellen dat de gewijzigde huurprijs op een zo vroeg mogelijk tijdstip ingaat.
3.4.4
Tegen de achtergrond van het vorenstaande geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De uitleg van art. 7:304 BW die het middel voorstaat, kan niet worden aanvaard. Deze zou immers een onaanvaardbare inbreuk maken op de door de wetgever beoogde prikkel aan partijen zich in te spannen om zonder tussenkomst van de rechter tot een nadere vaststelling van de huurprijs te komen.
3.4.5
Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Halfords in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dela begroot op € 773,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 4 oktober 2013.
Conclusie 28‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Bedrijfsruimtehuur; vordering tot nadere huurprijsvaststelling, art. 7:304 lid 1 BW. Inspanningsverplichting partijen zonder tussenkomst van de rechter tot aanpassing huurprijs te komen. Ontvankelijkheid van verzoek tot benoeming deskundige, art. 7:304 lid 2 BW; aan inhoud van overleg tussen partijen te stellen eisen. Ingangsdatum nieuwe huurprijs, art. 7:303 lid 4 BW. Bevoegdheid rechter andere ingangsdatum vast te stellen, in aanmerking te nemen omstandigheden.
Rolnr. 12/04822
Mr M.H. Wissink
Zitting: 28 juni 2013
conclusie inzake
HALFORDS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
verzoekster tot cassatie
(hierna: Halfords)
tegen
DELA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
verweerster in cassatie,
(hierna: Dela)
Inleiding, feiten en procesverloop
1.1 In zijn bestreden beschikking van 17 juli 2012, LJN BY1906, WR 2012/134, heeft het hof Amsterdam Halfords niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot benoeming door de rechter van een deskundige in verband met een nadere vaststelling van de huurprijs van de door haar van Dela gehuurde (middenstands)bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW. Een dergelijke benoemingsprocedure bij de rechter is volgens art. 7:304 lid 2 BW mogelijk “[i]ndien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige”. In cassatie gaat het om de vraag wanneer daarvan moet zijn gebleken. Volgens het hof moet dit blijken voorafgaande aan het indienen van het verzoek in eerste aanleg. Volgens het middel kan dit ook nog in de loop van de procedure blijken.
1.2 De volgende feiten zijn vastgesteld.1.Halfords huurt sinds 1 december 1982 van Dela een winkelpand in Zaandam. De huurovereenkomst geldt inmiddels voor onbepaalde tijd. De huurprijs bedroeg per 1 oktober 2011 € 110.111,22 per jaar (exclusief servicekosten en btw). Halfords heeft Dela bij brief van haar adviseur ReVeste van 26 april 2011 een (beredeneerd) voorstel gedaan tot huurprijsverlaging per 1 juli 2011. Op 1 november 2011 heeft Halfords een verzoek ex artikel 7:304 lid 2 BW tot benoeming van een deskundige ingediend bij de Rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (hierna: de kantonrechter), stellende dat tussen partijen geen overeenstemming bestond over wijziging van de huurprijs. Halfords heeft de kantonrechter te Zaandam verzocht de Bedrijfshuuradviescommissie van de Kamer van Koophandel te Amsterdam als deskundige te benoemen. Bij beschikking van 10 januari 2012 heeft de kantonrechter dit verzoek toegewezen. Daarbij is overwogen:
( i) dat uit art. 7:304 lid 2 BW blijkt dat het ontbreken van overleg niet tot gevolg heeft dat een partij niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot benoeming door de rechter van een deskundige; en
(ii) dat gezien de schriftelijke reactie van Dela en haar pleitaantekeningen, waarin met geen woord wordt gerept over de door Halfords vermelde procedure tot benoeming van deskundige(n), zelfs niet nadat partijen nog in de gelegenheid zijn gesteld om via minnelijke weg overeenstemming te bereiken, valt te billijken dat Halfords ter veiligstelling van de ingangsdatum van een eventueel lagere huurprijs de onderhavige procedure is gestart.
1.3 In het door Dela ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof te Amsterdam de beschikking uit de eerste aanleg vernietigd en Halfords alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft in essentie geoordeeld:
( i) art. 7:304 lid 2 BW vereist dat voorafgaand aan het verzoek in ieder geval enige vorm van overleg moet plaatsvinden over de benoeming (rov. 3.3);
(ii) indien geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden, kan deze omissie niet na het indienen van het verzoekschrift worden geheeld (rov. 3.4); en
(iii) er is geen grond om het beroep van Dela op het ontbreken van voorafgaand overleg in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten (rov. 3.5).
1.4 Halfords heeft bij verzoekschrift van 16 oktober 2012 tijdig cassatieberoep ingesteld. Dela heeft verweer gevoerd.
2.
Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat één kernklacht over rov. 3.3-3.4 in onderdeel 1. Het onderdeel voert aan dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 7:304 lid 2 BW overleg voorschrijft dat voorafgaand aan de indiening van een verzoekschrift moet plaatsvinden (subonderdeel 1.1). Uit de tekst en strekking van de wet volgt dat de geadieerde rechter op het moment van beslissen ex nunc moet toetsen of overleg heeft plaatsgevonden en of partijen tot overeenstemming zijn geraakt (subonderdelen 1.2-1.7). Mocht dat het geval zijn, dan dient de rechter de verzoeker niet niet-ontvankelijk te verklaren, maar dient hij het gebrek aan overleg en de proceshouding van partijen te verdisconteren in de proceskostenveroordeling (subonderdelen 1.4 en 1.7). Dit geldt ook in hoger beroep (subonderdelen 1.8-1.10). Onderdeel 2 bevat een voortbouwende (veeg)klacht.
2.2.1
Het juridisch kader laat zich als volgt schetsen. Als de huurprijs van 290-bedrijfsruimte niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, biedt de wet onder voorwaarden de mogelijkheid aan ieder van partijen om de rechter de prijs nader vast te laten stellen (art. 7:303 BW). De wet regelt enige bijzonderheden van deze huurprijsvaststellingsprocedure. De vordering is slechts ontvankelijk als daarbij een advies wordt overgelegd van een of meer door partijen gezamenlijk benoemde deskundige(n) (art. 7:304 lid 1 BW).
Indien de rechter de huurprijs nader vaststelt, geldt deze met ingang van de dag waarop deze is gevorderd, tenzij de rechter op vordering van een der partijen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een andere ingangsdatum vaststelt (art. 7:303 lid 4 BW).
2.2.2
Het tweede lid van art. 7:304 BW biedt ieder der partijen bij een huurovereenkomst de mogelijkheid de rechter een deskundige te laten benoemen, “[i]ndien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige”.
Deze benoemingsprocedure beoogt de partij die op de voet van art. 7:303 BW een procedure tot nadere huurprijsvaststelling wil aanvangen, in staat te stellen te voldoen aan het in art. 7:304 lid 1 BW neergelegde ontvankelijkheidsvereiste van een deskundig advies omtrent die nadere huurprijs.2.
Art. 7:304 lid 2 BW bevat ook een regel over de ingangsdatum van de nader vast te stellen huur: indien een benoemingsverzoek wordt gedaan, geldt de dag van dat verzoek voor de toepassing van art. 7:303, leden 1, 2 en 4 als de dag waarop de vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs is ingesteld.
2.3.1
Deze bepalingen zijn op 1 augustus 2003 in werking getreden.3.In de parlementaire geschiedenis is vooral aandacht besteed aan de regel van art. 7:304 lid 1 BW, welke op straffe van niet-ontvankelijkheid in de huurprijsvaststellingsprocedure overlegging van een deskundigenbericht voorschrijft. De bedoeling van de wetgever was om partijen ertoe te bewegen serieuze onderhandelingen over de huurprijs te voeren op basis van een deskundigenadvies, dat zij door gezamenlijke aanwijzing van een deskundige in de eerste plaats veelal weggehouden zouden kunnen worden bij de rechter en dat de rechter, als het toch tot een procedure zou komen, direct een deskundigenadvies tot zijn/haar beschikking zou hebben.4.
2.3.2
Bij de parlementaire behandeling is de vraag opgeworpen of benoeming door de rechter van een deskundige als partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, niet een te hoge drempel vormt en waarom niet is aangesloten bij art. 3:305a BW dat het voeren van overleg als een ontvankelijkheidseis hanteert. De Minister bracht daar twee argumenten tegenin. Ten eerste: de rechter heeft behoefte aan deskundig advies over de huurprijs, zodat het weinig zinvol is de ontvankelijkheidseis te beperken tot het voeren van overleg. Ten tweede: het zou weinig gelukkig zijn wanneer de ontvankelijkheid in de huurprijsvaststellingsprocedure zou afhangen van het bewijs dat overleg is gevoerd, want “[a]ldus zou immers over deze vraag in drie instanties kunnen worden geprocedeerd, voordat men aan de zaak zelf toekomt. Een ontvankelijkheidseis als de onderhavige hoort gekoppeld te zijn aan een formaliteit waarvan het bewijs geen moeilijkheden oplevert.”5.Overigens heeft de wetgever de drempel uit lid 1 (voor een huurprijsvaststellingsprocedure) niet al te hoog willen maken.6.
2.4.1
Er is van meet af aan de nodige kritiek op de bepaling geweest, niet in de laatste plaats in verband met het tweede lid.
De Waal en Van der Hoek hebben opgemerkt dat bij de huidige regeling het advies van de deskundige van weinig waarde zal zijn,7.de bepaling de gang van zaken/procedure eerder compliceert8.en als drempel om partijen bij de rechter weg te houden weinig toevoegt.9.De auteurs pleiten voor afschaffing van de gehele bepaling.
Van der Maarel en Eeken kwamen in 2006 in hun evaluatie, die is gebaseerd op een enquête onder kantonrechters, tot de conclusie dat (in ieder geval op dat moment) het streven van de wetgever om (huurprijsvaststellings)procedures te verminderen leek te worden bereikt. Zij concludeerden dat kantonrechters overwegend positief of neutraal tegenover de bepaling staan.10.
Critici merken veelal echter op dat in de praktijk blijkt dat de regeling eerder rechtszaken uitlokt dan voorkomt en dat het voor partijen moeilijker blijkt overeenstemming te bereiken over de te benoemen deskundige dan de wetgever heeft gemeend.11.
Jacobs meent dat wellicht de doelstelling van de wetgever, een rem op het aantal huurprijsvaststellingsprocedures, wordt bereikt, maar dat er meer dan voorzien benoemingsprocedures op grond van artikel 7:304 BW worden gevoerd.12.
Evers merkt ook op dat artikel 7:304 BW eerder procedures lijkt te genereren dan te voorkómen.13.Ook zij pleit voor afschaffing of, als de wetgever daar niet voor voelt, in ieder geval een wetswijziging die ertoe leidt dat de nieuwe huurprijs in beginsel ingaat op de dag waarop één partij aan de andere partij (middels aangetekende brief of deurwaardersexploot) kennis geeft van het feit dat zij een huurprijsherziening wenst.
2.4.2
Een belangrijk kritiekpunt is dat de fixatie in het tweede lid van de datum waarop de huurprijswijziging in zal gaan op de datum van de indiening van het verzoekschrift tot benoeming van de deskundige een aanleiding is voor partijen om zo snel mogelijk een verzoek in te dienen.
De Waal en Van der Hoek schreven al kort na de inwerkingtreding dat de partij die een huurprijswijziging wil een dief van eigen portemonnee is, als hij niet zo spoedig mogelijk een verzoek ex artikel 7:304 lid 2 BW indient.14.Cohen en Jacobs alsmede Evers merken op dat de datumfixatie leidt tot oneigenlijk gebruik van de procedure.15.Staal vindt het ‘onwenselijk, althans contraproductief’ dat er een premie is gezet op het indienen van een lid 2-verzoek.16.Huydecoper vindt de bepaling van artikel 7:304 BW “(erg) ongelukkig” en merkt onder meer op dat zou moeten worden voorzien in een oplossing die ertoe leidt dat de ingangsdatum niet opschuift als partijen zo correct zijn om eerst (te proberen) in onderling overleg deskundigenbericht in te winnen.17.Hoewel Van der Maarel en Eeken over de hele linie positiever zijn over de bepaling, pleiten zij ook voor een andere wijze van fixatie van de datum.18.
Weliswaar kan de rechter gezien art. 7:304 lid 2, tweede volzin, in verbinding met art. 7:303 lid 4, eerste volzin, BW in de huurprijsvaststellingsprocedure afwijken van de regel dat de aangepaste huurprijs geldt met ingang van de datum van indiening van het verzoek tot benoeming van een deskundige, maar die afwijking moet door een partij zijn gevorderd en zal alleen mogelijk zijn op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval. Hoewel in de parlementaire geschiedenis is onderkend dat het onnodig rekken van het overleg door de partij die geen huurprijsaanpassing wenst een dergelijke omstandigheid kan opleveren,19.is daarin tevens opgemerkt dat uit de strekking van de regeling volgt dat de rechter er slechts bij hoge uitzondering gebruik van zal maken.20.Gezien een en ander zal de mogelijkheid van bepaling van een andere ingangsdatum de partij die huurpijsaanpassing wil vermoedelijk niet snel afhouden van het indienen van een verzoek tot benoeming van een deskundige om daarmee in beginsel zekerheid te verkrijgen over de ingangsdatum van de nog vast te stellen huuraanpassing.21.
2.5
Ten aanzien van de toepassing van de voorwaarde genoemd in art. 7:304 lid 2 BW, dat de rechter een deskundige kan benoemen “indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige”, kunnen verschillende vragen worden onderscheiden. Ten eerste: wat is er vereist om tot de conclusie te komen dat partijen geen overeenstemming bereiken? Ten tweede: wanneer moet vaststaan dat partijen geen overeenstemming bereiken? Ten derde: wat is het rechtsgevolg wanneer niet aan het voorschrift is voldaan?
2.6
Het hof heeft in rov. 3.3 van zijn bestreden beschikking tot uitgangspunt genomen dat er in ieder geval enige vorm van overleg moet plaatsvinden over de benoeming van een deskundige, alvorens kan worden geconcludeerd dat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt. Met het hof meen ik dat een dergelijk uitgangspunt – met de hierna bij 2.9 nog te noemen nuancering − ligt besloten in de tekst van de wet (die spreekt van het ‘bereiken’ van overeenstemming) en de strekking ervan. Wat dat laatste betreft, zij erop gewezen dat tijdens de parlementaire behandeling er weinig aandacht is besteed aan het tweede lid en dan met name aan de voorwaarde die de aanhef in zich bergt. Wel is duidelijk dat de voornaamste bedoeling van de wetgever met de regeling van artikel 7:304 BW als geheel was, een onnodige gang naar de rechter te voorkomen.
2.7.1
Nu wordt dit laatste gecompliceerd door de wet zelf. De wet geeft partijen immers prikkels die de doelstelling van het bereiken van een oplossing in overleg kunnen verstoren door de hoofdregel van fixatie van de datum van de huurprijsaanpassing op het moment van indiening van het verzoek tot benoeming van een deskundige op de voet van art. 7:304 lid 2 BW, of (indien geen afzonderlijke benoemingsprocedure behoefde te worden gevolgd) het moment van het starten van de huurprijsaanpassingsprocedure op de voet van art. 7:303 jo. 304 lid 1 BW.
2.7.2
Een en ander zet de partij die prijsaanpassing wil aan tot het snel indienen van het verzoek tot benoeming van een deskundige. Daarmee heeft deze partij in de regel belang bij (i) voortvarendheid in het overleg met het oog op de constatering dat partijen er niet uitkomen, dan wel (ii) een soepele maatstaf om te beoordelen dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een te benoemen deskundige.
Omgekeerd, zet een en ander de partij die geen prijsaanpassing wil aan tot het uitstellen van het moment waarop de eerste partij het verzoek tot benoeming van een deskundige indient. Daarmee heeft deze tweede partij (i) belang bij traagheid in het overleg met het oog op de constatering dat partijen er niet uitkomen, dan wel (ii) een strenge maatstaf om te beoordelen dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een te benoemen deskundige.
2.7.3
Het hof wijst er in rov. 3.4 op, dat de omstandigheid dat toepassing van art. 7:304 lid 2 BW ertoe leidt dat de ingangsdatum van de nieuwe huurprijs wordt gefixeerd, een prikkel kan vormen om spoedig overeenstemming te bereiken.
Ik zou menen dat een dergelijk belang aan de zijde van de wederpartij van degene die huurprijsaanpassing zoekt, aanwezig is wanneer deze meent dat zij door het bereiken van overeenstemming over de deskundige kan voorkomen dat de ander een verzoek op basis van art. 7:304 lid 2 BW indient. Zij kan dan, door in te stemmen met de benoeming van de deskundige, erop aansturen, dat de in art. 7:303 lid 4 BW bedoelde fixatiedatum gaat gelden.22.
Degene die huurprijsaanpassing zoekt heeft een belang bij het voortvarend bereiken van overeenstemming over de benoeming van een deskundige indien de verwachting bestaat dat partijen op basis van diens advies in staat zullen zijn de gang naar de rechter te vermijden en in overleg tot een huurpijsaanpassing te komen. Bestaat de verwachting bij deze partij dat een minnelijke huurprijsaanpassing niet mogelijk is, dan levert het wachten op het deskundigenadvies in haar optiek vertraging op waardoor mogelijk een latere datum voor de huurprijsaanpassing gaat gelden.
2.7.4
Nu is het voorgaande niet meer dan een ruwe analyse van de mogelijke uitwerking van de prikkels die de wet (onbedoeld) aan partijen geeft in verband met de kwestie van de datumfixatie, terwijl de situatie in concreto complexer of anders kan liggen. De opmerkingen in de literatuur over oneigenlijk gebruik van de benoemingsprocedure lijken echter de veronderstelling te bevestigen dat de wet tot op zekere hoogte tegenstrijdige signalen aan partijen geeft.
2.8
Hier komt bij dat de beoordeling of sprake is van de situatie dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van een deskundige van invloed is op de toegang tot de rechter. Dat pleit ervoor deze toets niet te zwaar te maken. Ook bij de huurprijsaanpassingsprocedure is de toets niet al te zwaar: er moet weliswaar een deskundigenbericht zijn, maar dat is wat betreft de ontvankelijkheid bedoeld als een eenvoudig bewijsbaar feit.
Over het algemeen worden geen strenge eisen gesteld aan de constatering dat partijen in het in art. 7:304 lid 2 BW bedoelde overleg geen overeenstemming hebben bereikt. Enigerlei vorm van overleg volstaat in de regel.23.Soms wordt dit meer procedureel ingevuld, in die zin dat een inadequate reactie op een voorstel tot benoeming van een deskundige wordt beschouwd als een teken dat er geen overeenstemming is bereikt,24.maar er zijn ook gevallen waarin daarmee geen genoegen wordt genomen.25.Een enkele keer wordt uit andere omstandigheden afgeleid dat over het benoemen van deskundigen geen overeenstemming bereikt zal worden.26.
2.9
Het is denkbaar dat uit andere omstandigheden, dan een overleg daarover, blijkt dat geen overeenstemming bereikt kan worden over de benoeming van een deskundige. Zo zou het kunnen voorkomen dat een partij zo resoluut de discussie naar aanleiding van een voorstel van de andere partij om de huurprijs aan te passen afkapt, dat die laatste tot de conclusie kon komen dat ook benoeming van een deskundige kennelijk onbespreekbaar is. Het zou dan formalistisch zijn om van de verzoeker te verlangen dat deze de andere partij toch nog eerst expliciet een voorstel doet tot benoeming van een deskundige. Dat geen overeenstemming zal worden bereikt, zit dan in zekere zin ingebakken in het voorafgaande overleg over de huurprijs. Ik meen dat deze gedachte ook blijkt uit de door het hof in rov. 3.3 geciteerde passage uit de parlementaire geschiedenis, waarin is opgemerkt: “Als er een geschil bestaat en partijen kunnen het niet eens worden, dan zullen zij het wellicht ook niet eens worden over een te benoemen deskundige. In dat geval moet de rechter een deskundige benoemen in een aparte procedure.”27.
2.10
Nu heeft het hof in het onderhavige geval deze nuancering m.i. niet miskend. Weliswaar wordt aan deze mogelijkheid in rov. 3.3 niet moet zoveel woorden aandacht besteed, maar dat komt omdat het hof meent dat een geval waarin de nuancering aan de orde zou kunnen komen zich hier niet voordoet. Het hof oordeelt in rov. 3.5 immers (in cassatie onbestreden), kort gezegd, dat Halfords best even een voorstel voor een deskundige aan Dela had kunnen voorleggen. Daarmee geeft het hof niet aan dat dit zijns inziens steeds een vereiste is.
Het hof heeft die toets, technisch gezien, niet in de bepaling van het artikel zelf gelezen, maar in de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft daarbij wel specifiek stellingen van Halfords meegewogen over de houding van Dela, die slechts zeer traag en summier zou hebben gereageerd (op het initiële voorstel tot aanpassing van de huurprijs), en geoordeeld dat die omstandigheden (wat er van de stellingen en betwisting op bepaalde punten ook zij) niet betekenen dat van Halfords niet gevergd had kunnen worden eerst haar voorstel tot benoeming van een bepaalde deskundige aan Dela voor te leggen. In dit oordeel van het hof ligt besloten dat uit de aangevoerde omstandigheden niet bij voorbaat duidelijk was dat geen overeenstemming bereikt zou worden en dat overleg dus zinloos was. Dat is een afweging van feitelijke aard, die mij niet onbegrijpelijk voorkomt. In het licht van dat oordeel getuigt de opvatting van het hof, dat artikel 7:304 lid 2 BW enige vorm van overleg voorschrijft voordat een verzoek tot benoeming van een deskundige ingediend kan worden, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover subonderdeel 1.1 ook los van het hierna te bespreken moment van de toets over rov. 3.3 zou willen klagen, stuit de klacht hierop af.
2.11
De kernklacht van het middel ziet op de vraag of het gebrek aan overeenstemming vóór aanvang van de procedure moet worden vastgesteld. Ik meen dat het hof die vraag in rov. 3.4 terecht bevestigend heeft beantwoord. Daarmee worden ook de bij 2.5 bedoelde tweede en derde vraag beantwoord.
Ik breng in herinnering dat het gaat om de situatie (waarin wordt gesteld) dat voor aanvang van de procedure niet is gebleken dat toen aan de voorwaarde van art. 7:304 lid 2 BW (dat wil zeggen: geen overeenstemming) is voldaan maar dat tijdens het geding blijkt dat alsnog aan die voorwaarde wordt voldaan. Zulks ter onderscheiding van het geval dat tijdens het geding alsnog blijkt dat niet aan de voorwaarde is voldaan (dat wil zeggen: er wordt lopende de procedure alsnog instemming bereikt).28.
2.12
Het is op zichzelf juist dat de voorwaarde die art. 7:304 lid 2 BW stelt niet expliciet aanknoopt bij het moment van indienen van het verzoekschrift en dat de bepaling vervolgens vermeldt dat de rechter een deskundige kan benoemen (subonderdeel 1.2), maar daaruit kan m.i. niet worden afgeleid dat dus het moment van beslissen ook het peilmoment is voor de voorwaarde. Anders dan subonderdelen 1.3 en 1.4 betogen, meen ik dat ook uit het feit dat in de parlementaire geschiedenis wordt vermeld dat de rechter een deskundige kan benoemen, niet volgt dat dat het peilmoment is. Het peilmoment lijkt bij de bedoelde passages geen onderwerp van debat te zijn geweest. In de rechtspraak wordt in de regel ook (impliciet of expliciet) getoetst of voorafgaand aan het verzoek aan het vereiste is voldaan.29.De literatuur steunt het standpunt van het middel niet, althans niet expliciet (vgl. subonderdelen 1.6 en 1.7).
Anders dan subonderdeel 1.5 veronderstelt, is uit het feit dat in het eerste lid (met betrekking tot de huurprijsvaststellingsprocedure) expliciet niet-ontvankelijkheid wordt genoemd, niet a contrario af te leiden dat dat niet het gevolg is bij het tweede lid (voor de deskundigenbenoemingsprocedure). In de rechtspraak wordt in het algemeen aangenomen dat niet-ontvankelijkheid het gevolg is, zoals onder meer blijkt uit de hiervoor besproken rechtspraak waarbij werd geoordeeld dat niet was voldaan aan het vereiste van lid 2. De andere opvatting komt men echter ook tegen, zoals blijkt uit Ktr. Amsterdam 2 november 2010, LJN BO8427, WR 2011/77. Ook de literatuur gaat, voor zover ik heb kunnen achterhalen, uit van niet-ontvankelijkheid.
2.13
De strekking van art. 7:304 BW als geheel is primair te voorkomen dat partijen onnodig beroep doen op de rechter. Zoals hiervoor bij 2.7.1. e.v. ter sprake kwam, is sprake van een precair onderhandelingsevenwicht. Mede daarom zou de strekking van de bepaling, in ieder geval wat betreft de deskundigenbenoemingsprocedure uit het tweede lid, ondergraven worden als de verzoeker er nog na indiening van het verzoek voor zou kunnen zorgen dat aan de voorwaarde van art. 7:304 lid 2 BW is voldaan. De kans op ‘oneigenlijk gebruik’ van de benoemingsprocedure zou daarmee m.i. in het algemeen worden vergroot. Evenmin zou daarmee worden daarmee tegemoet gekomen aan de kritiek op de bepaling en in het bijzonder de datumfixatie uit het tweede lid. Het ligt veeleer voor de hand aan te nemen dat de rechter door rekening te houden met de omstandigheden van het geval (waaronder het verloop van de onderhandelingen) een redelijke toepassing dient te geven aan de wettelijke voorwaarde voor benoeming van een deskundige, te weten dat partijen (voorafgaand aan de procedure) geen overeenstemming bereikten over de benoeming van een deskundige.
2.14
De strekking van art. 7:304 BW partijen ertoe te bewegen serieuze onderhandelingen te voeren voordat ze naar de rechter gaan, biedt een aanwijzing dat niet-ontvankelijkheid een juist rechtsgevolg zou zijn. Dit strookt met het doel van de benoemingsprocedure, te weten de partij die een procedure tot nadere huurprijsvaststelling wil aanvangen, in staat te stellen te voldoen aan het in art. 7:304 lid 1 BW neergelegde ontvankelijkheidsvereiste van een deskundig advies omtrent die nadere huurprijs (zie bij 2.2.2). Daaraan doet m.i. niet af dat de wetgever in verband met de huurprijsaanpassingsprocedure het voeren van overleg per saldo niet als een ontvankelijkheidsvereiste heeft willen gebruiken (zie bij 2.3.2).
Gevolg van de opvatting van het middel, dat er slechts bij de proceskostenveroordeling rekening gehouden zou worden met een voortijdig verzoek, zou zijn dat aan de strekking van art. 7:304 BW wordt afgedaan. In de opvatting van het middel wordt immers de benoemingsprocedure nog aantrekkelijker gemaakt als alternatief voor het overleg over een deskundige en/of de huurprijs. Bovendien zou het verzoekers een mogelijkheid bieden calculerend te werk te gaan als vroege fixatie van de datum in combinatie met de verwachte wijziging van de huurprijs meer oplevert dan het bedrag van de te verwachten (proces)kosten(veroordeling). Weliswaar bestaat, wanneer wordt uitgegaan van de rechtsopvatting van het hof, ook de mogelijkheid om een ‘gokje te wagen’, in die zin dat een te vroeg verzoek tot niet-ontvankelijkheid (met een proceskostenveroordeling) leidt, maar niet in de weg staat aan een nieuw verzoek wanneer wel aan de wettelijke voorwaarde is voldaan. In dat geval echter profiteert de verzoeker niet van de datumfixatie van het eerste verzoek, anders dan kennelijk in de opvatting van het middel wel het geval zou zijn.
2.15
Met het voorgaande is ook het lot bezegeld van het betoog in de subonderdelen 1.8-1.10 dat ertoe strekt dat het hof in appel de situatie opnieuw moet beoordelen. Indien artikel 7:304 lid 2 BW, zoals ik hierboven heb aangenomen, als eis stelt dat voorafgaand aan het indienen van het initiële verzoek voldoende duidelijk moet zijn dat geen overeenstemming over de benoeming van de deskundige is bereikt, dan brengt dit mijns inziens al met zich dat deze omissie niet gerepareerd zou moeten kunnen worden door (met verwijzing naar de opstelling van de wederpartij ten processe) in hoger beroep te betogen dat inmiddels duidelijk is dat men niet tot overeenstemming komt. Dat zou (naast de datumfixatie) een extra prikkel zijn voor verzoekers om snel een verzoek in te dienen en maar te zien waar het schip strandt. Een en ander kan zo nodig daarna altijd nog gerepareerd worden in hoger beroep.
2.16
De door het middel bepleite oplossing leidt in één opzicht tot meer procesefficiency dan de tegengestelde opvatting. In de opvatting van het middel kan worden volstaan met één benoemingsprocedure, met eventueel hoger beroep, omdat op elk moment in feitelijke instanties kan komen vast te staan dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de benoeming van een deskundige. De verzoeker hoeft niet nogmaals een verzoek in te dienen, wanneer dit feit in de procedure niet meteen komt vast te staan. Daar staat tegenover dat bij aanvaarding van de opvatting van het middel mogelijk vaker een beroep op de rechter zal worden gedaan, omdat dit voor de verzoeker aantrekkelijker is geworden. In ieder geval weegt dit voordeel niet op tegen de hiervoor geschetste algemenere consequenties, terwijl zij m.i. ook niet strookt met de strekking van art. 7:304 BW.
2.17
Ik kom tot de slotsom dat onderdeel 1 dient te falen. Hetzelfde geldt dan voor de voortbouwende klacht van onderdeel 2.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2013
HR 12 mei 2006, LJN AV6080, NJ 2006/294, WR 2006/75.
Zie onder meer GS Huurrecht (H.E.M. Vrolijk), art. 304, aant. 12 en 21; M. Cohen en J.P.H. Jacobs, Huurprijsherziening bedrijfsruimte, in TvHB 2012/3, p. 132-133.
MvT, Kamerstukken II, 1999-2000, 26932, nr. 3, p. 9 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 750); Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II, 2000-2001, 26932, nr. 5, p. 16 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 751). Zie ook het cassatieverzoekschrift sub 1.3 (tweede citaat) en sub 1.5.
Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II, 2000-2001, 26932, nr. 5, p. 17 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 752).
C.J.L.M. de Waal en F. van der Hoek, a.w., p. 126: de 7:303 BW-procedure is nog niet gestart, de argumenten zijn nog niet uitgewisseld en eventuele voorvragen zijn nog niet beantwoord.
A.w., p. 126 en 127: er kunnen zich voorvragen aandienen, bijvoorbeeld over de vraag of wel sprake is van 290-bedrijfsruimte, die niet goed passen in de deskundigenbenoemingsprocedure; als er ook andere vorderingen spelen, bijvoorbeeld tot ontruiming van een deel dat niet tot het gehuurde zou behoren, dan kon dat voorheen (zo nodig tussentijds) in de procedure worden meegenomen, nu kunnen drie procedures nodig zijn: benoeming deskundige, ontruiming en huurprijsvaststelling.
A.w., p. 127: Het overleg tussen partijen over de te benoemen deskundige wordt alleen maar naar voren gehaald, niet opgelost.
P.K. van der Maarel en N. Eeken, ‘Evaluatie van artikel 7:304 BW in de praktijk’, TvHB 2006/4, p. 114-115.
Zie onder meer M. Cohen en J.P.H. Jacobs, ‘Huurprijsherziening bedrijfsruimte’, TvHB 2012/3, p. 134 en 143.
J.P.H. Jacobs, ‘Huurprijswijziging 290 BW-bedrijfsruimte in de praktijk’, Huurrecht, 2006/65, p.7.
M.F.A. Evers in haar noot bij Rb. Middelburg, sector kanton, 26 mei 2005, LJN AU0777, WR 2006/13.
De Waal en Van der Hoek, a.w., p. 128.
Cohen en Jacobs, a.w., p. 134; M.F.A. Evers in haar noot bij Rb. Middelburg, sector kanton, 26 mei 2005, LJN AU0777, WR 3006/13.
H.W.M.A. Staal, ‘De deskundige aan een lijntje, maar wiens lijntje en hoe strak?’, TvPP 2007/01, p. 13.
J.L.R.A. Huydecoper, ‘Wat deugt er niet aan het huurrecht?’, WR 2007/6, p. 175-176.
P.K. van der Maarel en N. Eeken, a.w., p. 115.
MvT, Kamerstukken II, 1999-2000, 26932, nr. 3, p. 9 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 741-742); Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II, 2000-2001, 26932, nr. 5, p. 13-15 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 745-746); Brief Minister van Justitie, Kamerstukken I, 2002-2003, 26089 enz. nr. 50, p. 17-18 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 755).
Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II, 2000-2001, 26932, nr. 5, p. 15 (Parl. Gesch. Huurrecht p. 746).
Zie ook GS Huurrecht (H.E.M. Vrolijk), art. 304, aant. 22.
Overigens oordeelde Rb. Middelburg, sector kanton, 26 mei 2005, LJN AU0777, WR 2006/13 m.nt. M.F.A. Evers, dat van deze instemming ook nog kan blijken nadat het verzoek uit hoofde van art. 7:304 lid 2 BW is gedaan. Vgl. ook Rb. Amsterdam, sector kanton, 24 juni 2004, LJN AV1514, WR 2006/14 m.nt. M.F.A. Evers.
Vgl. ktr. Utrecht 19 december 2003, LJN AO9384, WR 2004/41, rov. 4.1; Rb. Den Bosch, sector kanton, 19 oktober 2012, LJN BY1179, rov. 3.4-3.6; Rb. Rotterdam, sector kanton, 6 december 2012, LJN BY9626, rov. 4.4; Van der Maarel en Eeken, a.w., p. 114; GS Huurrecht (H.E.M. Vrolijk), art. 7:304 BW, aant. 21; A.R. de Jonge, Huurrecht, 2009, p. 396.
Vgl. Hof Den Bosch 11 januari 2005, LJN AS2622, rov. 5.2.1; Hof Den Haag 13 december 2011, LJN BX7053, WR 2012/109, rov. 10; Rb. Amsterdam, sector kanton locatie Hilversum 2 november 2010, LJN BO8427, WR 2011/77, rov. 15-16; Rb. Arnhem, sector kanton 5 september 2008, LJN BH4510, WR 2009/21; Rb. Den Bosch, sector kanton, 19 oktober 2012, LJN BY1179, rov. 3.4-3.6. Enigszins kritisch hierover G.M. Kerpestein, Huurrecht bedrijfsruimte, 2009, p. 669.
Vgl. Rb. Maastricht, sector kanton, 17 april 2012, TvHB 2012/16, m.nt. J.W. Adriaansens (die meent dat te streng werd geoordeeld).
Vgl. Hof Arnhem 7 september 2010, LJN BN5668, WR 2010/123, rov. 4.7.
Verslag, Kamerstukken II, 1999-2000, 26932, nr. 4, p. 10.
Zie bijvoorbeeld Rb. Middelburg, sector kanton, 26 mei 2005, LJN AU07777, WR 2006/13 m.nt. M.F.A. Evers.
Zie bijvoorbeeld Arnhem 7 september 2010, LJN BN5668, WR 2010/123.
Beroepschrift 16‑10‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Geeft eerbiedig te kennen:
HALFORDS NEDERLAND, gevestigd te Veenendaal, te dezer zake woonplaats kiezende te (2517 KL) 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr A.H.M. van den Steenhoven, die als zodanig door haar wordt aangewezen en voor hen dit verzoekschrift tot cassatie ondertekent en indient.
Verzoekster tot cassatie, verder te noemen: ‘verzoekster’, stelt hierdoor tijdig beroep in cassatie in tegen de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam, van 17 juli 2012, onder zaaknummer 200.102.992/01, rekestnummer bij de rechtbank 533600/EJ VERZ 11–55 gegeven tussen verzoekster als geïntimeerde enerzijds en DELA VASTGOED, gevestigd te Eindhoven, als appellante anderzijds. Dela Vastgoed heeft in feitelijke instanties laatstelijk domicilie gekozen ten kantore van haar advocaat mr A. de Fouw te (1082 LD) Amsterdam aan de Arent Janszoon Ernststraat 595 E.
Verzoekster legt hierbij de stukken in beide feitelijke instanties over, overeenkomstig de aan dit verzoekschrift gehechte inventarislijst.
Inleidende opmerkingen
Sinds 1 december 1982 huurt verzoekster tot cassatie, verder te noemen: ‘Halfords’, van verweerster in cassatie, verder te noemen: ‘Dela’, een winkelruimte aan de Westzijde 1b te Zaandam. De huurovereenkomst is aanvankelijk aangegaan voor de duur van 5 jaren en is nadien omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een opzeggingstermijn van een jaar. Sinds 1 oktober 2011 bedraagt de huurprijs € 110.111,22 per jaar exclusief vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten en exclusief omzetbelasting.1.
Halfords is van mening dat de huidige huurprijs niet overeenstemt — want hoger is dan — de huurprijs van vergelijkbare bedrijfsruimten ter plaatse. Namens Halfords heeft ReVeste B.V. op 26 april een onderbouwd voorstel tot huurprijsaanpassing aan Dela gedaan. Ruim 2 maanden later ontving Halfords namens Dela van LMBS een ontvangstbevestiging waarbij werd aangekondigd dat een tegenvoorstel binnen enkele weken tegemoet kon worden gezien. Omdat verdere berichtgeving zijdens Dela uitbleef heeft ReVeste op 3 oktober 2011 een rappel gestuurd. Dela zou hierop op 7 oktober 2011 schriftelijk aan Halfords bericht hebben dat een inhoudelijke reactie meer tijd vergde in verband niet nog te verkrijgen gegevens. Niet duidelijk is of dit bericht Halfords ooit heeft bereikt.2.
Op 31 oktober 2011 heeft Halfords zich gewend tot de kantonrechter te Haarlem, locatie Zaandam, met het verzoek om op de voet van art. 7:304 lid 2 BW een deskundige te benoemen. Dela heeft daartegen verweer gevoerd welk verweer er in concreto op neerkwam dat Halfords niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat zij niet voorafgaand aan de procedure die is ingeleid bij voormeld verzoekschrift met Dela overleg had gepleegd over de benoeming van een deskundige.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 12 december 201l4. heeft de kantonrechter de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen alsnog overleg te plegen. Daarbij heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat indien zij er onderling niet zouden uitkomen een beschikking zou volgen met benoeming van de Bedrijfshuuradviescommissie (BHAC).5.
Bij brieven van respectievelijk 6 januari 2012 en 9 januari 2012 hebben partijen aan de kantonrechter duidelijk gemaakt dat het overleg niet heeft geleid tot een minnelijke regeling en dat evenmin overeenstemming bestaat over de te benoemen deskundige6.. Hierop heeft de kantonrechter bij beschikking van 10 januari 2012, zoals reeds eerder aangekondigd, de BHAC Amsterdam benoemd tot deskundige.
Dela Vastgoed kon zich hier niet in vinden en is van die beschikking bij verzoekschrift d.d. 1 maart 2012 tijdig in appèl gekomen. Bij beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 17 juli 2012 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en Halfords alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek ex art. 7:304 lid 2 BW tot benoeming van een deskundige. Halfords kan zich op haar beurt niet in die beschikking vinden en komt daartegen door middel van dit verzoekschrift tijdig in cassatie.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid tot gevolg heeft, doordat het gerechtshof in het geschil zoals ter beoordeling in hoger beroep voorgelegd in het bestreden arrest heeft overwogen en beslist als daarbij is geschied, op de gronden in dat arrest vermeld, hier als ingelast te beschouwen, ten onrechte op één of meer van de navolgende, ook in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen, redenen:
1.1
In r.o. 3.3 en 3.4 overweegt en beslist het hof ten onrechte als volgt:
‘3.3
De grief treft doel. Niet ter discussie slaat dat voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift de benoeming van een deskundige tussen Halfords en Dela niet aan de orde is geweest. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de wet op dit punt voorafgaand overleg voorschrijft en dat een verzoek tot benoeming van een deskundige tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden indien niet aan dit voorschrift is voldaan. In de eerste plaatst ligt in de bewoordingen van lid 2 van artikel 7:304 BW (‘indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van een deskundige, benoemt de rechter deze op verzoek van de meest gerede partij. (…)’) besloten dat de gang naar de rechter pas open staat nadat partijen een poging hebben gedaan tot overeenstemming te komen. Halfords heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid alleen aan de orde kan zijn als overeenstemming bestaat, maar een van partijen niettemin (om op de voet van artikel 7:304 lid 2 de ingangsdatum van de nieuwe huurprijs te fixeren) een verzoek tot benoeming van een deskundige aan de kantonrechter doet. Daarmee miskent Halfords echter dat de wetstekst spreekt van ‘het niet bereiken van overeenstemming’, wat impliceert dat in ieder geval eerst enige vorm van overleg moet plaatsvinden. Uit de door Dela aangehaalde passages in de wetsgeschiedenis volgt dat dit ook uitgangspunt is geweest bij de parlementaire behandeling, vgl. Kamerstukken II 1999/2000, 26 932, nr 4. (verslag TK), p. 9 waar de vaste commissie voor justitie opmerkt: ‘Als er een geschil bestaat en partijen kunnen het niet eens worden, dan zullen zij het wellicht ook niet eens worden over een te benoemen deskundige. In dat geval moet de rechter een deskundige benoemen in een aparte procedure. ‘ Ten slotte dient in aanmerking te worden genomen dat de regeling van artikel 7:304 BW er, in haar geheel bezien, op is gericht te bevorderen dat de gang naar de rechter zo veel mogelijk achterwege blijft.
3.4
Indien geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden, kan deze omissie niet na het indienen van het verzoekschrift worden geheeld. Het gaat erom dat de rechter pas wordt benaderd nadát is gebleken dal partijen niet tot overeenstemming hebben kunnen komen (waarbij de omstandigheid dat toepassing van artikel 7:304 lid 2 BW ertoe leidt dat de ingangsdatum van de nieuwe huurprijs wordt gefixeerd, een prikkel kan vormen om spoedig overeenstemming te bereiken).
Door de beslissen dat art. 7:304 lid 2 BW overleg voorschrijft dat voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift moet worden gepleegd, is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
1.2.
Art. 7:304 lid 2 BW bepaalt dat indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming van de deskundige, de rechter deze benoemt op verzoek van de meest gerede partij. Anders dan het gerechtshof (kennelijk) heeft geoordeeld, bepaalt de wet niet dat pas indien partijen niet tot overeenstemming komen met betrekking tot de te benoemen deskundige een verzoek kan worden ingediend tot benoeming van een deskundige. Het moment waarop de kantonrechter beslist is het moment waarop moet komen vast te staan dat partijen overleg hebben gehad over de te benoemen deskundige en dat partijen niet tot overeenstemming zijn geraakt. De geadieerde rechter dient derhalve ex nunc te oordelen.
1.3
Het hof verwijst ter onderbouwing van zijn beslissing ondermeer naar de door Dela in appèl aangehaalde wetsgeschiedenis.7. Die wetsgeschiedenis luidt als volgt:
‘Als er een geschil bestaat en partijen kunnen het niet eens worden, dan zullen zij het wellicht ook niet eens worden over een te benoemen deskundige. In dat geval moet de rechter een deskundige benoemen in een aparte procedure.
(…)
Alvorens zich tot de rechter te kunnen wenden, moeten partijen advies inwinnen bij een of meer door partijen gezamenlijk benoemde deskundigen. (…) Het advies zal ertoe moeten leiden dat partijen nader tot elkaar komen en geneigd zullen zijn het advies te volgen zodat de gang naar de rechter achterwege kan blijven.
(…) De commissie heeft gevraagd of de benoeming door de rechter als partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, niet een te hoge drempel vormt. (…)’.8.
1.4
Uit de wetsgeschiedenis volgt derhalve evenmin dat het overleg over te benoemen deskundige moet plaatsvinden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot benoeming van een deskundige overleg moeten hebben gepleegd. In de parlementaire geschiedenis wordt steeds gesproken over de benoeming door de rechter en niet over de indiening van het verzoekschrift. Het is derhalve aannemelijk dat de wetgever bedoeld heeft dat het moment waarop de rechter de beslissing geeft het moment is waarop overleg plaatsgevonden moet hebben, hetgeen tot gevolg heeft dat dit overleg ook hangende de procedure tot benoeming kan plaatsvinden. Dit is ook vanuit proceseconomisch oogpunt de meest voor de hand liggende conclusie. Mogelijk dat het ‘rauwelijks’ indienen van een verzoekschrift tot benoeming van een deskundige zonder dat daarover overleg is gevoerd, gevolgen kan hebben voor een eventuele proceskostenveroordeling, doch tot niet-ontvankelijkheid zou dit naar mijn mening niet moeten leiden indien dit overleg gedurende de procedure alsnog plaatsvindt en vóór de te geven beschikking aan de rechter duidelijk wordt dat inderdaad overleg heeft plaatsgevonden welk overleg niet tot overeenstemming heeft geleid.
1.5
De memorie van toelichting bij art. 7:304 BW luidt (voorzover hier relevant) als volgt:
‘Teneinde onnodige procedures te voorkomen is in art. 7:304 BW een vereiste voor de ontvankelijkheid van de vordering opgenomen, dat ertoe strekt partijen te bewegen tot serieuze onderhandelingen aan de hand van het oordeel van een of meer deskundigen, eer zij tot een procedure betreffende huurprijsvaststelling besluiten.’
Ook in zoverre volgt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever bedoeld heeft slechts het aanvangen van een procedure tot nadere vaststelling van de huurprijs zonder een tevoren verkregen deskundigenbericht te willen bestraffen met niet-ontvankelijkheid. Daaruit valt derhalve niet af te leiden dat het verzoek om benoeming van een deskundige niet-ontvankelijk zou zijn indien daarover niet vóór aanvang van die procedure overleg heeft plaatsgevonden.
1.6
Door Dela is nog gewezen op de doctrine voorzover die op dit punt voorhanden is. Hoewel het hof de doctrine niet kenbaar aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, lijkt het toch nuttig de door Dela in pos. 17 van het beroepschrift aangehaalde literatuur hier kort te bespreken. In de eerste plaats verwijst Dela naar A.R. de Jonge, Huurrecht (2009), p. 396 waar hij schrijft:
‘Lukt het partijen niet om over de benoeming van de deskundige(en) tot overeenstemming te komen, dan biedt art. 7:304 lid 2 BW de mogelijkheid de rechter te vragen een deskundige te benoemen. (…) Voor de ontvankelijkheid is verder voldoende dat de ene partij een deugdelijk voorstel aan de ander heeft gedaan.’
Uit de door Dela aangehaalde passage volgt niet (zondermeer) dat De Jonge daadwerkelijk bedoeld heeft dat het overleg vóór indiening van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden, nog los van het feit dat — indien en voorzover De Jonge dit inderdaad beoogd zou hebben te betogen — dit standpunt in het licht van het voorgaande niet houdbaar is.
1.7
G.M. Kerpesteijn betoogt wel expressis verbis dat de kantonrechter de verzoeker niet-ontvankelijk behoort te verklaren indien deze niet éérst heeft gepoogd in minnelijk overleg tot deskundigenbenoeming te komen.9. Hetgeen Kerpesteijn aldaar schrijft overtuigt evenwel niet en valt ook niet te rijmen met de hiervoor verdedigde opvatting dat op het moment van de beschikking van de kantonrechter duidelijk moet zijn dat overleg tussen partijen niet heeft geleid tot overeenstemming over de te benoemen deskundige. Met name valt niet in te zien dat indiening van een verzoek zonder voorafgaand overleg over te benoemen deskundigen tot toepassing van het relatief zware middel van niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. Er bestaat in dergelijke gevallen wat mij betreft veeleer aanleiding om het gebrek aan overleg te verdisconteren in de proceskostenveroordeling, waarbij de rechter dan ook de preprocessuele houding van partijen kan laten meewegen.10.
1.8
Daarenboven heeft te gelden dat het hoger beroep niet uitsluitend strekt tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appèl, tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak. Daarbij heeft de appèlrechter te oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing.11. Hoewel formaliteiten — waaronder het overleg als bedoeld in artikel 7:304 BW zou kunnen worden geschaard — bij uitstek de rechtszekerheid dienen en de ordening van het proces, zodat daaraan in beginsel strak de hand moet worden gehouden, zal bij de vraag of en in hoeverre het appèl de mogelijkheid biedt om verzuimen als de onderhavige — indien en voor zover al sprake zou zijn van een formaliteit die zal moeten worden vervuld vóór de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg — ook moet worden gekeken naar de belangen van partijen over en weer, waarbij de rechter zich mede te oriënteren heeft op de eisen van de goede procesorde. Naar mate het gebrek of het verzuim ernstiger is en de wederpartij door de gemaakte fouten of vergissing méér is benadeeld, zal de mogelijkheid van herstel kleiner zijn of zelfs verdwijnen. Het hangt ook af van de aard van de fout en van verdere omstandigheden van het geval of herstel mogelijk is.12.
1.9
Wat mij betreft is ook in dit opzicht de processuele houding van Dela niet geheel zonder belang, waar vaststaat dat Dela hangende de procedure steeds heeft geweigerd om over te gaan tot overleg over de te benoemen procedure.13. In dit geval is van belang dat Dela niet heeft gereageerd op het ingediende verzoekschrift en naar aanleiding daarvan voorgesteld heeft om eerst te overleggen over de te benoemen deskundige, niet heeft gereageerd op het voorstel van Halfords in eerste aanleg om over te gaan tot benoeming van een deskundige maar, integendeel, steeds heeft geweigerd zich daarover uit te laten. Dela heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof als rechtvaardiging voor haar weigering over de te benomen deskundige overleg te voeren, aangegeven dat het hier gaat om een principekwestie14. maar die stelling is weinig geloofwaardig te noemen, nu Dela eenvoudig een precedent had kunnen voorkomen door naar aanleiding van het ingediende verzoekschrift alsnog tot overleg te komen.
1.10
In het licht van het voorgaande heeft te gelden dat (ook) het gerechtshof gehouden was de zaak te beoordelen naar de situatie zoals die zich voordeed ten tijde van zijn uitspraak, op welk moment derhalve vaststond dat Dela niet bereid was tot overleg over de te benoemen deskundige en waarbij van belang is dat Dela niet sterk is benadeeld door indiening van het verzoekschrift zonder voorafgaand overleg over de te benoemen deskundige waarbij haar processuele houding een niet onbelangrijke rol speelt. Het hof heeft dit miskend.
1.11
Aldus kunnen de overwegingen en beslissingen van het gerechtshof als vervat in r.o. 3.3 en 3.4 dat een verzoek tot benoeming van deskundigen pas dan ontvankelijk is indien voorafgaand aan indiening van dat verzoek ter zake overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden en dat het niet voldoende zou zijn dat overleg hangende de procedure heeft plaatsgevonden, niet in stand blijven.
2.
Hetgeen het hof overweegt en beslist in r.o. 3.6 bouwt voort op de hiervoor bestreden beslissingen en kan mitsdien evenmin in stand blijven.
Redenen waarom
Verzoeksters zich wenden tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 17 juli 2012 waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 16 oktober 2012
A.H.M. van den Steenhoven
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑10‑2012
Inleidend verzoekschrift d.d. 31 oktober 2011, pos. 2 t/m 4.
Door Halfords is in feitelijk aanleg gesteld dat Dela na een half jaar nog niet inhoudelijk op het voorstel tot wijziging van de huurprijs had gereageerd; de brief van 7 oktober 2011 was bij de raadsman van Halfords in feitelijke aanleg in ieder geval niet bekend (proces-verbaal mondelinge behandeling bij het gerechtshof d.d. 20 juni 2012, bladzijde 3). De brief is niet als productie in het geding gebracht.
Verweerschrift d.d. 24 november 2011, pos. 4 t/m 6.
In het vonnis van de kantonrechter wordt herhaalde ten onrechte 22 november vermeld als datum van de mondelinge behandeling.
Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 december 2011, bladzijde 2 en de beschikking van 10 januari 2012, bladzijde 2.
Zie ook pos. 24 en 27 van het beroepschrift zijdens Dela en pos. 10 van het verweerschrift in appèl zijdens Halfords.
Beroepschrift d.d. 1 maart 2012, pos. 15.
Parl. Gesch. Huurrecht, Deventer 2008, p. 751.
G.M. Kerpesteijn, Huurrecht Bedrijfsruimte (2009), p. 669, voetnoot 1.
Zoals bijvoorbeel de onderhavige situatie dat Dela een haf jaar na toezending van het verzoek tot wijziging van de huurprijs nog immer geen enkele inhoudelijke reactie heeft gegeven.
HR 22 januari 1999, NJ 1999, 715, HR 23 februari 1996, NJ 1996, 395; HR 3 september 1993, NJ 1993, 714 alsmede H.J. Snijders en A. Wendels, civiel appèl (2003) nummer 3.
Asser procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling van Gent 4 (2009) 78 e.v.
Proces-verbaal mondelinge behandeling bij het gerechtshof te Amsterdam van 20 juni 2012, bladzijde 2 onder de opmerkingen van mr Van Huussen.
Proces-verbaal mondelinge behandeling bij het gerechtshof te Amsterdam van 20 juni 2012, bladzijde 3, vierde alinea.