Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/2.7.1.2
2.7.1.2 Collectieve-actiebevoegdheid
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS300098:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dommering (1983), p. 189.
Maris (1988), p. 190-213, m.n. p. 194.
Zie voor een weergave en analyse van de meest richtinggevende jurisprudentie op dit terrein Frenk (1994), p. 81-102.
Kortweg de Wet Vorderingsrecht Belangenorganisaties, ingevoerd per 1 juli 1994 (Stb. 1994, 269). Zie daarover m.n. Frenk (1994), p. 103-162.
Alleen de regeling van art. 6:240 BW is in stand gebleven en recentelijk is de - hierna nog te bespreken - Wet collectieve afwikkeling massaschade ingevoerd.
Wel verdient aantekening dat rechtspersonen die voor de nationale rechterlijke instanties collectieve belangen hebben verdedigd en menen dat zich een schending van het EVRM heeft voorgedaan, door de Straatsburgse instanties niet zelf als 'victim' aangemerkt zullen worden en derhalve hun klacht op niet-ontvankelijkheid zien afstuiten.
MvT, p. 20.
Van Nispen (1988), p. 7. Van de rechtspraak van de Hoge Raad noemt hij HR 2 maart 1951, NJ 1951, 217 (PhANH) en HR 22 juni 1973, NJ 1973, 386 (ARB), in welke beide zaken de door een beperkt aantal personen ingestelde vorderingen ten behoeve van een veel grotere groep personen gehonoreerd werden.
Rodrigues (1992), p. 112.
EHRM 8 juli 1986, Lithgow, serie A, vol 102, § 194-197.
Wel heeft de rechterlijke uitspraak een zekere 'derdenwerking', hetgeen inhoudt dat een gedaagde die ten gevolge van een collectieve actie door de rechter tot een handelen of nalaten veroordeeld wordt, verplicht is dit handelen of nalaten in acht te nemen ten opzichte van eenieder wiens belangen met de collectieve actie behartigd worden (zie Frenk (1994), p. 144 en 334). Belanghebbenden kunnen zich echter om hen moverende redenen ex art. 3:305a lid 5 BW tegen de werking van de uitspraak ten gunste van hen verzetten. Snijders in zijn noot onder HR 2 september 1994, NJ 1995, 369, stelt overigens vraagtekens bij dit artikellid voor zover - zo begrijp ik hem - het betreft constitutieve uitspraken: hoe kan een belanghebbende zich aan de werking van een constitutief vonnis (bijvoorbeeld een ontbinding of vernietiging van een overeenkomst) onttrekken?
Intussen heeft het Europees Hof in EHRM 27 april 2004, Gorraiz Lizarraga, 62543/00, Reports 2004-111, § 38-39, aangenomen dat ook individuele belanghebbenden die geen partij zijn geweest bij een collectieve actie door een 'association' in een procedure ten overstaan van een nationale rechterlijke instantie, wél zelfstandig bij het Europees Hof kunnen klagen wegens schending van het EVRM in die procedure.
Zo door Rodrigues, a.w., p. 112.
Zie voor een mogelijke toepassing van het overleg-vereiste HR 17 januari 1997, NJ 1997, 434.
Wet van 23 juni 2005, Stb. 2005, 340. De betreffende regeling is opgenomen in art. 7:907-910 BW en art. 1013-1018 Rv.
I. Tzankova, noot onder HR 13 oktober 2006, JBPr 2007, 28/29/30.
I. Tzankova, Toegang tot het recht bij massaschade (diss. UvT), Deventer 2007.
Uit de ratio van de collectieve actie leidt Dommering af dat deze figuur niet in strijd met art. 6 EVRM geacht kan worden.
'De collectieve actiebevoegdheid dient immers vooral de grotere toegankelijkheid van de rechter te bevorderen: de organisatie die voor het collectieve belang opkomt doet dat ten behoeve van de individuen die er zelf om allerlei redenen niet aan toe komen naar de rechter te stappen.'1
Deze gedachte komt heel vanzelfsprekend voor, doch is het bij nadere beschouwing wellicht minder. Zoals Maris2 uiteen heeft gezet is het recht van toegang tot de rechter volgens ons van oorsprong liberale rechtssysteem een individueel recht: de rechtzoekende moet in staat geacht worden voor zijn eigen belangen op te komen en zal naar de rechter toe stappen wanneer daaraan redelijkerwijs naar objectieve maatstaven behoefte bestaat. Het belang bij een actie in rechte dient in deze zienswijze een eigen belang te zijn.
Dat de werkelijkheid evenwel anders is, heeft ertoe geleid dat in de Nederlandse wetgeving en rechtspraak bovengenoemd uitgangspunt is bijgesteld. Voor individuele belangen is geaccepteerd dat ook via belangenorganisaties in rechte opgekomen kan worden.3
Met de invoering van de wet houdende een regeling van de bevoegdheid van bepaalde rechtspersonen om ter bescherming van de belangen van andere personen een rechtsvordering in te stellen4 is een algemene regeling getroffen waardoor de overige wetgeving met betrekking tot de collectieve actiebevoegdheid nagenoeg geheel is komen te vervallen.5 Thans bepaalt art. 3:305a BW in de eerste twee leden:
'1. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
2. Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is niet ontvankelijk, indien hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de gedaagde te bereiken. Een termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende.'
Een algemene wettelijke institutionalisering van de collectieve actiebevoegdheid spoort met de wensen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Aanbeveling R(81)2 betreffende de 'legai protection of the collective interest of consumers by consumer agencies' bepaalt bijvoorbeeld in principle V met zoveel woorden:
'Consumer agencies qualified by national law to do so should have the power to institute proceedings or take part in pending proceedings in order to promote or defend the collective interests of consumers.'
Men mag aannemen dat een ruimere/algemenere wettelijke toekenning van collectieve actiebevoegdheid aan belangenorganisaties vanuit Europese optiek alleen maar toegejuicht zal worden.6
Volgens het eerste lid van art. 3:305a BW komt de collectieve actiebevoegdheid slechts toe aan (enkele) rechtspersonen, namelijk de stichting of de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid. Collectieve actiebevoegdheid van natuurlijke personen behoort volgens de memorie van toelichting7 niet tot de mogelijkheden. In de literatuur is reeds eerder aan de orde gesteld waarom dat niet zou kunnen. Zo ziet Van Nispen tegen 'het particuliere actiemodel' geen principiële bezwaren (ook niet vanuit de rechtspraak van de Hoge Raad).8 Ook Rodrigues kan zich niet vinden in de opvatting van de regering dat in de rechtstraditie in Nederland en in aanverwante stelsels collectieve belangenbehartiging bij uitsluiting zou zijn opgedragen aan belangenorganisaties.9 In de Nederlandse praktijk worden overigens wel constructies gehanteerd die het particuliere actiemodel benaderen. Te noemen zijn onder andere het proefproces en de cessieconstructie.
Uit de rechtspraak van het Europees Hof in de zaak Lithgow is af te leiden dat verdediging van collectieve belangen door een natuurlijk persoon die anderen in de procedure vertegenwoordigt tot de mogelijkheden behoort. In deze zaak ging het om de (door de Engelse wet voorgeschreven) vertegenwoordiging in rechte van de aandeelhouders van te nationaliseren (luchtvaart- en scheepsbouw-)bedrijven door de Stockholders' Representative voor de door hen in te stellen financiële claims. Weliswaar betekende zulks een beperking van het recht op toegang van de individuele aandeelhouders, doch dit had volgens het Hof een te rechtvaardigen doel, namelijk de vermijding van een opeenstapeling van individueel ingestelde rechtsvorderingen (en dus even zovele afzonderlijke procedures ).10 De essentie van deze uitspraak komt erop neer dat het recht op individuele toegang tot de rechter kán ontbreken.
Moet nu uit deze uitspraak de conclusie getrokken worden dat een collectieve-actiebevoegdheid naar Nederlands recht een uitsluitend karakter heeft in die zin dat de toegang tot de rechter voor individuele rechtzoekenden daardoor wordt uitgesloten? Consequentie van deze opvatting zou dan moeten zijn dat de rechterlijke uitspraak geldt ten aanzien van alle individuele rechtzoekenden, hetgeen een verruiming zou inhouden van (de subjectieve kant van) het gezag van gewijsde.
Het Hof benadrukt dat aan lidstaten een 'margin of appreciation' toekomt ten aanzien van de vormgeving aan het recht op toegang. Onder de gegeven omstandigheden oordeelde het Hof, gezien de grootschalige nationalisatie-operatie en de veelheid van claims en procedures die daaruit zouden kunnen voortvloeien, dat de vertegenwoordiging door een Stockholders' Representative een juist en niet-disproportioneel middel was om de belangen van de individuele aandeelhouders (waarvan die van Sir Lithgow) te behartigen, temeer nu er volgens de Engelse wet voor dezen wegen openstonden om de Representative wegens niet-nakoming van zijn taken aan te spreken (zie met name § 195 en 196). Dit laatste element is niet onbelangrijk: het moet voor belanghebbenden mogelijk zijn zelfstandig gepretendeerde rechten te verhalen.
De Nederlandse wetgever heeft met de regeling in art. 3:305a BW de individuele bevoegdheid om te procederen uitdrukkelijk in stand willen houden, naast de collectieve vorm van rechtsbescherming. Aan een rechterlijke uitspraak zijn alleen de optredende belangenorganisatie en gedaagde als partijen gebonden; het gezag van gewijsde blijft beperkt tot partijen en wordt niet ook uitgebreid tot personen voor wie bij collectieve actie wordt opgekomen.11 Deze 'margin of appreciation' zal door Straatsburg lijkt mij wel gerespecteerd worden.12
Art. 3:305a lid 2 BW betekent in zoverre een rem van belangenorganisaties op de toegang tot de rechter dat zij niet-ontvankelijk zijn indien niet getracht is voldoende overleg te plegen met de gedaagde vooraleer een gerechtelijke procedure wordt geëntameerd. Er is getwijfeld aan het nut van deze vooroverleg-eis 13 Zoals ik reeds eerder heb gesteld (in par. 233.2), kan een dergelijke eis mijns inziens zeker zijn nut hebben. In ieder geval worden belangenorganisaties daarmee ingescherpt om niet rauwelijks te dagvaarden. Of voldoende is geprobeerd het gevorderde door het voeren van overleg te bereiken, moet door de rechter worden beoordeeld.14
Een nadere toepassing van de collectieve-actiebevoegdheid is de medio 2005 ingevoerde Wet collectieve afwikkeling massaschade, op grond waarvan het mogelijk is een overeenkomst over de afwikkeling van massaschade door de rechter verbindend te laten verklaren voor een gehele groep van schuldeisers c.q. schadelijdenden.15 In een dergelijk geval heeft de rechterlijke uitspraak wel, zo zou men kunnen zeggen, gezag van gewijsde ten aanzien van de gezamenlijk vertegenwoordigden, zij het dat dezen een zogenaamde opt out-mogelijkheid hebben (art. 9:908 lid 2 BW). Aldus is niet direct sprake van strijd met art. 6 EVRM, nu een individueel slachtoffer nog immer voldoende kans heeft om, indien gewenst, zijn zaak te kunnen verdedigen.
Dat is volgens Tzankova tevens een achilleshiel van genoemde wet en van het huidige systeem. 'De Wet collectieve afwikkeling massaschade is alleen bruikbaar voor zover ook verweerders rond de onderhandelingstafel plaats willen nemen.'16 Het is niet mogelijk collectief een schadevergoeding te vorderen, meer dan het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de schadeverzoorzaker onrechtmatig heeft gehandeld zit er niet in. Ieder slachtoffer zal alsnog de aansprakelijkheid moeten aantonen en zelf schadevergoeding moeten eisen. Tzankova vindt dat een 'krankzinnig systeem', want het leidt tot een overbelasting van het rechterlijk apparaat; de toegang tot de rechter is met andere woorden in die gevallen in potentie te groot.17 Probleem is dat freeriders (i.e. slachtoffers die niet aan een collectieve actie deelnemen, maar daar wel de vruchten van plukken) niet gedwongen kunnen worden zich bij zo'n collectieve actie aan te sluiten. De oplossing zoekt zij - bij invoering van een dergelijke verplichting - in compensatie voor dezen in de vorm van opheffing van het verbod op no cure no pay. Zo ver is het nog niet.