Hof Amsterdam, 26-08-2021, nr. 19/01297, nr. 19/01309
ECLI:NL:GHAMS:2021:2824, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-08-2021
- Zaaknummer
19/01297
19/01309
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2824, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1017
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2019:6454, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2021/124
NLF 2021/2012
Uitspraak 26‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Douanerecht; utb's; oorsprong ingevoerde zonnepanelen; bewijslast rust op inspecteur.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 19/01297 en 19/01309
26 augustus 2021
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Y] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.A. Biermasz (Ploum advocaten)
alsmede op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 19 juli 2019 in de zaak met de kenmerk HAA 17/414 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2015 aan belanghebbende een
verzameluitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt ten bedrage van € 8.515.978,12 aan rechten bij invoer (€ 7.006.983,53 aan antidumpingrechten en € 1.508.994,59 aan compenserende rechten).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 december 2016, de utb verminderd tot € 8.265.930,32 (€ 6.802.888,73 aan antidumpingrechten en € 1.463.041,59 aan compenserende rechten).
1.3.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 19 juli 2019 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de vermindering van de definitieve
antidumpingrechten, de vermindering van de definitieve compenserende rechten en de toegekende proceskostenvergoeding van € 488;
- vermindert de verzamel-utb met € 1.440.909,29 aan definitieve antidumpingrechten
en € 310.308,18 aan definitieve compenserende rechten en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.576;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
1.4.1.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 27 augustus 2019 en is aangevuld bij brief van 5 november 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.2.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 3 september 2019 en is aangevuld bij brief van 10 september 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 4 juni 2021 is een nader stuk van belanghebbende ontvangen. Op 11 juni 2021 is bij het Hof een pleitnota van de inspecteur ingekomen en op 14 juni 2021 een pleitnota van belanghebbende.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende is een in [Y] gevestigde fabrikant van zonnepanelen.
2.2.
Verder heeft de rechtbank de volgende feiten vastgesteld:
“1. In de periode 12 mei 2014 tot en met 8 juli 2014 zijn, afwisselend door [A] B.V. en [B] B.V. , in naam en voor rekening van [C B.V.] (hierna: [C B.V.] ) in totaal 21 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Bij elke aangifte is een niet-preferentieel Certificaat van Oorsprong overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [D Co.] (hierna: [D Co.] ), [E Ltd.] (hierna: [E Ltd.] ), [F Ltd.] (hierna: [F Ltd.] ), [G Co.] (hierna: [G Co.] ), [H Co.] (hierna: [H Co.] ) of [I Ltd.] (hierna: [I Ltd.] ), allen gevestigd te Taiwan, als exporteur en [C B.V.] als importeur van solar modules. Voorts bevinden zich bij de stukken facturen van [D Co.] , [E Ltd.] , [F Ltd.] , [G Co.] , [H Co.] dan wel [I Ltd.] aan [C B.V.] voor de levering van solar modules. De bij elke aangifte behorende bescheiden vermelden de nummers van de containers waarin de desbetreffende solar modules van Kaoshiung (Taiwan) naar Rotterdam zijn vervoerd.
2. In het missierapport van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Commissie (hierna: de OLAF) staat onder meer het volgende:
“(…)
Legal Basis
Article 3 of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013
Article 20 of Council Regulation (EC) N˚ 515/97 of 13.03.1997, as amendend.
(…)
1. Purpose of the mission
On 14.09.2014 (OLAF reference THOR(2014)24960) OLAF formally requested the Taiwanese authorities, via the Taipei Representative Office in Brussels, for assistance concerning the suspected transshipment of Chinese (People’s Republic of China) solar panels via Taiwan. By email dated 14.10.2014 (OLAF reference THOR(2014)28837) OLAF was informed by the Taipei Representative Office that the Bureau of Foreign Trade (hereafter BOFT) and Taiwanese Customs had agreed to meet the joint EU mission team from 17 to 21.11.2014. (…)
The objectives of the mission were:
1) the collection of the evidence on the suspected transshipments of Chinese solar panels via Taiwan which should be available at the Taiwanese Customs authorities;
2) the analysis of data from import and export databases held by Taiwanese Customs and the matching of this information with import data provided to OLAF by the Member States;
3) to visit a selection of Taiwanese companies that had been identified as suppliers of solar panels to EU importers in order to determine their role in these operations and to collect the necessary evidence of the suspected transshipment of Chinese panels via Taiwan territory.
2. Mission activities
(…)
The representatives of the BOFT confirmed that company visits had been arranged for the following five companies:
- [E Ltd.] (…)
- [D Co.] (…)
(…)
-[H Co.] (…).
It was further explained that the BOFT had contacted the company [F Ltd.] (…) to agree on a visit of the joint EU mission team, but that the company had declined this proposal.
(...)
Taiwanese Customs confirmed the fact that no processing activities were permitted in the Free Trades Zones and that the import of Chinese solar modules and cells into Taiwan was strictly forbidden. Transshipment of such goods is allowed through free zones and bonded warehouses. The customs procedure to be followed is as follows:
(…)
-import into a bonded warehouse (storage in a logistics center): customs declaration L1
-export from a bonded warehouse: export declaration D5
(…).
3. Results
(…)
3.1.
General
On the occasion of a visit by Taiwanese Customs to OLAF between 24 and 27.11.2014 an excel file (including imports and exports) was handed over to OLAF that covers transshipment data (linked import-export records for the Free Trade Zone) (Annex 3). (…) Annex 3 is a detailed overview of the consignments imported from the PR China and the corresponding re-exports. The following details are mentioned in the original Taiwanese data:
Date of export declaration
Export declaration number
Customs regime
Country of destination
Taiwanese exporter
Buyer (destination)
HS code
Commodity description
Quantity, unit and weight
FOB Value
Export container number
Reference of import declaration (is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import)
Reference of import item
Date of import declaration
Taiwanese import declaration number
Customs regime
Country of origin
Chinese seller
Item
HS code
Commodity description
Quantity, unit and weight
Import container number
(…)”
3. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat in april 2014 en mei 2014 in Taiwan exportaangiften (regime D5) zijn gedaan voor solar modules. De Taiwanese exporteurs zijn [D Co.] , [E Ltd.] en [F Ltd.] en de koper is telkens [C B.V.] . Per uitvoeraangifte zijn de exportcontainernummers vermeld. Deze uitvoeraangiften zijn gekoppeld aan in april 2014 en mei 2014 gedane aangiften voor de invoer (regime L1) van zonnepanelen in Taiwan. Het in die invoeraangiften aangegeven land van oorsprong is telkens CN, de Chinese verkoper is telkens eiseres en de Taiwanese importeur is telkens [R Ltd.] .
4. Het Visit Report dat is opgemaakt naar aanleiding van bezoek aan [E Ltd.] op 18 november 2014 houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“(…)
Information on the activities of [E Ltd.] was provided by [naam 1] , Senior Sales Specialist of the Sales Department, [naam 2] , Manager of the International Sales Department en [naam 3] , Special Assistant for the President.
Three representatives of [E Ltd.] informed the mission team that [E Ltd.] is a producer of solar modules and that it has its own production facility located on the fourth floor of the building visited. [E Ltd.] has a lightning division where it produces lightning products. [E Ltd.] has 3 branches in Taiwan. The solar cells for the production of solar panels are purchased in Taiwan (…). The monthly production of [E Ltd.] is 2,5 MW, which is approximately 10.000 solar modules, if worked in three shifts a day. (…)”
5. Het Visit Report dat is opgemaakt naar aanleiding van bezoek aan [H Co.] op 18 november 2014 houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“(…)
Information on the activities of [H Co.] was provided by [naam 4] , Sales VP.
[naam 4] informed the mission team that [naam 4] is a trading company in solar modules, not a producer. The modules are produced by the Taiwanese company [J Ltd.] (…) for the account of [H Co.] . The solar cells are purchased in Taiwan by [H Co.] from various solar cells producers (…) and made available to [J Ltd.] for production. (…)”
6. Het Visit Report dat is opgemaakt naar aanleiding van het bezoek aan [D Co.] op 19 november 2014 houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“(…)
Information on the activities of [D Co.] was provided by [naam 5] , Sales & Marketing Division Vice President.
[naam 5] informed the mission team that [D Co.] is a subsidiary of [K Co.] ( [K Co.] ). In its production facility located on [Y] , [D Co.] assembles solar modules. In case the production capacity is not sufficient to cope with a big order the assembly can be partially outsourced to al local Taiwanese producer of the [L] -group. (…)
[D Co.] has been approached by a Chines company (…) with the request to take part in transhipment of Chinese solar modules via Taiwan. As being a respectable business, [D Co.] had refused to participate in any kind of this.
All solar modules produced by [D Co.] contain Taiwanese cells only; they are supplied by the Taiwanese producer [M] , which is also part of the [K Co.] . If required, surplus quantities are sourced from the Taiwanese company [N] . (…)”
7. [directeur C B.V.] , directeur van [C B.V.] , is op 20 juli 2015 als verdachte gehoord door een opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/Douane. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal houdt – voor zover thans van belang – onder meer in:
“Vraag:
In bescheiden die wij hierna nog met u willen bespreken komen wij de namen [medewerker 1 C B.V.] en [medewerker 2 C B.V.] tegen. Wat is hun functie en rol binnen [C B.V.] ?
Antwoord:
Beide personen zijn of waren werkzaam bij [C B.V.] . [medewerker 1 C B.V.] is assistent expediteur. [medewerker 2 C B.V.] is niet meer werkzaam bij ons. Hij was accountmanager bij de Chinadesk.
(…)
Vraag:
Kunt u vertellen hoe de contacten met [X] tot stand zijn gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt m.b.t. de invoer van zonnepanelen uit Taiwan?
Antwoord:
Collega [medewerker 2 C B.V.] werd in februari 2014, gevraagd door [X] om samen te werken bij de opslag en transport van zonnepanelen. In een later stadium verzochten zij ons om ook de inklaring te verzorgen.
Wij hebben aangegeven dat wij niet betrokken wilden worden bij de inkoop en de verkoop van zonnepanelen. We zouden puur een stukje service verlenen.
(…)
De namen die ik ken bij [X] zijn, [medewerker 1 X] , [medewerker 2 X] en [medewerker 3 X] .
(…)
De contanten waren uitsluitend per mail of telefoon. Vooral email.
(…)
Zowel de opdracht voor de verzending alsmede de fysieke bescheiden komen bij [X] China vandaan.
(…)
Vraag:
Ik tref(op pagina’s 7 en 8) een emailbericht aan van [X] aan [medewerker 1 C B.V.] en CC aan [medewerker 2 C B.V.] . In deze email wordt verwezen naar een zending van DHL met het nummer [zendingsnummer] . Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord:
Dit is een mededeling van [medewerker 1 X] dat zij de dokumenten per DHL heeft opgestuurd. Bijgevoegd is een recutje van DHL. Deze gang van zaken was bij elke zending hetzelfde. In haar email vermeld [medewerker 1 X] het nummer van het verzendingsbewijs van DHL.
(…)”
Pagina 7 achter het proces-verbaal is een uitdraai van twee e-mail berichten. Een
e-mailbericht van 12 mei 2014 om 11:31 uur van eiseres aan [medewerker 1 C B.V.] , cc aan
[medewerker 2 C B.V.] houdt – voor zover van belang – in:
“we send to you (…) full set of documents by DHL: [zendingsnummer] (…)”
Een e-mailbericht van 12 mei 2014 om 17:11 uur van [medewerker 1 C B.V.] aan [medewerker 1 X] , cc aan [medewerker 2 C B.V.] houdt – voor zover van belang – in:
“(…) i received by email the commercial invoice, packing lists, Certificate of origin and flash reports
I only have to receive the BL copy/original BL for below ones
(…)”
8. Een op 16 april 2014 tussen [C B.V.] en eiseres gesloten ‘service agreement’ houdt - voor zover thans van belang - in:
“(…)
1. DEFINITIONS AND INTERPRETATIONS
(…)
“Goods” means each and every consignment of solar panels and/or any other goods acceptable to both Parties i) to be delivered by [X] to [C B.V.] for storage at the Warehouse or ii) already stored at the Warehouse when [C B.V.] takes custody of such Goods for and on behalf of [X] ;
(…)
“Services” means the storage and goods management more fully set out in Schedule 1 of this Agreement in respect of the Goods until the Goods are released in accordance with the terms of this Agreement;
(…)
3 DELIVERY, DEPOSIT AND MANAGEMENT OF GOODS
(…)
3.3.
In the event [X] requires [C B.V.] to handle custom clearance and/or custom declaration in respect of the Goods at the port of discharge, [X] shall, at least two (2) weeks before the arrival of the shipment, provide [C B.V.] with all the relevant documents, including but not limited to the ocean bill of lading. [X] shall nominate [C B.V.] or its agent at the port as the notified party in the ocean bill of lading and [X] shall comply with all requirements of the shipping line to enable [C B.V.] to receive the Goods at the port of discharge.
(…)”
9. Een ongedateerde verklaring van [naam president] , president van eiseres, houdt – voor zover van belang – in:
“(…) we can produce and supply the modules ourselves from our production plant in China or subcontract other producers or transfer orders to for example our contacts in Taiwan. (…)
In 2013 and 2014 the MIP was imposed for modules from China and some customers requested non MIP modules. At the time we had good contacts with [O Co.] (…) in Taiwan. This company produced for us or for our customers and / or arranged production in Taiwan for us or our customers and arranged deliveries to Europe in this matter. [O Co.] is a Taiwanese company that locally produces solar modules in Taiwan. (…)”
10. Op grond van de bevindingen van de OLAF heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn en hadden moeten worden aangegeven onder TARIC-code 8541 40 90 21. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 201, derde lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) als schuldenaar aangemerkt en de onderhavige verzamel-utb aan haar uitgereikt.”
2.3.
Nu de onder 2.2 vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In geschil is of de utb terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is uitgereikt. Belanghebbende betoogt in haar hoger beroep dat de utb dient te worden vernietigd. De inspecteur betoogt in zijn hoger beroep dat de rechtbank de utb ten onrechte heeft verminderd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Bevoegdheid OLAF
17. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de OLAF niet bevoegd was tot onderzoek in Taiwan overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de vermelding in het missierapport dat de Taiwanese autoriteiten hebben ingestemd met de missie. Dat de e-mail waarin die toestemming is verleend niet is overgelegd, doet daar niet aan af. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiseres zich ook niet met succes kan beroepen op de vermeende onbevoegdheid van de OLAF, aangezien zij daardoor niet rechtstreeks in haar belangen is geschaad (de zogenaamde Schutznorm).
Oorsprong
18. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
19. De rechtbank overweegt als volgt. Uit onderdeel 3.1 van het OLAF-rapport blijkt dat de Taiwanese douaneautoriteiten aan de hand van het referentienummer van de invoeraangifte (L1) dat is vermeld in de uitvoeraangifte (D5) een link hebben kunnen leggen tussen de ingevoerde zonnepanelen met aangegeven oorsprong China en de wederuitvoer van diezelfde zonnepanelen naar de Europese Unie (hierna: de EU). Behoudens ten aanzien van de aangifte met volgnummer NL0168 waarvoor geldt dat het importreferentienummer in de L1-invoeraangifte niet overeenkomt het importreferentienummer in de D5-uitvoeraangifte, de aangifte met het volgnummer NL0181 waarvan geen importreferentienummer bekend is en de aangifte met het volgnummer NL0183 waarvoor is nagevorderd voor 15 containers terwijl er een match is gemaakt voor 10 containers, kan op basis van deze bevindingen worden geconcludeerd dat de werkelijke oorsprong van de onderhavige zonnepanelen China is. Anders dan verweerder meent, vormen bij het ontbreken van een koppeling tussen de L1-invoeraangifte en de D5-uitvoeraangifte de commerciële documenten onvoldoende bewijs om de oorsprong China desondanks aannemelijk te achten.
20. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door de OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van de OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF (meer) kan worden toegekend.
21. Anders dan eiseres heeft betoogd, is het niet noodzakelijk dat de brondocumenten waarop annex 3 bij het OLAF-rapport is gebaseerd worden overgelegd of dat de OLAF eigen onderzoek verricht. De kanttekeningen die eiseres bij de zendingen heeft geplaatst, leiden – behoudens ten aanzien van de hiervoor onder 19 genoemde aangiften – niet tot het oordeel dat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Dat sommige importreferentienummers in meerdere D5-uitvoeraangiften voorkomen en dat bepaalde gegevens aan de importkant ontbreken of – voor zover bekend – op een volgens eiseres onlogisch gemiddeld gewicht per container dan wel een gemiddeld aantal zonnepanelen per container uitkomt, is onvoldoende om de bevindingen van de OLAF terzijde te stellen.
22. De door eiseres ingebrachte opinie van de Taiwanese advocate [naam advocaat] houdt – kort gezegd – in dat goederen die met een D5-uitvoeraangifte Taiwan verlaten zowel goederen kunnen betreffen die uit een ander land zijn geïmporteerd als goederen die in Taiwan zijn geproduceerd door Taiwanese bedrijven. De veronderstelling dat goederen die op een D5-uitvoeraangifte uit Taiwan worden uitgevoerd daaraan voorafgaand op een L1-invoeraangifte vanuit een ander land zijn ingevoerd, is onjuist. Bovendien registreert de Taiwanese douane niet de referentienummers van binnenkomende en vertrekkende containers, aldus de opinie.
23. Verweerder heeft sheets overgelegd van een power-pointpresentatie van de Taiwanese douane waarin staat dat het mogelijk is in de database een D5-uitvoeraangifte te herleiden tot een L1-invoeraangifte. Voorts heeft verweerder ter illustratie een L1-invoeraangifte voor fietsen overgelegd met een referentienummer dat tevens terugkomt in de D5-uitvoergaangifte van (een aantal van) die fietsen.
24. De rechtbank overweegt als volgt. [naam advocaat] heeft haar opinie op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien sluit haar verklaring niet uit dat goederen die met een D5-uitvoeraangifte uit Taiwan worden uitgevoerd daaraan voorafgaand met een L1-invoeraangifte uit een ander land in Taiwan zijn ingevoerd. Met de stukken die verweerder heeft overgelegd, heeft hij de verklaring van [naam advocaat] dat de Taiwanese douane geen referentienummers registreert gemotiveerd betwist. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de opinie van [naam advocaat] de geloofwaardigheid van de bevindingen van de OLAF niet wordt ondermijnd.
25. Eiseres heeft een verklaring van haar president overgelegd, inhoudende dat [O Co.] (hierna: [O Co.] ) in Taiwan de onderhavige zonnepanelen heeft geproduceerd of laten produceren voor de klanten van eiseres in de EU. Ter zitting heeft [naam 6] desgevraagd verklaard dat [O Co.] de productie van zonnepanelen heeft uitbesteed aan andere Taiwanese producenten. In aanmerking genomen dat deze stelling van geen enkele onderbouwing is voorzien en blijkens de visit reports de vertegenwoordigers van [E Ltd.] , [H Co.] en [D Co.] er geen melding van hebben gemaakt dat zij voor [O Co.] zonnepanelen hebben geproduceerd, stelt de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
26. De gegevens die de Taiwanese douane aan de OLAF heeft verstrekt, houden voorts in dat de onderhavige zonnepanelen vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd met de schepen SITC Pyeongtaek met call sign VRGG2, SITC Keelung en Wan Hai 202. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien de zonnepanelen door eiseres, gevestigd te Ningbo (China), zouden zijn geproduceerd, het voor de hand ligt dat die zonnepanelen vanuit de haven van Ningbo Beilun naar Taiwan zijn verscheept. De rechtbank ziet gaan aanleiding partijen daarin niet te volgen.
27. Eiseres heeft scheepsbewegingen van de Pyeongtaek met call sign VROJ9, SITC Keelung en Wan Hai 202 overgelegd die zij via Vesselfinder heeft verkregen. Vesselfinder baseert zich op gegevens die via het Automatic Identification System, een geautomatiseerd tracking systeem dat gebruik maakt van elektronische transponders op schepen, worden verzameld. Volgens die gegevens zijn de Wan Hai 202 en de SITC Keelung in de relevante periode niet in China, althans niet in de haven van Ningbo geweest. De Wan Hai 202 is volgens deze gegevens in de relevante periode niet in de haven van Kaoshiung geweest. De Pyeongtaek met call sign VROJ9 is in de relevante periode nooit in een haven in Taiwan geweest.
28. Verweerder heeft gegevens van Lloyd ’s overgelegd, inhoudende dat er in de periode 11 januari 2010 tot en met 22 juli 2014 een schip SITC Pyeongtaek met call sign VRGG2 bestond. Dat schip is ondertussen genaamd Easline Busan. Voorts heeft verweerder scheepsbewegingen overgelegd met betrekking tot de Easline Busan, SITC Keelung en Wan Hai 202, inhoudende dat die schepen in de relevante periode de havens van Ningbo Beilun en in voorkomend geval Kaoshiung hebben aangedaan.
29. Eiseres heeft erop gewezen dat verweerder pas ter zitting de bronnen heeft genoemd waaraan de hiervoor onder 28 genoemde gegevens zijn ontleend en dat die bronnen niet allemaal openbaar zijn, zodat zij de juistheid van de door verweerder overgelegde gegevens niet heeft kunnen controleren. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te betogen dat deze gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten, volgt de rechtbank haar niet. Deze gegevens zijn op 30 april 2019, dus met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend. Het had op de weg van eiseres gelegen om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen als zij van mening is dat ze onvoldoende gelegenheid heeft gehad hierop te reageren. Een dergelijk verzoek heeft zij echter niet gedaan.
30. Eiseres heeft betoogd dat zij geen schip met de naam Pyeongtaek met call sign VRGG2 heeft kunnen identificeren in de door haar geraadpleegde databases, maar dat zij wel een schip heeft gevonden met de naam Pyeongtaek met call sign VROJ9 . Uit de met betrekking tot dat laatste schip overgelegde scheepsbewegingen blijkt dat dat schip in de relevante periode nooit in China of in Kaoshiung is geweest, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat er in de relevante periode wel degelijk een schip met de naam Pyeongtaek met call sign VRGG2 bestond. Hieruit volgt, dat eiseres de scheepsbewegingen van een ander schip heeft overgelegd, waardoor hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond oplevert om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de Pyeongtaek met call sign VRGG2 vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd.
31. Blijkens de gegevens van de Taiwanese douane is er op 15 april 2014 in Taiwan een L1-invoeraangifte ingediend voor zonnepanelen met aangegeven land van oorsprong China die met de SITC Keelung zijn verscheept. Ten aanzien van het schip SITC Keelung heeft eiseres gegevens uit Vesselfinder overgelegd die inhouden dat het schip op 6 april 2014 is aangekomen in en vertrokken uit Taipei en op 14 april 2014 is aangekomen in Kaoshiung alwaar het op 15 april 2014 is vertrokken.
32. Blijkens de door verweerder overgelegde scheepsbewegingen heeft de SITC Keelung op 8 april 2014 Beilun aangedaan en is dat schip na een tussenstop in Shangai op 14 april 2014 aangekomen in Kaoshiung. Het bestand van verweerder bevat geen chronologisch overzicht van de scheepsbewegingen en verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij heeft ‘geknoeid’ met het originele bestand omdat hij het wilde indikken zodat het op één A-drietje paste, waarbij kennelijk iets is misgegaan waardoor de volgorde van de regels is gewijzigd.
33. De rechtbank constateert dat in het van eiseres afkomstige overzicht een gat van zeven dagen zit tussen het vertrek van de SITC Keelung op 6 april 2014 uit Taipei en de aankomst op 14 april 2014 in Kaoshiung. Dat gat wordt opgevuld door de gegevens die verweerder heeft overgelegd, inhoudende dat het schip op 8 april 2014 in Beilun is geweest en via Shanghai naar Kaoshiung is gevaren en aldaar op 14 april 2014 is aangekomen. Ondanks de ongelukkige handelwijze van verweerder, ziet de rechtbank geen aanleiding om eraan te twijfelen dat enkel de regels zijn verschoven waardoor de chronologie niet klopt, maar dat de gegevens per regel hierdoor niet zijn gewijzigd. Het van eiseres afkomstige overzicht is derhalve geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de SITC Keelung vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd.
34. Blijkens de gegevens van de Taiwanese douane zijn er op 14 april 2014 in Taiwan drie L1-invoeraangiften ingediend voor zonnepanelen met aangegeven land van oorsprong China die met de Wan Hai 202 zijn verscheept. Eiseres stelt onder verwijzing naar de gegevens uit Vesselfinder dat de Wan Hai 202 in de periode van 5 april tot en met 12 juni 2014 niet in China is geweest.
35. Blijkens de door verweerder overgelegde scheepsbewegingen is de Wan Hai 202 op 30 maart 2014 vertrokken uit Ningbo Beilun en op 5 april 2014 aangekomen in Taipei. Deze reis is niet strijdig met de door eiseres overgelegde scheepsbewegingen van de Wan Hai 202 , omdat de door haar overgelegde gegevens pas beginnen op 5 april 2014. Dat uit de Taiwanese L1-invoeraangiften niet het hele voorafgaande vervoerstraject blijkt, betekent niet dat reeds daarom de gegevens uit het OLAF-rapport voor deze zendingen terzijde moeten worden gesteld.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus de door eiseres opgeroepen twijfel aangaande de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de Wan Hai 202 vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd, heeft weggenomen.
Schuldenaarschap
37. Op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW kunnen, wanneer een douaneaangifte voor onder andere het brengen in het vrije verkeer is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd.
38. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder, behoudens ten aanzien van de onder 19 genoemde aangiften, aannemelijk heeft gemaakt dat de oorsprong van de zonnepanelen China is. Eiseres heeft blijkens de verklaring van [directeur C B.V.] , de achter die verklaring gevoegde e-mails van 12 mei 2014 en de tussen eiseres en [C B.V.] gesloten overeenkomst, voor elke zending de bij de aangiften overgelegde bescheiden, waaronder het Certificaat van Oorsprong inhoudende dat de oorsprong van de zonnepanelen Taiwan is, aan [C B.V.] gestuurd. Aangezien eiseres in de L1-invoeraangiften telkens als verkoper/exporteur van de zonnepanelen wordt genoemd en de zonnepanelen vanuit Ningbo, de vestigingsplaats van eiseres, zijn verscheept naar Taiwan, gaat de rechtbank er vanuit dat eiseres de zonnepanelen in China heeft geproduceerd. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat eiseres wist dat de gegevens die zij aan [C B.V.] heeft verstrekt voor de opstelling van de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van die zonnepanelen onjuist waren. Verweerder heeft eiseres derhalve terecht als schuldenaar aangemerkt.
Slotsom
39. Gelet op het hiervoor onder 19 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de verzamel-utb te worden verminderd met:
aangifte | vermindering definitieve antidumpingrechten | vermindering definitieve compenserend rechten |
NL0168 | € 816.379,20 (tot nihil) | € 175.812 (tot nihil) |
NL0181 | € 416.353,39 (tot nihil) | € 89.664,12 (tot nihil) |
NL0183 | € 208.176,70 (met een derde) | € 44.832,06 (met een derde) |
Totaal | € 1.440.909,29 | € 310.308,18. |
Proceskosten
40. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen in de integrale proceskosten voor bezwaar en beroep.
41. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan in bijzondere omstandigheden bij een veroordeling in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een van de in de bijlagen bij het Besluit opgenomen forfaitaire tarief afwijkende vergoeding worden vastgesteld. Daarvoor is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking neemt of een uitspraak doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Daarnaast kan ook in andere gevallen aanleiding bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
42. Het is aan eiseres om de feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van vooringenomenheid van verweerder en dat de wisselende informatie die verweerder heeft verstrekt, heeft geleid tot veel onderzoek en heronderzoek.
43. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat voor verweerder ten tijde van het uitreiken van de verzamel-utb en/of het doen van de uitspraak op bezwaar al duidelijk had moeten zijn dat die utb en/of die uitspraak geen stand zullen houden. De hiervoor onder 19 gesignaleerde mismatches rechtvaardigen op zichzelf niet de conclusie dat verweerder dusdanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat dat een reden is voor een hogere dan een forfaitaire proceskostenvergoeding.
44. De rechtbank zal verweerder wel op grond van het Besluit veroordelen in door eiseres gemaakte proceskosten. Tussen partijen is niet in geschil dat in geval van een vergoeding op grond van het Besluit wegingsfactor 2 dient te worden toegepast voor het gewicht van de zaak. De rechtbank stelt op grond van het Besluit de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.064 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 2). Aangezien verweerder in de uitspraak op bezwaar reeds een proceskostenvergoeding van € 488 heeft toegekend, stelt de rechtbank de alsnog door verweerder te betalen proceskostenvergoeding vast op € 2.576.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Partijen houdt ook in hoger beroep verdeeld of de inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Belanghebbende heeft ter zake primair betoogd dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast geen gebruik mag maken van de door OLAF in Taiwan vergaarde informatie, omdat OLAF niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen in een derde land als daar geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand aan ten grondslag ligt.
5.2.
Indien haar primaire stelling faalt, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zelfs met de door OLAF aangeleverde informatie het vereiste bewijs van de Chinese oorsprong niet is geleverd. Zij betoogt dat:
- -
“aannemelijk maken” niet volstaat: gelet op het gebruik van de term “blijken” in artikel 78 lid 3 CDW dient de inspecteur de Chinese oorsprong “overtuigend aan te tonen”;
- -
dermate ernstige bedenkingen tegen het OLAF-rapport moeten worden gekoesterd, dat het als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven;
- -
de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Taiwanese autoriteiten een link kunnen leggen tussen aangiften tot inslag in een entrepot (L1) en aangiften tot uitslag uit een entrepot (D5);
- -
de aangiftegegevens van de Taiwanese douane niet verifieerbaar zijn, omdat de ‘brondocumenten’ ontbreken;
- -
de matches tussen in- en uitslagen niet zijn gemaakt door de Taiwanese douane, maar door de Nederlandse douane, en
- -
er in het overzicht van de Taiwanese douane dubbele aangiften tot inslag (L1) voorkomen.
5.3.
Meer subsidiair betoogt belanghebbende dat zij ten onrechte als schuldenaar is aangemerkt, omdat zij - naar zij stelt - niet voor alle aangiften de bij die aangiften overgelegde bescheiden aan [C B.V.] (hierna: [C B.V.] ) heeft verstrekt. Belanghebbende betwist bovendien dat zij wist dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren. Tot slot betwist belanghebbende dat de handelingen van bij haar werkzame natuurlijke personen - die de bescheiden hebben verstrekt aan [C B.V.] - aan haar kunnen worden toegerekend.
5.4.
De inspecteur bestrijdt de standpunten van belanghebbende. Daarnaast voert de inspecteur in zijn hoger beroep (rolnr. 19/1309) aan dat de door de rechtbank toegepaste verminderingen van de utb, betreffende de aangiften met nummer NL0168 en NL0181 (verminderd tot nihil) en NL0183 (verminderd met 1/3e) onjuist zijn. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het oordeel van de rechtbank op dit punt juist is.
Bevoegdheid OLAF
5.5.
Het Hof verwerpt het primaire standpunt van belanghebbende dat OLAF niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen in een derde land als daar geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand aan ten grondslag ligt. Ter uitvoering van haar taken kan OLAF missies voor administratieve samenwerking en onderzoek in derde landen organiseren. OLAF heeft geen wettelijke bevoegdheden in Taiwan en is daarom afhankelijk van de (vrijwillige) medewerking van de Taiwanese autoriteiten en bedrijven. Deze autoriteiten en een deel van de aangezochte bedrijven hebben deze medewerking verleend. De langs deze weg verkregen informatie heeft OLAF vastgelegd in een rapport. Het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 883/2013 en artikel 19 van Verordening 515/97 staat aan deze gang van zaken niet in de weg. Uit genoemde bepalingen volgt enkel dat OLAF bij controles in derde landen dient te handelen conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten. Nu dergelijke overeenkomsten ontbreken, kan OLAF niet eigenstandig controles instellen in Taiwan. Deze omstandigheid staat er evenwel niet aan in de weg dat de Taiwanese autoriteiten OLAF (vrijwillig) van informatie voorzien en bedrijven bezoeken, waarbij zij zich in voorkomend geval laten vergezellen door medewerkers van OLAF. Het Hof ziet daarom geen aanleiding de door OLAF in Taiwan vergaarde informatie als bewijsmiddel uit te sluiten.
5.6.
Evenmin deelt het Hof de zienswijze van belanghebbende dat dermate ernstige bedenkingen tegen het OLAF-rapport moeten worden gekoesterd, dat het als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Anders dan belanghebbende kennelijk voorstaat, wordt in het OLAF-rapport nergens verondersteld dat een Taiwanese D5-uitslagaangifte steeds betrekking moet hebben op de uitslag uit een entrepot van goederen die van buiten Taiwan in dat entrepot zijn gebracht. Dit is echter wél het geval als in de D5-uitslagaangifte wordt verwezen naar een L1-inslagaangifte, zo begrijpt het Hof uit zowel het OLAF-rapport als de door belanghebbende ingebrachte affidavit van advocate [naam advocaat] (zie ook 5.9), omdat de L1-inslagaangifte specifiek wordt gebruikt voor de inslag in een entrepot van goederen die van buiten Taiwan komen.
Oorsprong
5.7.
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beoordeeld of de inspecteur met de - door tussenkomst van OLAF - van de Taiwanese autoriteiten verkregen informatie heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.8.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste bewijsstandaard door voldoende te achten dat de inspecteur de Chinese oorsprong “aannemelijk maakt”. Zij stelt zich op het standpunt dat de inspecteur gehouden is de Chinese oorsprong overtuigend aan te tonen, omdat in artikel 78 lid 3 van het CDW de term ‘blijkt’ wordt gebruikt. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Om de redenen vermeld in onderdeel 7.5 van de conclusie van A-G Ettema van 3 april 2018, ECLI:NL:PHR:2018:375, moet ervan worden uitgegaan dat de Uniewetgever met het woord ‘blijken’ in genoemde bepaling niet heeft bedoeld een zwaardere graad van bewijs voor te schrijven. De rechtbank heeft daarom met juistheid als uitgangspunt genomen dat de inspecteur kan volstaan met het aannemelijk maken van de Chinese oorsprong.
5.9.
De Taiwanese douane heeft OLAF informatie verstrekt uit haar aangiftesystemen. Het betreft gegevens afkomstig uit digitale aangiften, waarmee goederen zijn ingeslagen in entrepots (aangiften L1) en uitgeslagen uit entrepots (aangiften D5). De Taiwanese douane heeft daarbij de gegevens uit de aangiften tot uitslag (D5) (op containerniveau) gekoppeld aan de daarmee corresponderende aangiften tot inslag (L1). Anders dan belanghebbende in hoger beroep heeft betoogd, onder meer onder verwijzing naar een ‘affidavit’ van een Taiwanese advocaat ( [naam advocaat] ), lijdt het naar ’s Hofs oordeel geen twijfel dat de Taiwanese douane deze koppeling kan maken. Indien uitslagen niet aan inslagen gekoppeld zouden kunnen worden, is het voor de Taiwanese douane immers onmogelijk om douanetoezicht uit te oefenen op een douane-entrepot. Bovendien blijkt uit het missierapport dat het referentienummer van de aangifte tot inslag (zoals een L1-aangifte) een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag (D5). Het missierapport vermeldt ter zake onder 3.1: “The following details are mentioned in the original Taiwanese data: (…) Reference of import declaration (is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import) (…)”. Tot slot stelt het Hof vast dat advocaat [naam advocaat] in de door belanghebbende overgelegde ‘affidavit’ ook uitdrukkelijk bevestigt dat het L1-nummer in de D5-aangifte dient te worden vermeld, indien goederen worden geëxporteerd vanuit het entrepot waarin zij direct daaraan voorafgaand zijn ingeslagen vanuit een derde land met een aangifte L1. Zij verklaart ter zake het volgende:
“Notwithstanding, the match of D5 to L1 via the entry declaration number stated on a D5 export would be established if (and only if) the goods are exported/shipped directly from the warehouse of the importer in which the imported goods entered. For example, if the goods are imported by a logistics centre (under L1) and shipped to foreign countries (under D5) by the same logistic centre directly from its warehouse in which the imported goods entered, whether under the name of the logistic centre or another bonded warehouse/logistic centre being the exporter, the D5 declaration should state the L1 import declaration number because the L1 import declaration is the preceding warehouse-entering declaration before exportation. In other words, the D5-L1 link can be made only if the goods were imported under L1, and were shipped to foreign countries under D5 directly from the warehouse that imported goods entered and stored upon importation.”
5.10.
De inspecteur heeft in de loop van het geding diverse malen door hemzelf - op basis van de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens - vervaardigde “(totaal)overzichten” overgelegd, waarin hij heeft gepoogd (op één pagina) inzichtelijk te maken hoe de in- en uitslagen van zonnepanelen uit de Taiwanese entrepots zich verhouden tot elkaar en tot de invoeraangiften die in Nederland zijn ingediend. Gelet op de door belanghebbende geuite kritiek op deze door de inspecteur samengestelde overzichten en haar kritiek op de annexen 1 en 3 bij het missierapport van OLAF, heeft het Hof al deze overzichten buiten beschouwing gelaten en zijn oordeel rechtstreeks gebaseerd op de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens, opgenomen in het Excel-bestand “Taiwan_Transshipment data F1F5_May 2015_MS” (waarvan de inspecteur een - door hem niet bewerkte - afdruk heeft overgelegd als bijlage 1 bij zijn hogerberoepschrift) en de door [C B.V.] ingediende invoeraangiften en de daarbij behorende handelsbescheiden.
Belanghebbende heeft betoogd dat de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens niet als bewijs kunnen worden aanvaard, omdat de Taiwanese douane niet de brondocumenten (facturen, bill’s of lading, paklijsten, etc) heeft verstrekt op basis waarvan de Taiwanese aangevers hun aangiften L1 en D5 hebben opgesteld. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De vrije bewijsleer brengt met zich dat het de inspecteur vrijstaat de Taiwanese aangiftegegevens als bewijs in te brengen, ook indien hij niet over de documenten beschikt op basis waarvan de Taiwanese aangevers de desbetreffende aangiften hebben opgesteld. Het is vervolgens aan het Hof om de beoordelen of de inspecteur, met hetgeen hij heeft ingebracht, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
5.11.
Uit de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens en de in Nederland ingediende invoeraangiften (en de bij die invoeraangiften behorende handelsbescheiden) blijkt onder meer het volgende:
- in alle inslagaangiften L1 is China als land van oorsprong vermeld;
- in alle inslagaangiften L1 is belanghebbende als “seller” vermeld;
- inslag van de in de bestreden utb betrokken zonnepanelen heeft plaatsgevonden met 13 aangiften L1;
- uitslag heeft meestal één dag na de inslag plaatsgevonden (in een klein aantal gevallen twee of drie dagen na de inslag);
- de uitslag van de desbetreffende zonnepanelen heeft plaatsgevonden met 37 aangiften D5;
- sommige uitslagaangiften D5 betreffen zonnepanelen die met verschillende aangiften L1 zijn ingeslagen;
- sommige uitslagcontainers bevatten zonnepanelen die met twee verschillende aangiften L1 zijn ingeslagen, waardoor - zoals belanghebbende met juistheid heeft opgemerkt - hetzelfde (uitslag)containernummer soms tweemaal voorkomt in het overzicht;
- in de aangiften tot uitslag D5 is in alle gevallen [C B.V.] als “buyer” vermeld;
- de containernummers, scheepsnamen en reisnummers welke zijn vermeld in de aangiften tot uitslag D5 komen overeen met de containernummers, scheepsnamen en reisnummers die zijn vermeld in de aangiften ten invoer - en de daarbij behorende handelsbescheiden - die zijn gedaan door [C B.V.] .
5.12.
De stelling van belanghebbende dat de ‘matches’ tussen inslagen (L1) en uitslagen (D5) niet zijn gemaakt door de Taiwanese douane, maar door de Nederlandse douane, mist feitelijke grondslag. Uit de onder 5.10 genoemde aangiftegegevens van de Taiwanese douane blijkt dat de Taiwanese douane per exportcontainer een match heeft gemaakt tussen de uitslagaangiften D5 en de inslagaangiften L1. De gegevens uit de D5-aangiften zijn door middel van een dubbele verticale lijn gescheiden van de gegevens uit de L1-aangiften. Tot de gegevens vermeld in de D5-aangiften behoort het nummer van de L1-aangiften waarmee de desbetreffende goederen in het entrepot zijn ingeslagen (zie de kolom met het opschrift “Imported by (declaration)”). Dit nummer komt in alle gevallen overeen met het aangiftenummer van de L1-aangiften (zie de kolom met het opschrift “Import declaration number”). Hieruit blijkt dat de Taiwanese douane de uitslagen uit entrepot van zonnepanelen met bestemming Nederland in alle gevallen heeft kunnen ‘matchen’ met inslagen in entrepot van zonnepanelen uit China.
5.13.
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur, met de onder 5.10 genoemde aangiftegegevens van de Taiwanese douane, voor alle twintig na de uitspraak op bezwaar nog in geschil zijnde aangiften ten invoer heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
De door belanghebbende genoemde omstandigheid dat in het overzicht van de Taiwanese douane dubbele L1-aangiften voorkomen staat niet aan dit oordeel in de weg: zoals vermeld in 5.11 heeft de inslag plaatsgevonden met 13 L1-aangiften (veelal 10 tot 20 containers per aangifte) en de uitslag met 37 D5-aangiften (veelal 5 containers per aangifte), zodat één L1-aangifte logischerwijs aan meerdere D5-aangiften gekoppeld kan worden. Ook de omstandigheid dat het aantal aangegeven stuks zonnepanelen in de inslagaangiften in een aantal gevallen groter is dan het aantal stuks in de daarmee gematchte uitslagaangiften, doet aan dit oordeel niet af. Het is immers zeer wel mogelijk dat een deel van de ingeslagen goederen een andere eindbestemming heeft gekregen dan Nederland, dan wel om een andere reden niet in de onderwerpelijke utb is begrepen.
Ook de door belanghebbende aangevoerde ‘scheepsbewegingen’ leiden niet tot een ander oordeel. Het Hof sluit zich aan bij de rechtsoverwegingen 28 tot en met 36 van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende daartegen in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een andere uitkomst.
De door belanghebbende genoemde omstandigheid dat in diverse gevallen in de uitvoeraangiften D5 een andere Taiwanese exporteur wordt vermeld dan in de facturen en paklijsten die zijn overgelegd bij de invoeraangiften in Nederland brengt het Hof evenmin tot een ander oordeel. Het Hof ziet hierin veeleer een bevestiging dat belanghebbende in China bepaalde welke Taiwanese fabrikant/exporteur werd vermeld in de facturen en paklijsten die bij de aangiften in Nederland werden overgelegd. Het Hof verwijst ter zake naar de rechtsoverwegingen 5.26, 5.27 en 5.28 van deze uitspraak.
5.14.
Belanghebbende heeft gesteld dat met de aangiften NL048 ( [aangiftenummer 1] ) en NL049 ( [aangiftenummer 2] ) méér zonnepanelen (728 stuks) in het vrije verkeer zijn gebracht dan uit Taiwan zijn uitgevoerd, zodat voor 728 stuks de Chinese oorsprong niet is aangetoond. Dit standpunt vindt geen steun in de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens. Uit die gegevens blijkt dat op 22 april 2014 met aangifte D5 [uitslagaangifte] een vijftal containers met zonnepanelen is uitgeslagen uit entrepot. Deze containers, met de nummers BMOU4307620, MAGU5269954, MAGU5306554, TCNU8842865 en TEMU6992110, bevatten tezamen 3.640 zonnepanelen. Al deze zonnepanelen zijn op 21 april 2014, dus één dag voor de uitslag, ingeslagen in entrepot met twee verschillende inslagaangiften: 2912 van de 3.640 zonnepanelen zijn ingeslagen met de L1-aangifte met nummer BA 03KI033573 en de overige 728 stuks zijn ingeslagen met de L1-aangifte met nummer BA 03KI033574. In beide L1-aangiften is China vermeld als land van oorsprong en belanghebbende als verkoper.
Aangifte NL048 betreft 1456 stuks (2 containers) en aangifte NL049 betreft 2184 stuks (3 containers) zonnepanelen. Bij beide aangiften is dezelfde bill of lading overgelegd van [P Ltd.] , waarin de vijf voormelde containernummers zijn vermeld. De bill of lading vermeldt bovendien dezelfde goederenomschrijving (solar module 255W), dezelfde scheepsnaam (YM Unison) en hetzelfde reisnummer (46W) als vermeld in de voornoemde aangifte D5. Op de bij de aangiften gevoegde “packing list” worden dezelfde vijf containernummers vermeld. De inspecteur heeft daarom naar ’s Hofs oordeel voor alle 3.640 zonnepanelen voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat zij van Chinese oorsprong zijn.
5.15.
Ten aanzien van aangifte NL0167 ( [aangiftenummer 3] ) heeft belanghebbende betoogd dat de navordering verminderd zou moeten worden, omdat er geen match is voor een deel van de in de navordering begrepen zonnepanelen. Ook hierin volgt het Hof belanghebbende niet. Uit de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens blijkt dat op 13 mei 2014 met een drietal uitslagaangiften D5 (nrs. [uitslagaangifte] , [uitslagaangifte] en [uitslagaangifte] ) in totaal 14 containers met zonnepanelen met een vermogen van 250 watt zijn uitgeslagen uit entrepot. Deze containers bevatten tezamen 10.192 zonnepanelen. Al deze zonnepanelen zijn op 12 mei 2014, dus één dag voor de uitslag, ingeslagen met de L1-aangifte met nummer [nummer] , met vermelding van China als land van oorsprong en belanghebbende als verkoper.
Op 13 mei 2014 is blijkens de Taiwanese aangiftegegevens (pagina 2, laatste regel) nog een vierde uitslagaangifte D5 gedaan ( [uitslagaangifte] ), voor 728 zonnepanelen (één container), met een vermogen van 255 Watt. Deze 728 zonnepanelen zijn één dag voorafgaand aan de uitslag ingeslagen in entrepot met de L1-aangifte met nummer [nummer] , met vermelding van China als land van oorsprong en belanghebbende als verkoper.
Met aangifte NL0167 zijn 10.920 stuks zonnepanelen (15 containers) ten invoer aangegeven. In de aangifte worden alle 15 containernummers vermeld die ook in de vier voormelde Taiwanese aangiften D5 zijn genoemd. Ook vermeldt de aangifte: “420 laadbord 250W+255W Solar modules zijnde zonnepanelen (= 10920 pcs.)”. Uit de bij de aangifte gevoegde handelsbescheiden - waarin wederom dezelfde 15 containernummers zijn vermeld als in de vier aangiften D5 - blijkt dat het gaat om 10.192 zonnepanelen met een vermogen van 250 Watt en 728 zonnepanelen met een vermogen van 255 Watt. De inspecteur heeft daarmee naar ’s Hofs oordeel voor alle 10.920 zonnepanelen voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat zij van Chinese oorsprong zijn.
5.16.
Belanghebbende heeft in de door haar ingebrachte gedingstukken een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat belanghebbende door Taiwanese producenten zonnepanelen heeft laten vervaardigen welke naar (onder andere) Nederland zijn verscheept. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van dit scenario slechts één contract overgelegd voor 3.640 zonnepanelen (5 containers), in welk contract geen enkele technische specificatie voorkomt, anders dan dat de panelen 255 Watt dienen te produceren. Belanghebbende heeft ook de bijbehorende factuur overgelegd. Uit de aangiftegegevens van de Taiwanese douane blijkt evenwel dat de desbetreffende vijf containers met zonnepanelen op 29 april 2014 met uitslagaangifte D5 nr. [uitslagaangifte] zijn uitgeslagen uit entrepot, nadat zij één dag eerder, op 28 april 2014 in entrepot waren ingeslagen met aangifte L1 nr. [nummer] , onder vermelding van China als land van oorsprong en belanghebbende als “seller”. Dezelfde vijf containernummers zijn vermeld in aangifte NL0179, zodat het geen twijfel lijdt dat ook deze zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
Het door belanghebbende geschetste alternatieve scenario brengt het Hof reeds vanwege het gebrek aan feitelijke onderbouwing niet tot een ander oordeel.
5.17.
Uit het vorenoverwogene volgt dat, anders dan de rechtbank heeft beslist, naar het oordeel van het Hof voor alle in geding zijnde aangiften het vereiste bewijs van de Chinese oorsprong is geleverd. Bij deze stand van het geding dient het Hof het door de rechtbank onbesproken standpunt van belanghebbende te beoordelen, inhoudende dat de inspecteur niet kan terugkomen op zijn beslissing om akkoord te gaan met vermindering van de aangiften NL0168 ( [aangiftenummer 4] ), NL0181 ( [aangiftenummer 5] ) en NL0183 ( [aangiftenummer 6] ). Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.18.
De inspecteur heeft in zijn brief van 26 april 2019 ten aanzien van de aangiften NL0168 en NL0181 het volgende aan de rechtbank bericht:
“Bij bestudering van het door mij als bijlage 6 bij bijlage 10 van mijn verweerschrift gevoegde uitdraai met de linken tussen de L1- en D5-aangiften heb geconstateerd dat voor de aangiften onder NL0168 ten onrechte de L1-aangiften [nummer] en [nummer] gelinkt werden aan D5-aangiften [uitslagaangifte] , [uitslagaangifte] , [uitslagaangifte] en [uitslagaangifte] . De UTB kan met betrekking tot deze aangiften verminderd worden.3
Voor de onder NL0181 genoemde D5 aangiften [uitslagaangifte] en [uitslagaangifte] is in het geheel geen matchende L1-aangifte opgenomen. De UTB kan ook met betrekking tot deze aangiften verminderd worden.4
Ik verzoek de rechtbank deze twee correcties te betrekking in haar oordeel.
(…)
3. € 816.379,20 aan antidumpingheffing en € 175.812,00 aan compenserend recht.
4. € 416.353,39 aan antidumpingheffing en € 89.664,12 aan compenserend recht.”
Ter zitting bij de rechtbank is de inspecteur - in zijn pleitnota - teruggekomen op zijn standpunt en heeft hij betoogd dat navordering op de aangiften NL0168 en NL0181 in stand dient te blijven. Naar ’s Hofs oordeel is deze handelwijze van de inspecteur in strijd met de goede procesorde. De inspecteur heeft schriftelijk en in niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de utb dient te worden verminderd met een totaalbedrag van € 1.498.511,70. Het staat de inspecteur alsdan in rechte niet vrij om ter zitting hier op terug te komen. De omstandigheid dat in hoger beroep is komen vast te staan dat uit de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens ook voor de in de aangiften NL0168 en NL0181 volgt dat deze zonnepanelen wel degelijk van Chinese oorsprong zijn (zie 5.13, eerste volzin), maakt dit niet anders. Het Hof volgt de rechtbank in zijn oordeel dat de utb dient te worden verminderd met de belastingbedragen die betrekking hebben op de aangiften NL0168 en NL0181, zij het op andere gronden dan door de rechtbank daartoe aangevoerd. Het hoger beroep van de inspecteur faalt in zoverre.
5.19.
Ten aanzien van de aangifte NL0183 heeft het volgende te gelden. Uit de aangiftegegevens van de Taiwanese douane, de in Nederland ingediende aangifte en de daarbij behorende bescheiden, volgt dat alle (15) ingevoerde containers zonnepanelen van Chinese oorsprong bevatten. De zonnepanelen in deze containers zijn alle op 5 mei 2014 met L1-aangifte nummer [nummer] in een Taiwanees entrepot ingeslagen (met vermelding van belanghebbende als verkoper en China als land van oorsprong) en één dag later, op 6 mei 2014, met een drietal aangiften D5 (nrs. [uitslagaangifte] , [uitslagaangifte] en [uitslagaangifte] weer uitgeslagen. Bij de aangifte die wordt aangeduid als aangifte NL0183 (aangifte [uitslagaangifte] ) behoren drie bills of lading van Evergreen International Corporation, elk voor het vervoer van vijf containers van Taiwan naar Rotterdam. De op deze bills of lading vermelde containernummers komen overeen met de 15 containernummers vermeld in de drie voormelde Taiwanese aangiften D5. Het in de aangifte NL0183 vermelde nummer van het voorafgaande document (Y CLE 140359-30t/m44/1) komt overeen met de vermeldingen in vak 6 van de drie voormelde bills of lading. De drie bij aangifte NL0183 overgelegde paklijsten vermelden dezelfde 15 containernummers als de drie Taiwanese aangiften D5. Het Hof acht de inspecteur dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, voor alle 15 containers geslaagd in zijn bewijslast dat de zich daarin bevindende zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
5.20.
De inspecteur heeft in de onderwerpelijke procedure ten aanzien van aangifte NL0183 nimmer het standpunt ingenomen dat de utb met 1/3e dient te worden verminderd. De inspecteur heeft dat standpunt wél ingenomen bij de rechtbank in de beroepsprocedure van [C B.V.] tegen de utb die aan [C B.V.] is opgelegd voor dezelfde douaneschuld als die waarvoor de utb aan belanghebbende is uitgereikt. Naar ’s Hofs oordeel is de inspecteur in de onderwerpelijke procedure niet gebonden aan uitlatingen die hij heeft gedaan in een andere beroepsprocedure. De omstandigheid dat belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een advocaat-gemachtigde van hetzelfde kantoor als de advocaat-gemachtigde van [C B.V.] en langs die weg op de hoogte is van het verhandelde in die beroepsprocedure, leidt niet tot een ander oordeel.
5.21.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank de utb ten aanzien van aangifte NL0183 ten onrechte met 1/3e verminderd. Het hoger beroep van de inspecteur slaagt in zoverre.
Vertrouwen
5.22.
Belanghebbende heeft betoogd dat de oorsprongscertificaten van de New Taipei City Chamber of Commerce authentiek zijn. Voor zover belanghebbende daarmee beoogt een beroep te doen op het bepaalde in artikel 220 tweede lid sub b van het CDW overweegt het Hof als volgt. De afgifte van niet-preferentiële oorsprongscertificaten door de New Taipei City Chamber of Commerce is niet gebaseerd op een overeenkomst tussen de Europese Unie en Taiwan of op enige bepaling van secundair recht van de Europese Unie, zodat de New Taipei City Chamber of Commerce niet als ‘douaneautoriteit’ in de zin van artikel 220 van het CDW kan worden aangemerkt. Aan de certificaten kan reeds daarom geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend.
Schuldenaarschap
5.23.
Belanghebbende is als (mede)schuldenaar aangemerkt op grond van artikel 201 lid 3 van het CDW, in samenhang met artikel 7:4 van de Algemene douanewet (tekst tot 1 mei 2016). Ingevolge artikel 201 lid 3 derde volzin, van het CDW kunnen lidstaten naast de in artikel 201 lid 3 eerste en tweede volzin van het CDW aangewezen personen, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen de personen die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt als schuldenaar beschouwen. Daarvoor is nodig dat de aangifte voor het vrije verkeer is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven en dat de personen die deze gegevens hebben verstrekt wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens onjuist waren.
5.24.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat zij ten onrechte als schuldenaar is aangemerkt, omdat zij - naar zij stelt - niet voor alle aangiften de bij die aangiften overgelegde bescheiden aan [C B.V.] heeft verstrekt. Naar het oordeel van het Hof lijdt het echter geen twijfel dat belanghebbende wel degelijk in alle gevallen de persoon is geweest die aan [C B.V.] de voor de opstelling van de aangiften benodigde gegevens heeft verstrekt. Deze gang van zaken is immers schriftelijk overeengekomen tussen belanghebbende en [C B.V.] in een ‘service agreement’, op 16 april 2014. In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, vermeld (cursivering Hof):
3 DELIVERY, DEPOSIT AND MANAGEMENT OF GOODS
(…)
3.3.
In the event [X] requires [C B.V.] to handle custom clearance and/or custom declaration in respect of the Goods at the port of discharge, [X] shall, at least two (2) weeks before the arrival of the shipment, provide [C B.V.] with all the relevant documents, including but not limited to the ocean bill of lading. [X] shall nominate [C B.V.] or its agent at the port as the notified party in the ocean bill of lading and [X] shall comply with all requirements of the shipping line to enable [C B.V.] to receive the Goods at the port of discharge.
(…)”
Dat ook daadwerkelijk aldus is gehandeld blijkt uit een verklaring die door de directeur van [C B.V.] ( [directeur C B.V.] ) tijdens een verhoor op 20 juli 2015 is afgelegd. [directeur C B.V.] verklaarde:
“Zowel de opdracht voor de verzending alsmede de fysieke bescheiden komen bij [X] China vandaan”.
Ook heeft [directeur C B.V.] verklaard dat deze gang van zaken bij elke zending hetzelfde was (cursivering Hof) :
Vraag:
Ik tref (op pagina’s 7 en 8) een emailbericht aan van [X] aan [medewerker 1 C B.V.] en CC aan [medewerker 2 C B.V.] . In deze email wordt verwezen naar een zending van DHL met het nummer 943 1342 255. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord:
Dit is een mededeling van [medewerker 1 X] dat zij de dokumenten per DHL heeft opgestuurd. Bijgevoegd is een recutje van DHL. Deze gang van zaken was bij elke zending hetzelfde. In haar email vermeld [medewerker 1 X] het nummer van het verzendingsbewijs van DHL.
5.25.
Bij deze stand van het geding betwist belanghebbende dat zij wist dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren. Zij stelt in dat verband bovendien dat de handelingen van bij haar werkzame natuurlijke personen die de desbetreffende documenten hebben verstrekt, niet aan haar kunnen worden toegerekend. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.26.
Het Hof heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat alle bij de aangiften ten invoer overgelegde facturen zijn gericht aan [C B.V.] , terwijl - naar tussen partijen niet in geschil is - [C B.V.] niet de koper van de zonnepanelen is. Belanghebbende heeft daarop verklaard dat, anders dan de vermelding “commercial invoice” doet vermoeden, geen sprake is van facturen maar van “waardeverklaringen”.
5.27.
De inspecteur heeft erop gewezen dat alle bij de aangiften overgelegde ‘facturen’ van de zes vermeende fabrikanten volstrekt identiek zijn: de lay-out, de opbouw, de wijze waarop de goederen zijn omschreven en het lettertype zijn identiek. De inspecteur heeft er bovendien op geattendeerd dat indien facturen van verschillende fabrikanten op elkaar worden gelegd en vervolgens tegen het licht worden gehouden, blijkt dat zelfs de uitlijning van alle vakken en alle tekst identiek is. Belanghebbende heeft hier desgevraagd geen verklaring voor kunnen geven, anders dan dat de zes fabrikanten “kennelijk dezelfde software gebruiken”, welke verklaring het Hof niet afdoende acht.
Tot slot heeft de inspecteur gewezen op de wijze van nummering van de ‘facturen’ en pakbonnen van de zes vermeende fabrikanten. Er is sprake van (1) een doorlopende nummering van de zes fabrikanten tezamen, waarbij (2) voor verschillende fabrikanten hetzelfde nummer wordt gebruikt indien door twee of meer fabrikanten op dezelfde datum een ‘factuur’ is opgemaakt. De inspecteur heeft ter zake het volgende overzicht ingebracht:
datum | invoice nr. | verkoper | |
NL043 t/m NL045 | 25-4-2014 | ST14073ABC | [Q Co.] |
NL046 t/m NL049 | 25-4-2014 | DJ14073ABC | [E Ltd.] |
NL0166 | 7-5-2014 | HSG14086 | [F Ltd.] |
NL0179 | 7-5-2014 | DJ14086 | [E Ltd.] |
NL0168 | 14-5-2014 | HSG14087 | [F Ltd.] |
NL0183 | 14-5-2014 | TS14087ABC | [H Co.] |
NL0178 | 17-5-2014 | ST14068 AB ST14055 AB | [E Ltd.] |
NL0174 | 17-5-2014 | ST14055 ABCD | [Q Co.] |
NL067 | 20-5-2014 | HSG14092-1TM4 | [F Ltd.] |
NL0180 | 20-5-2014 | KS14092-1+2 | [G Co.] |
NL0170 | 30-5-2014 | HSG14100-1+2+7 | [F Ltd.] |
NL0186 | 30-5-2014 | SS14100-3+4 | [I Ltd.] |
NL0184 | 30-5-2014 | TS14100-5 | [H Co.] |
NL0185 | 30-5-2014 | TS14100-6 | [H Co.] |
5.28.
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat de door belanghebbende aan [C B.V.] gezonden ‘facturen’ en paklijsten zijn opgemaakt door belanghebbende zelf of in haar opdracht.
5.29.
Het Hof hecht geen geloof aan de (blote) stelling van belanghebbende dat zij niet wist dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren. De zonnepanelen zijn blijkens de vermelding in de aangiften D5 immers van belanghebbende afkomstig en zijn vanuit China naar Taiwan gebracht. Belanghebbende is ook degene die [C B.V.] heeft ingeschakeld om zorg te dragen voor de inklaring en logistieke afhandeling van de vanuit Taiwan verscheepte Chinese zonnepanelen. Het Hof acht daarom aannemelijk dat ook de inslag in entrepot, overlading in andere containers en uitslag uit entrepot in Taiwan is georganiseerd door belanghebbende, althans dat belanghebbende daarvan wist. Tot slot verwerpt het Hof het standpunt van belanghebbende dat handelingen van bij haar werkzame natuurlijke personen die de desbetreffende documenten hebben verstrekt door verzending per koerier aan [C B.V.] niet aan haar kunnen worden toegerekend. Het toezenden van de documenten aan [C B.V.] ten behoeve van de aangiften ten invoer is uitdrukkelijk overeengekomen in de tussen belanghebbende en [C B.V.] overeengekomen service agreement (zie 5.24). Het Hof acht het daarom uitgesloten dat de desbetreffende medewerkers de ‘facturen’ en paklijsten op eigen initiatief en zonder medeweten van belanghebbende per koeriersdienst aan [C B.V.] hebben gezonden.
5.30.
Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende terecht als douaneschuldenaar aangemerkt. Het hoger beroep van belanghebbende faalt ook in zoverre.
5.31.
Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, waaronder de door haar overgelegde Taiwanese handelsstatistieken, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.32.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat het hoger beroep van de inspecteur slaagt, doch enkel voor zover het betreft aangifte NL0183 (zie 5.21). De door de rechtbank toegepaste verminderingen betreffende de aangiften NL0168 en NL0181 hebben terecht plaatsgevonden. Het betreft de volgende bedragen:
aangifte | vermindering definitieve antidumpingrechten | vermindering definitieve compenserend rechten |
NL0168 | € 816.379,20 (tot nihil) | € 175.812,00 (tot nihil) |
NL0181 | € 416.353,39 (tot nihil) | € 89.664,12 (tot nihil) |
Totaal | € 1.232.732,59 | € 265.476,12 |
6. Kosten
Nu het hoger beroep van de inspecteur weliswaar gegrond is, maar de inspecteur overwegend in het ongelijk is gesteld, bestaan termen de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met haar verweer tegen het hoger beroep van de inspecteur redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op: € 1.496 [2 (verweerschrift in hoger beroep + verschijnen ter zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 748].
7. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft het oordeel dat aangifte NL0183 wordt verminderd met € 208.176,70 aan definitieve antidumpingrechten en € 44.832,06 aan definitieve compenserend rechten;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.496.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 26 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.