Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.4.1.9
4.4.1.9 Vertrouwelijke stukken
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS377422:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Blijkens de parlementaire geschiedenis bij art. 22 Rv kan een gewichtige reden bestaan indien het gaat om vertrouwelijke gegevens, bijvoorbeeld betreffende de sexuele geaardheid, medische status of financiƫle positie van personen of vertrouwelijke bedrijfsgegevens, zie Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 5 (Nader verslag), p. 29.
Vgl. Langeveld 1986, p. 1368-1369.
HR 7 maart 1980, NJ 1980, 611 (WHH).
HR 27 maart 1987, NJ 1988, 130 (WHH).
Anders nog bijvoorbeeld HR 10 februari 1950, NJ 1951, 160 (DJV).
HR 13 september 1991, NJ 1991, 783.
HR 20 december 2002, NJ 2004, 4 (JBMV).
De zaak die aan dit arrest ten grondslag lag, betrof een Antilliaanse zaak van bestuursrechtelijke aard, die echter bij gebreke aan algemene bestuursrechtspraak en een voor dit type zaak bestaande bijzondere bestuursrechtelijke voorziening aan de burgerlijke rechter als 'restrechter' was voorgelegd, met een vordering gegrond op onrechtmatige daad. Hoewel gelding van deze uitspraak formeel is beperkt tot de wijze waarop het hof de zaak na verwijzing verder had te behandelen, mag, gelet op de door de Hoge Raad gekozen algemene bewoordingen en het (Antilliaanse en bestuurs(proces)rechtelijke) rechtsgebied overstijgende karakter van de problematiek, worden verondersteld dat de betekenis van de gegeven regeling niet beperkt is tot de onderhavige zaak, tot zaken van bestuursrechtelijke aard die aan de civiele rechter worden voorgelegd of tot Antilliaanse zaken, maar algemeen toepasbaar is in civiele procedures. Zo ook annotator Vranken in nr. 7 van zijn annotatie onder het arrest.
Over de noodzaak van een regeling reeds Van Nispen 1993, p. 23/24. Voorts Rutgers & Wisse 2005, p. 92.
Rutgers & Wisse 2005, p. 93.
HR 12 mei 1989, NJ 1989, 647.
Nader over het recht op hoor en wederhoor en de mogelijkheid om van de in dat recht liggende bescherming afstand te doen, infra, par. 53.7.
227. Een partij kan op grond van het hiervoor besproken art. 85 Rv, uit hoofde van een op grond van art. 22 Rv gegeven bevel van de rechter tot overlegging van bepaalde bescheiden, dan wel ter voldoening aan een vordering tot het verstrekken van een afschrift of een uittreksel van bepaalde bescheiden als bedoeld in art. 843a en 843b Rv, gehouden zijn om bepaalde stukken (of afschriften of uittreksels daarvan) aan de rechter of de wederpartij te verstrekken. Zowel art. 22 Rv als art. 843a Rv erkent echter de mogelijkheid dat een partij weigert de bevolen of gevorderde (afschriften of uittreksels van) bescheiden te verstrekken, indien daarvoor gewichtige redenen zijn.1 Weigert een partij te voldoen aan het bevel om een bepaald stuk in het geding te brengen, zonder dat daarvoor een gewichtige reden bestaat, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Gedacht kan worden aan het aannemen van een vermoeden ten nadele van de weigerachtige partij, of zelfs een omkering van de bewijslast.2
Art. 85 Rv ontbeert een 'gewichtige redenen-clausule'. Nu art. 85 Rv een partij echter 'slechts' de last oplegt om (afschriften van) de stukken waarop zij zich beroept in het geding te brengen, heeft een weigering dit te doen in beginsel 'slechts' tot gevolg dat zij zich niet op die stukken kan beroepen en dat een dergelijk beroep derhalve zonder betekenis blijft. Door te weigeren een stuk te overleggen waarop zij zich wel zou willen beroepen, snijdt een partij dan ook vooral zichzelf in de vingers.
Een beslissing die is gebaseerd op stukken waarvan een der partijen niet heeft kunnen kennisnemen, is in beginsel uit den boze, zo volgt uit het in art. 19 Rv verankerde beginsel van hoor en wederhoor. Uit dat artikel blijkt ook dat uitzonderingen op dit beginsel toelaatbaar zijn, indien deze uit de wet voortvloeien. De wettelijke regeling van het procesrecht kent echter geen voorziening voor gevallen waarin een partij enkel bereid is bepaalde stukken ter uitsluitende kennisneming van de rechter over te leggen. In de rechtspraak wordt een dergelijke mogelijkheid dan ook niet aanvaard. Zo oordeelde de Hoge Raad in het arrest Kuiterman/ECW3 dat de klacht van Kuiterman dat de rechtbank hem ten onrechte niet in de gelegenheid had gesteld een medisch rapport in het geding te brengen, reeds faalde
'omdat de Rb. kennelijk uit het in de woorden "ter uitsluitende kennisname van de Rb."' besloten liggende voorbehoud heeft afgeleid dat Kuiterman niet bereid was ook zijn processuele wederpartij van dat rapport kennis te doen nemen, en in verband daarmee met juistheid heeft geoordeeld dat de regels van een goede procesorde eraan in de weg zouden staan om Kuiter-man toe te laten het rapport onder dat voorbehoud aan de Rb. over te leggen'.
228. De onmogelijkheid om met succes stukken ter uitsluitende kennisneming van de rechter in het geding te brengen, strekt zich ook uit tot een deskundigenbericht dat is gebaseerd op stukken die niet aan partijen ter kennis zijn gebracht.
Zo mag de rechter die zijn beslissing over de huurprijs van een bedrijfsruimte mede baseert op een rapport van de bedrijfshuuradviescommissie, niet mede acht slaan op gegevens die deze commissie, vanwege het vertrouwelijke karakter daarvan, in afzonderlijk en alleen aan de rechter toegezonden stukken heeft vermeld. Doet de rechter dat wel, dan verdraagt diens oordeel zich niet met 'het beginsel dat de rechter slechts beslist aan de hand van de stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan pp. voldoende gelegenheid is gegeven', aldus de Hoge Raad in het arrest Pensioenfonds Slagersbedrijf/Geerlings.4 Dit beginsel geldt, zo kan uit het arrest worden afgeleid, voor alle civiele procedures.5
In lijn hiermee besliste de Hoge Raad in de beschikking Van den Heuvel/Gem. Nijmegen6 voorts dat een goede procesorde zich ertegen verzet dat de rechter aan zijn beslissing feiten ten grondslag legt die hij heeft ontleend aan een stuk dat is opgesteld door een anonieme persoon, zonder hetzij die persoon als getuige te horen of althans gelegenheid te geven tot diens verhoor, indien de wederpartij van de partij die dat stuk in het geding bracht die feiten betwist en heeft verzocht de opsteller van het stuk als getuige te horen, hetzij - indien hij van oordeel was dat tot het horen van die opsteller geen aanleiding bestond - dit oordeel te motiveren. Men bedenke dat de wederpartij in een dergelijk geval niet zelf de opsteller van het stuk als getuige kan doen oproepen, nu zij niet de identiteit van die opsteller kent, terwijl zij ingevolge art. 170 Rv zelf die getuigen moet oproepen bij aangetekende brief of exploot.
229. In het in 2002 gewezen arrest Lightning Casino/Nederlandse Antillen7 heeft de Hoge Raad - bij wijze van aanwijzing aan het hof voor de wijze van behandeling van het geding na verwijzing - een regeling gegeven die de rechter in staat moet stellen om - buiten gevallen als bedoeld in art. 843a en 843b Rv - te beoordelen of een partij mag weigeren te voldoen aan haar verplichting als procespartij om bepaalde stukken (of afschriften daarvan) of inlichtingen te verstrekken.8Art. 22 Rv voorziet niet in een dergelijke regeling.9 Blijkens dit arrest brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging mee dat de rechter die in verband met een beoordeling van die weigering kennis heeft genomen van de betreffende stukken of inlichtingen, niet mag (mee )beslissen in de zaak, indien hij de geheimhouding van die stukken of inlichtingen inderdaad gerechtvaardigd acht en partijen er niet in toestemmen dat de rechter die stukken of inlichtingen toch in de beoordeling betrekt.
De regeling die de Hoge Raad in het arrest heeft gegeven, komt kort gezegd op het volgende neer. Ten eerste zal de rechter kunnen verlangen dat de weigerachtige partij de door haar vertrouwelijk geachte stukken en inlichtingen aan de rechter verstrekt, nu deze de vraag of de geheimhouding van een bepaald stuk of bepaalde inlichtingen op grond van gewichtige redenen gerechtvaardigd is, in het algemeen niet zal kunnen beantwoorden zonder van dat stuk of die inlichtingen kennis te nemen. Mocht de rechter tot het oordeel komen dat geheimhouding inderdaad gerechtvaardigd is, dan kan de partij die het stuk of de inlichtingen heeft verstrekt, aan de rechter meedelen of zij erin toestemt dat uitsluitend de rechter kennisneemt van het stuk of die inlichtingen, ter beoordeling van de in het geding zijnde vorderingen. In het geval die partij daarin toestemt, dient aan de wederpartij te worden gevraagd of ook zij de rechter toestemming verleent om mede op grond van dat stuk of die inlichtingen uitspraak te doen. Onthoudt een van beide partijen haar toestemming aan uitsluitende kennisneming van het stuk of die inlichtingen door de rechter, dan 'brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging mee dat de leden van [i.c., vcal] het Hof die over de geheimhouding hebben beslist, geen deel uitmaken van de kamer die het geding daarna verder behandelt.'
Met deze regeling heeft de Hoge Raad aansluiting gezocht bij de regeling van het bestuursprocesrecht voor dergelijke gevallen, vervat in art. 8:29 leden 3-5 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uit de eisen van een behoorlijke rechtspleging voortvloeiende plicht voor de rechter om zich in genoemd geval te onthouden van een verdere behandeling en beslissing van de zaak, vindt zijn bestuursprocesrechtelijk equivalent in de laatste volzin van het vijfde lid van art. 8:29 Awb, volgens welke de zaak naar een andere kamer dient te worden verwezen, indien andere partijen dan de partij van wie de stukken afkomstig zijn, er niet in toestemmen dat de rechter mede op grondslag van die stukken uitspraak doet.
De gegeven regeling kan uitkomst bieden ingeval een partij op grond van gewichtige redenen weigert te voldoen aan een bevel van de rechter op voet van art. 22 Rv tot het overleggen van bescheiden. De mogelijkheid om vertrouwelijke stukken aan de uitspraak ten grondslag te leggen, blijft echter uiteindelijk afhankelijk van de toestemming daartoe van de wederpartij. De regeling biedt de partij die zich op een stuk wenst te beroepen, dan ook niet de mogelijkheid om zich aan de verplichting van art. 85 Rv tot overlegging van dat stuk te onttrekken, ingeval de wederpartij haar aan die verplichting daartoe wenst te houden. Is dat laatste niet het geval, dan zal er ook geen behoefte zijn aan toepassing van de door de Hoge Raad getroffen regeling.
Overigens is het praktischer, zo is door Rutgers en Wisse opgemerkt, dat de beoordeling van de vraag in hoeverre bepaalde gegevens geheim dienen te blijven, wordt opgedragen aan een andere rechter, terwijl de 'hoofdzaak' behandeld blijft door de rechter bij wie de zaak aanhangig is.10
230. In de door de Hoge Raad geformuleerde regeling komt tot uitdrukking dat de wederpartij van de partij die enkel bereid is een bepaald stuk onder de uitsluitende kennisneming daarvan door de rechter in het geding te brengen, erin kan toestemmen dat dit aldus geschiedt. Een partij kan kortom afstand doen van haar recht om gehoord te worden over alle stukken die ter kennis van de rechter zijn gebracht. Reeds in het in 1989 gewezen arrest Allart/Overweel11 had de Hoge Raad in deze zin beslist.12