Hof Amsterdam, 28-02-2019, nr. 23-001952-18
ECLI:NL:GHAMS:2019:588
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-02-2019
- Zaaknummer
23-001952-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:588, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑02‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1642
Uitspraak 28‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal van bankpassen en pinnen dmv valse sleutel (medeplegen). Bijvoorbeeld door zich voor te doen als loodgieter, bij (hoog)bejaarde en kwetsbare mensen de woning ingegaan.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001952-18
datum uitspraak: 28 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-680169-17, 13-741034-18 en 13-741046-18, alsmede 13-669047-15 (tul) tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1]
thans gedetineerd in [locatie].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder de parketnummers 13-680169-17 (hierna: zaak A) als feiten 4, 6, 7, 9, 10, 11 en 12, 13-741034-18 (hierna: zaak B) als feiten 1 en 2 en 13-741046-18 (hierna: zaak C) als feiten 1, 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting te kennen gegeven het hoger beroep ten aanzien van het in zaak A onder 4, 9 en 10 en in zaak C onder 1 ten laste gelegde niet te willen handhaven. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak ten aanzien van die feiten, zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2019 en 14 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de
verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde – ten laste gelegd dat:
in zaak A
1. hij op of omstreeks 15 februari 2016 te Den Helder, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s) gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), naar voornoemde woning is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben aangebeld en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of zijn echtgenote heeft/hebben gezegd dat zij (auto)pech had(den) en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of zijn echtgenote heeft/hebben gevraagd of zij een garage mochten/konden bellen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of zijn echtgenote om een telefoonboek heeft/hebben gevraagd en/of
- waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens) (zonder toestemming en/of medeweten van voornoemde [slachtoffer 1] en/of zijn echtenote) de woning en/of slaapkamer is/zijn ingelopen en/of
- die slaapkamer heeft/hebben doorzocht;
2. hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 3] )
- een bankpas/pinpas (van de Rabobank) en/of
- een of meer (andere) pasje(s)
- een kistje en/of
- een ketting en/of
- een horloge,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
3. hij op of een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 25 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer geldautomaten heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (in totaal 1250,- Euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s), die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn, verdachtes bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (gestolen en/of wederrechtelijk verkregen) bankpas en/of pincode;
5. hij op of omstreeks 11 juli 2017 te Nijkerk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 4] ) een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gebruikt gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
6. hij op of omstreeks 11 juli 2017 te Putten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan het [adres 5] ) een (ING)bankpas (ten name van [slachtoffer 4] ) en/of (een geldbiljet van) 50 Euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gebruik gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
7. hij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 6] ) een of meer bankpassen en/of pinpassen (van de Rabobank en/of de ING), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gebruik gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
8. hij op of een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van omstreeks 17 oktober 2017 tot en met 18 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een geldautomaat en/of in/bij een parkeerautomaat en/of een pinautomaat in een winkelbedrijf) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (te weten 1250,- euro en/of 6,- euro en/of 925, - euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s), die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s) bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (gestolen en/of wederrechtelijk verkregen) (Rabobank)bankpas en/of de daarbij behorende pincode;
11. hij op of omstreeks 28 augustus 2017 te Drachten, gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 7] ) een (ING)bankpas/pinpas en/of een of meer siera(a)d(en) en/of 120,- Euro en/of 800- Euro, in elk geval een of meer goed(eren) en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gebruik gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
12. hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 28 augustus 2017 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, in elk geval in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer geldautomaten heeft weggenomen 1000,- Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de ING en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s), die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn, verdachtes en/of zijn mededaders bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (gestolen en/of wederrechtelijk verkregen) bankpas en/of de daarbij behorende pincode;
in zaak B
1. hij op of omstreeks 21 september 2017 te Tiel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan het [adres 8] ) een (Rabobank)bankpas/pinpas en/of (een doosje met) een of meer siera(a)d(en), in elk enig goed, geheel of te dele toebehorende aan [slachtoffer 7] in elk geval aan geval een of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
2. hij op of omstreeks 21 september 2017 te Rhenen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 9] ) één of meer trouwring(en), althans siera(a)d(en), in elk geval een of meer goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
3. hij op of omstreeks 21 oktober 2017 te Avenhorn, gemeente Koggenland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 10] ) een sieradenkistje) met één of meer siera(a)d(en)), in elk geval een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc");
in zaak C
2.hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 23 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer geldautomaten heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (in totaal 5000,- Euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank en/of [slachtoffer 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s), die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s) bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (gestolen en/of wederrechtelijk verkregen) bankpas en/of creditcard (ten name gesteld van [slachtoffer 10] ) en/of de daarbij bijbehorende pincode(s);
3. hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 23 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan American Express en/of [slachtoffer 10] , in elk geval aan ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, zich opzettelijk naar een of meer geldautoma(a)t(en) (van de ABN-Amrobank) (gevestigd aan het Surinamerplein en/of de Overschietstraat en/of de Kinkerstraat) heeft begeven waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een (gestolen) creditcard (ten name van [slachtoffer 10] ) in die geldautoma(a)t(en) heeft/hebben gestopt en/of gestoken en/of een pincode heeft/hebben ingetoetst en/of ingevoerd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
De geldigheid van de dagvaardingen
Het hof overweegt ten aanzien van de in zaak A onder 2, 5, 6, 7 en 11 en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten het volgende. De tenlastelegging van deze feiten bevat onder meer de zinsnede “(waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde ‘babbeltruc’) “.
In de tenlastelegging van bovengenoemde feiten is niet omschreven uit welke feitelijke gedraging(en) de ‘babbeltruc’ heeft bestaan. De tenlastelegging van die feiten voldoet daardoor in zoverre niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal daarom – evenals de rechtbank en conform het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging – de dagvaardingen in zaak A en B partieel nietig verklaren voor zover de tenlastelegging van de hiervoor genoemde feiten inhoudt: “(waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde ‘babbeltruc’)” .
Voor het overige zijn de dagvaardingen geldig.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 6, 7 en 11, en in zaak C onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
A-6
De verdachte wordt verweten dat hij op 11 juli 2017 met een ander in Putten uit de woning van aangever [slachtoffer 4] diens pinpas heeft gestolen. Het door de aangever opgegeven signalement van de ene dader komt onvoldoende overeen met het uiterlijk van de verdachte en het signalement van de andere dader is onvoldoende onderscheidend om op basis daarvan de verdachte als die dader aan te merken. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de modus operandi en hetgeen verder op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
A-7
De verdachte wordt verweten dat hij in de ochtend van 17 oktober 2017 in Ulvenhout uit de woning van aangeefster [slachtoffer 5] twee bankpassen heeft gestolen. Omstreeks 18.00 uur die dag is de aangeefster gebeld, kennelijk om de bijbehorende pincodes te verkrijgen. De volgende dag is door medeverdachte [medeverdachte 1] met een van de gestolen bankpassen (met bijhorende pincode) een zeer dure jas gekocht bij kledingzaak [naam 1] . Volgens [medeverdachte 1] heeft hij die jas in opdracht van de verdachte gekocht.
Het dossier bevat aanwijzingen dat de verdachte betrokken was bij het na de diefstal bellen van de aangeefster om haar pincodes te achterhalen. De verdachte heeft voorts op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij betrokken was bij de overhandiging van een bankpas en de pincode aan [medeverdachte 1] . Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte op zodanige wijze bij de diefstal van de bankpassen is betrokken dat hij als pleger of medepleger daarvan kan worden aangemerkt, mede omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op die bewuste dag in Ulvenhout was. Daarbij is ook het tijdsverloop tussen de diefstal van de bankpas (op 17 oktober om tussen 08.00 en 10.00 uur) en het bellen van aangeefster (omstreeks 18.00 uur) van belang, nu dit niet zodanig kort is dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat de verdachte de diefstal heeft (mede)gepleegd. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de modus operandi en het door de aangeefster opgegeven signalement evenmin voldoende om bewezen te achten dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal, ook niet als deze in samenhang met de overige bewijsmiddelen worden beschouwd.
A-11
De verdachte wordt verweten dat hij op 28 augustus 2017 in Drachten uit de woning van aangeefster [slachtoffer 6] geld, sieraden en een pinpas heeft gestolen. Later op die dag is de aangeefster gebeld – zogenaamd door iemand van de bank – en heeft zij haar pincode gegeven. Het hof spreekt de verdachte van deze diefstal vrij omdat onvoldoende vast is komen te staan dat het de verdachte was die bij aangeefster de woning binnen is gegaan. Het door de aangeefster opgegeven signalement van de dader, te weten een jongen met zwart kort haar, een Marokkaans uiterlijk en een oranje hesje, is onvoldoende specifiek om vast te stellen dat het de verdachte betreft. De omstandigheid dat ook deze dader om de woning binnen te komen gebruik maakte van de truc zich voor te doen als iemand die ‘het water kwam controleren’, hetgeen in zekere mate overeenkomt met een door de verdachte in andere –bewezenverklaarde – feiten gebruikte modus operandi is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, ook als dit in samenhang met de overige bewijsmiddelen wordt beschouwd. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof evenmin voldoende aanknopingspunten voorhanden om aan te nemen dat de verdachte als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt.
C-2 en -3
De verdachte wordt verweten dat hij op 22 maart 2017 uit de woning van aangeefster [slachtoffer 10] een bankpas, een creditcard en een ring heeft gestolen. Daarna is door een persoon die een helm droeg geld gepind met de gestolen bankpas en geprobeerd om geld te pinnen met de gestolen creditcard. Van de (mislukte) pintransacties zijn beelden gemaakt bij verschillende geldautomaten. Na uitzending van deze beelden via AT5 hebben vier verbalisanten gemeld dat zij in die beelden de verdachte herkennen.
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. De foto’s die ten grondslag liggen aan de herkenning van de verdachte door de verschillende verbalisanten tonen immers (elk) onvoldoende specifieke kenmerken van (het gezicht van) de dader om daarop een dergelijke herkenning te kunnen baseren.
Gelet op dit oordeel behoeft hetgeen de raadsman verder heeft aangevoerd geen bespreking en wordt het voorwaardelijk verzoek strekkende tot het horen van de vier verbalisanten afgewezen.
Bespreking van de gevoerde bewijsverweren
A-1
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde poging tot diefstal in vereniging in Den Helder, omdat de verdachte niet het oogmerk had om iets te stelen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 11] – toen 80 respectievelijk 86 jaar oud – woonden in een flat in Den Helder, op de zesde verdieping, in een hoekflat. Op 15 februari 2016 hoorden zij de intercom overgaan. Kort hierop stonden twee mannen voor de deur van hun appartement.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij met een vriend in Den Helder was toen hij autopech kreeg. Omdat de batterij van de telefoon van de verdachte leeg was en de vriend geen telefoon bij zich had, hebben zij bij een willekeurig adres aangebeld en de bewoners om een telefoonboek gevraagd, om daarin het telefoonnummer van een garage in de buurt op te zoeken. De verdachte is met het telefoonboek de woning ingegaan en de woonkamer ingelopen. Toen de bewoners kort daarna zijn vriend in de slaapkamer aantroffen, zijn zij op verzoek van de bewoners meteen vertrokken. De verdachte wist niet dat zijn vriend de slaapkamer in zou gaan, noch of hij plannen had iets te stelen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd, ongeloofwaardig, gelet op de omstandigheden dat:
- -
de verdachte en de medeverdachte samen de flat in gingen en naar een woning op de zesde verdieping zijn gegaan,
- -
de verdachte ongenodigd (met het telefoonboek van de bewoners) die woning in is gelopen en zich naar de woonkamer heeft begeven, waardoor de bewoners werden afgeleid en de medeverdachte ongemerkt is doorgelopen naar een slaapkamer van de woning;
- -
de verdachte direct de woning heeft verlaten nadat de medeverdachte in die slaapkamer was betrapt, kennelijk zonder zich nog druk te maken over het vinden van een garage.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte naar de woning zijn gegaan met het oogmerk geld of voorwerpen te stelen. Voormelde omstandigheden duiden tevens op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal.
A-5
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat niet duidelijk is of de door aangeefster vermiste voorwerpen niet al eerder waren gestolen en het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat die leiden tot de vaststelling dat de verdachte in de woning van de aangeefster is geweest.
Het overweegt hieromtrent het volgende.
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 11 juli 2017 te 11.25 uur belde iemand aan op mijn woondeur. Ik woon aan de [adres 4] . Ik heb daarna de deur geopend met mijn afstandsbediening, omdat ik slecht ter been ben. Er liepen twee mannen de woning in. Persoon 1 had donker kort zwart haar en een zwart T-shirt aan met een oranje opdruk. Ze gingen uit het niets de woning doorzoeken. Ze waren lang bezig in de slaapkamer. Hier hebben ze lang in mijn nachtkastje gekeken. Ik kon er niets tegen doen. Nadat ze uitgekeken waren, liepen ze de woning uit. Het was toen ongeveer 11:33 uur. Ik ben toen gelijk in mijn nachtkastje gaan kijken of mijn sieraden nog in dat nachtkastje lagen. Tot mijn grote verbazing zag ik deze sieraden niet meer liggen.
Beelden van een veiligheidscamera bij de toegangsdeur van het woonzorgcentrum (aan de [adres 4] ) tonen aan dat de verdachte daar op 11 juli 2017 om 11.30 uur met een ander langs liep. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij op 11 juli 2017 met een huurauto met medeverdachte [medeverdachte 2] in Nijkerk is geweest en heeft verklaard dat hij de persoon met de zonnebril en het zwarte T-shirt met (oranje) opdruk op de rug is die te zien is op een still van voormelde camerabeelden (bladzijde 04 023 in het dossier).
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 3] duidelijk dat zij direct na het bezoek van de verdachte en de mededader haar sieraden miste, terwijl het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de suggestie van de raadsman dat een ander deze sieraden op een eerder moment heeft meegenomen. Nu de verdachte voorts precies past in het door aangeefster opgegeven signalement en hij met zijn huurauto rond het tijdstip van de diefstal in de directe omgeving van aangeefsters woning aanwezig was, acht het hof uitgesloten dat die diefstal door een ander dan de verdachte (met een ander) is gepleegd. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal in vereniging.
A-8
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij als tussenpersoon heeft gefungeerd bij de overdracht van de bankpas van [slachtoffer 5] aan [medeverdachte 1] , maar dat hij niet de opdrachtgever van [medeverdachte 1] is geweest, zodat hij van de ten laste gelegde diefstal van € 925,- moet worden vrijgesproken.
Op 17 oktober 2017 is uit de woning van [slachtoffer 5] , wonende te Ulvenhout, onder meer een Rabobankpas gestolen. Op 18 oktober 2017 heeft [medeverdachte 1] met die bankpas een bedrag van € 925,- gepind voor de aanschaf van een Canada Goose jas bij kledingzaak [naam 1] in Amsterdam. [medeverdachte 1] heeft op 10 januari 2018 bij de politie verklaard dat hij de pas en de bijbehorende pincode van een jongen heeft gehad voor wie hij de jas moest halen. Als hem een foto van de verdachte wordt getoond zegt hij dat dat die jongen is. In een telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] op 12 januari 2018 wil de verdachte weten wat [medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard en zegt de verdachte vervolgens dat hij vindt dat [medeverdachte 1] hem heeft verraden. Gelet hierop acht het hof bewezen dat de verdachte zodanig bij de diefstal van het geldbedrag van € 925,- betrokken is geweest, en dat daarbij sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, dat hij zich als mededader schuldig heeft gemaakt aan die diefstal.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om verdachtes betrokkenheid bij het pinnen met de Rabobankpas bij de geldautomaat op 17 oktober 2017 – waarna degene die dat geld gepind heeft op camerabeelden is herkend als medeverdachte [medeverdachte 2] – bewezen te achten. De verdachte wordt van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
A-12
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van geld met de bankpas van [slachtoffer 6] uit een geldautomaat in Emmeloord, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte de persoon met helm is die heeft gepind.
Bij aangeefster [slachtoffer 6] is uit haar woning in Drachten op 28 augustus 2017 rond 14.00 uur onder meer haar bankpas gestolen. Met die bankpas is om 14.26 uur een bedrag van € 1.000,- gepind bij een pinautomaat in Emmeloord. De pinner draagt een zwarte helm van het merk Boxer die erg lijkt op de helm die eerder, op 8 augustus 2017, na aanhouding van de verdachte, in de auto van de verdachte is aangetroffen. De helm heeft dezelfde kleur en is van hetzelfde merk. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte volgt voorts dat deze telefoon op 28 augustus 2017 inactief is tussen 10.13 uur – de telefoon peilt dan uit in Zwanenburg – en 14.38 uur. Om 14.38 uur peilt de telefoon van de verdachte uit in Tollebeek, welke plaats met de auto ongeveer tien minuten rijden van Emmeloord ligt. De verdachte is dan onderweg naar Amsterdam.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van een ander feit, de diefstal op 25 oktober 2017 in Kootwijkerbroek (feit A-2) en de daaropvolgende diefstal van geld met de daarbij gestolen bankpas (feit A-3), verklaard dat hij boos was op zijn moeder dat de helm in gebruik was bij een ander (telefoontap, bladzijden 05109-05110) omdat hij die helm nodig had om met de gestolen pinpas te kunnen pinnen zonder herkenbaar te zijn. Hij heeft voorts verklaard dat hij die dag vervolgens met een pet op zijn hoofd heeft gepind.
Naar het oordeel van het hof leveren de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd voldoende aanwijzingen op om de ten laste gelegde diefstal bewezen te achten.
B-1 en -2
De raadsman heeft aangevoerd dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat op 21 september 2017 van aangeefster [slachtoffer 7] (B-1) naast een bankpas ook sieraden zijn gestolen, en dat op diezelfde dag daadwerkelijk iets (de trouwringen) van aangeefster [slachtoffer 8] (B-2) is gestolen. De raadsman heeft vervolgens aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bij deze diefstallen betrokken was, terwijl ook de route die de verdachte volgens de politie daarbij zou hebben afgelegd niet past in het gegeven tijdsbestek. De verdachte moet daarom van deze feiten worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Op 21 september 2017 is omstreeks 13.45 uur bij de woning van aangeefster [slachtoffer 8] in Rhenen aangebeld door een Marokkaanse man met een geel hesje. Deze man zei dat hij van ‘de woningbouw’ was en dat er bij de bovenburen een lekkage was. De man is door aangeefster binnen gelaten, en liep vervolgens de hele woning door, ook de slaapkamer. De man heeft snel de woning verlaten nadat de aangeefster ontdekte dat haar trouwringen waren verdwenen.
Dezelfde dag maar dan iets later, omstreeks 14.00 uur, is bij aangeefster [slachtoffer 7] in Tiel aangebeld door een man die eruit zag als een werkman. De man zei dat hij een loodgieter van ‘de woningbouw’ was en dat er bij de bovenburen een lekkage was. De man liep naar de keuken om daar kranen open te zetten. Later bleek bij [slachtoffer 7] een pinpas weggenomen te zijn. Ook deze man verliet de woning snel.
Om 14.45 uur op die dag is de verdachte op de A12 ter hoogte van Driebergen gecontroleerd door de politie. De verbalisanten zagen een geel hesje op de bijrijderstoel liggen.
Gelet op de rijafstanden tussen beide woningen, de locatie van de controle en de omstandigheid dat het
– met name door [slachtoffer 8] – opgegeven tijdstip waarop de verdachte de woningen betrad niet heel nauwkeurig zijn, ziet het hof deze voorvallen als een aaneengesloten reeks van gebeurtenissen waarbij telkens dezelfde persoon betrokken was. De overeenkomsten in uiterlijk en werkwijze – werkman, geel hesje, loodgieter, woningbouwvereniging, lekkage bij de bovenburen en kranen openzetten – en de omstandigheid dat de verdachte bij controle later op die dag een geel hesje op de bijrijdersstoel had liggen, brengen het hof tot het oordeel dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Het hof betrekt in dit oordeel tevens dat in de loop van 21 september 2017 vier keer naar de telefoon van [slachtoffer 7] is gebeld door een alleen hiervoor gebruikt telefoonnummer. Op die vier momenten is de paallocatie J. Voermanstraat te Amsterdam aangestraald. Dit is dezelfde paal waarop de telefoon van de verdachte uitpeilde wanneer de verdachte vanaf het adres van zijn ouders belde. De verdachte verbleef regelmatig bij zijn ouders. [slachtoffer 7] heeft de telefoon één keer beantwoord. Een mannenstem vertelde haar dat haar bankpas was gestolen en vroeg haar naar haar pincode. Voorts slaat het hof acht op de omstandigheid dat de verdachte op 21 september 2017 (ook) met ene [naam 2] belde en daarbij vertelde dat zijn auto was doorzocht door de politie, waarop hij zei: “hun moeders kut, zij hebben niets gevonden”. Dat dit hennep zou zijn, zoals door de verdachte uiteindelijk is verklaard, acht het hof niet geloofwaardig.
Op grond van al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die op 21 september 2017 in Rhenen en in Tiel in de woningen van [slachtoffer 8] respectievelijk [slachtoffer 7] de ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd. Het hof heeft, anders dan bepleit door de raadsman, geen reden te twijfelen over hetgeen door de aangeefsters is verklaard ten aanzien van de gestolen goederen.
B-3
De raadsman heeft aangevoerd dat ieder begin van bewijs ontbreekt.
[slachtoffer 9] , destijds 92 jaar oud en wonende op de [adres 10] te Avenhorn, heeft aangifte gedaan van diefstal uit haar woning op 21 oktober 2017. Die dag is er omstreeks 14:00 uur aangebeld door een jongeman met een geel hesje die vroeg of hij de woning mocht controleren vanwege een lekkage bij de bovenburen. Aangeefster heeft de man binnen gelaten. Toen zij de man vervolgens in haar slaapkamer aantrof, heeft ze de man verzocht te vertrekken. Op 1 november 2017 is aangeefster erachter gekomen dat haar sieradenkistje uit de kast in de slaapkamer is weggenomen.
Uit onderzoek is gebleken dat een bruine Kia Sportage, voorzien van kenteken [kenteken] , door de schoonzus van verdachte is gehuurd in de periode van 12 oktober 2017 tot 23 oktober 2017, waarbij de verdachte als tweede bestuurder is vermeld. Uit observatie is gebleken, dat de verdachte op 19 oktober 2017 in dit voertuig reed. Vastgesteld is dat het voertuig op de bewuste dag omstreeks 11:45 uur over de Rijksweg A9 ter hoogte van Velsen-Zuid in noordelijke richting bewoog.
In het dossier bevinden zich – naast de aangifte van [slachtoffer 9] – nog vier andere aangiften van (pogingen tot) diefstal uit een woning gepleegd op 21 oktober 2017 met dezelfde modus operandi. In Goorn hebben aangeefsters [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] , beiden woonachtig in het wooncomplex op de Kantbeugel, aangifte gedaan van poging tot diefstal uit hun woning tussen 13.00 uur en 13.45 uur. Er zijn bewakingsbeelden van het wooncomplex. De verdachte wordt herkend als de man die omstreeks 12.33 uur te zien was op die beelden. [slachtoffer 14] , wonende te Spanbroek, heeft aangifte gedaan van poging tot diefstal uit haar woning omstreeks 14.30 uur. Op de bewakingsbeelden van de juwelier tegenover haar woning wordt om 14.41 uur en 15.02 uur een bruine Kia Sportage gezien met een kenteken dat begint met [kenteken] . Tot slot heeft [slachtoffer 15] , wonende te Wognum, aangifte gedaan van poging tot diefstal uit haar woning die dag omstreeks 15:30 uur. Op de camerabeelden van het complex is om 15:22 uur een man zichtbaar, die qua uiterlijke kenmerken zeer sterk overeenkomt met het signalement van verdachte.
De afstand tussen het moment van de eerste aangifte in Goorn en de laatste aangifte in Wognum bedraagt 18 kilometer en kan in 28 minuten worden gereden. Avenhorn ligt op ongeveer 1,5 kilometer of drie minuten afstand van Goorn, de plaats waar de verdachte blijkens de camera beelden op 12.33 uur is geweest en waar tussen 13.00 uur en 13.45 uur pogingen tot diefstal hebben plaatsgevonden.
Voorts vertoont de modus operandi bij de hiervoor genoemde aangiftes overeenkomsten: er is steeds sprake van een man die een fluorescerend veiligheidshesje draagt en zich voordoet als een medewerker van de woningbouwvereniging of een soortgelijke instelling, waarbij sprake zou zijn van een lekkage of wateroverlast, en waarbij het slachtoffer de waterkranen moest bedienen. Tot slot past het signalement dat door aangeefster [slachtoffer 9] is gegeven bij het signalement dat andere aangeefsters hebben genoemd: een jonge man met kort donker haar, een zwarte broek en een (geel) hesje, ongeveer 1,70 meter lang, en past de verdachte binnen dat signalement.
Gelet op het gegeven dat de verdachte kort voordat de poging tot diefstal bij [slachtoffer 9] werd gepleegd in de nabijheid (op drie minuten rijden) van haar woning is geweest, gezien de overeenkomsten in de modus operandi – waarbij het hof in herinnering roept dat de verdachte bij de diefstal in Kootwijkerbroek ook gebruik heeft gemaakt van een geel hesje en daar aan aangever [slachtoffer 2] heeft gevraagd de kraan in de badkamer open te draaien (feit A-2) – en het feit dat zijn aanwezigheid in Avenhorn precies in het tijdsbestek van de genoemde feiten past, acht het hof bewezen dat de verdachte degene is geweest die de diefstal bij [slachtoffer 9] heeft gepleegd. De verdachte heeft voor deze belastende omstandigheden ook in hoger beroep geen verklaring afgelegd. Wel heeft hij in hoger beroep verklaard dat hij regelmatig vanuit Amsterdam wiet rond ging brengen. Die verklaring is echter moeilijk tot niet verifieerbaar, ontbeert detail en lijkt moeilijk te rijmen met de aanwezigheid van de verdachte bij het wooncomplex in De Goorn. Daarom beschouwt het hof deze verklaring niet als een redelijke, de redengevendheid van het belastend bewijsmateriaal ontzenuwende verklaring, acht het deze verklaring niet geloofwaardig en gaat het daaraan voorbij.
Het feit dat aangeefster pas tien dagen na het bezoek van de man erachter kwam, dat haar sieradenkistje was weggenomen en dat uit het dossier niet blijkt wanneer zij dat kistje voor het laatst heeft gezien staat, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet in de weg aan een bewezenverklaring van de diefstal nu zij heeft verklaard dat er tussentijds niemand anders in haar slaapkamer is geweest. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte naar de woning van [slachtoffer 9] is gegaan, in haar woning is geweest en daar een sieradenkistje heeft weggenomen.
Het hof verwerpt de door de verdediging gevoerde bewijsverweren en komt tot de hierna vermelde bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 5, 8 en 12 en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1.hij op 15 februari 2016 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan [adres 2] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn, verdachtes en/of zijn mededaders gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] , naar voornoemde woning is toegegaan waarna hij, verdachte, en zijn mededader
- bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] hebben aangebeld en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] en zijn echtgenote hebben gezegd dat zij autopech hadden en
- voornoemde [slachtoffer 1] en zijn echtgenote om een telefoonboek hebben gevraagd,
- waarna hij, verdachte, en zijn mededader zonder toestemming en/of medeweten van voornoemde [slachtoffer 1] en zijn echtgenote de woning en de slaapkamer zijn ingelopen.
2.hij op 25 oktober 2017 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een woning, gelegen aan de [adres 3] ,
- een bankpas van de Rabobank en
- een kistje en
- een ketting en
- een horloge,
toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
3. hij op 25 oktober 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (in totaal 1250,- euro) toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen bankpas en pincode;
5. hij op 11 juli 2017 te Nijkerk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een woning, gelegen aan de [adres 4] , sieraden toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
8. hij op 18 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat in een winkel heeft weggenomen een geldbedrag van 925,- euro toebehorende aan [slachtoffer 5] , waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen Rabobank bankpas en de daarbij behorende pincode;
12. hij op 28 augustus 2017 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen 1000,- euro toebehorende aan
[slachtoffer 6] , waarbij hij dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen bankpas en de daarbij behorende pincode;
Zaak B
1. hij op 21 september 2017 te Tiel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een woning, gelegen aan het [adres 8] , een Rabobank bankpas toebehorende aan [slachtoffer 7] ;
2. hij op 21 september 2017 te Rhenen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een woning, gelegen aan de [adres 9] , twee trouwringen toebehorende aan [slachtoffer 8] .
3. hij op 21 oktober 2017 te Avenhorn, gemeente Koggenland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres 10] , een sieradenkistje met sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 9] .
Hetgeen in zaak A onder 1, 2, 3, 5, 8 en 12 en in zaak B onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2, 3, 5, 8 en 12 en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op, telkens:
diefstal.
Het in zaak A onder 3 en 12 bewezen verklaarde levert op, telkens:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in zaak A onder 5 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak A onder 8 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, 3, 5, 8 en 12 en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, onder 1, 2, 3, 5 en 8, en in zaak B, onder 3, bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelplicht, een locatiegebod met elektronisch toezicht, en een inspanningsverplichting tot het verkrijgen van dagbesteding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 11 en 12, in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is – in een aantal gevallen ook samen met een medeverdachte – op doortrapte wijze meerdere keren, door zich bijvoorbeeld voor te doen als loodgieter, bij (hoog)bejaarde en kwetsbare mensen de woning ingegaan om sieraden, geld en/of bankpassen te stelen. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door de slachtoffers in de medemens werd gesteld, en (in verschillende opzichten) van de hulpvaardigheid van de slachtoffers. De verdachte is kennelijk uitsluitend uit geweest op het behalen van eigen financieel voordeel zonder zich te bekommeren om de impact die een dergelijk misdrijf op de slachtoffers heeft. De slachtoffers hebben niet alleen financieel nadeel geleden, ook is inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Hun gevoel van veiligheid, dat men bij uitstek in en rond de eigen woning moet kunnen ervaren, is aangetast. De overige feiten betreffen diefstallen door te pinnen met bankpassen die op voormelde manier van de bejaarde slachtoffers gestolen zijn. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur voor deze ernstige feiten is gerechtvaardigd. Het hof zal een hogere straf opleggen dan de rechtbank, ook omdat het hof meer feiten bewezen acht dan de rechtbank.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Het hof houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Het hof slaat tevens acht op het met betrekking tot de verdachte opgemaakte rapport van 19 januari 2018 door [naam 3] , werkzaam bij Reclassering Nederland, en het op 16 januari 2018 door [naam 4] , ook werkzaam bij Reclassering Nederland, opgemaakte Deeladvies Elektronische Controle. Daaruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon, met een hoog-gemiddeld recidiverisico en dat sprake is van een negatief sociaal netwerk. Als beschermende factoren is vermeld dat de verdachte gemotiveerd wordt door zijn familie en zich nu bereid toont een andere levenswijze aan te nemen en mee te werken aan reclasseringsbegeleiding.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig maanden passend en geboden. Het hof zal bepalen dat een gedeelte van zes maanden van die gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer wordt gelegd, gelet op de nog jeugdige leeftijd van de verdachte en opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de veelheid aan feiten en de ernst daarvan wordt een andere of lagere straf echter, anders dan bepleit, niet passend geacht. Het hof ziet in de conclusies en het advies van voormelde rapporteur van Reclassering Nederland redenen om de bijzondere voorwaarden op te leggen die hierna zijn vermeld, om het gevaar van herhaling (verder) te beperken. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep herhaald dat hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze voorwaarden, met uitzondering van een elektronische controle indien die twee jaren zal duren. Het hof heeft daar rekening mee gehouden, en legt elektronisch toezicht op voor een periode van maximaal zes maanden. Nu het hof minder feiten bewezen acht dan de advocaat-generaal, komt het tot een lagere straf dan geëist.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
In artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek is bepaald dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt indien:
a. de aansprakelijke persoon het oogmerk had dergelijke schade toe te brengen of
b. de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte het oogmerk had de benadeelde partij deze schade toe te brengen en evenmin sprake is van aan haar toegebracht lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam, zal het hof moeten nagaan of de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Daarvoor is het uitgangspunt dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, waarbij dat letsel meer dient in te houden dan gevoelens van psychisch onbehagen of het zich gekwetst voelen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging van de aan de vordering ten grondslag gelegde omschreven gevoelens van onbehagen bij de benadeelde partij is onvoldoende duidelijk of bij haar sprake is van geestelijk letsel van min of meer ernstige aard, anders dan gevoelens van psychisch onbehagen. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de als gevolg van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde geleden schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het ten laste gelegde was vrijgesproken. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van € 1.650,- aan materiële schade en van € 350,- aan immateriële schade. De verdediging heeft de hoogte van de schade niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2015 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat niet te beoordelen is of de mededeling voorwaardelijke veroordeling op de juiste wijze aan de verdachte is gezonden. Hij heeft verzocht om bij toewijzing van de vordering de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het vonnis van 25 juni 2015 is op tegenspraak gewezen. In dat geval kan de officier van justitie op de voet van artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met het als brief toezenden aan de verdachte van een mededeling voorwaardelijke veroordeling. De brief inhoudende deze mededeling is gedateerd 23 juli 2015 en gezonden naar het toenmalige detentie-adres van de verdachte, waarmee is voldaan aan genoemd voorschrift.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om deze straf om te zetten in een taakstraf.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak, te weten ter zake van hetgeen in zaak A onder 4, 6, 7, 9, 10, 11 en 12, in zaak B onder 1 en 2 en in zaak C onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 4, 9 en 10 en C onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de dagvaardingen in zaak A onder 2, 5, 6, 7 en 11 en in zaak B onder 1, 2 en 3 partieel nietig voor zover daarin is vermeld de zinsnede: “(waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde ‘babbeltruc’)” .
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 6, 7 en 11 en in zaak C onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 5, 8 en 12 en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland meldt, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan een inzichtvergrotende behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante zorg, ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde dient zich hierbij te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende zes maanden, of zoveel korter als de reclassering gepast acht, aanwezig zal zijn op zijn verblijfsadres, op vooraf vastgestelde tijdstippen. Daarbij heeft de veroordeelde op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van twaalf uren ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekeinden heeft hij vier uren per dag vrij te besteden. Wanneer de veroordeelde op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, heeft hij twee uren per dag vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige verblijfadres van de veroordeelde is [adres 11] . Een ander adres voor dit locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daar toestemming voor geeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich inzet voor het verwerven van een structurele vorm van dagbesteding, ook als dit inhoudt dat hij meewerkt aan een traject vanuit WPI.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 8] ter zake van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bestaande uit
€ 1.650,00 (duizend zeshonderdvijftig euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 8] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-741034-18 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 september 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2015, parketnummer 13-669047-15, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. E. van Die en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2019.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.