HR, 26-11-2010, nr. 09/01630
ECLI:NL:HR:2010:BN9457
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-11-2010
- Zaaknummer
09/01630
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BN9457
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN9457, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN9457
ECLI:NL:PHR:2010:BN9457, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN9457
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑11‑2010
26 november 2010
Eerste Kamer
09/01630
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Duits recht HERMETIC-PUMPEN GMBH,
gevestigd te Gundelfingen, Duitsland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
mr. Frederik Hendrik TIETHOFF, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Washington International B.V.,
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Hermetic en de curator.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 02.1312 van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 november 2003;
b. de arresten in de zaak met rolnummer 2004/239 en zaaknummer 105.001.545 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 april 2006, 12 februari 2008 en 25 november 2008.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van 27 april 2006 en het eindarrest van 25 november 2008 van het hof heeft Hermetic beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Hermetic in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 4.567,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 november 2010.
Conclusie 01‑10‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
Hermetic-Pumpen GmbH
tegen
Mr F.H. Tiethoff in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Washington International B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door eiseres tot cassatie, hierna: Hermetic, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een tussenarrest van 27 april 2006 en een eindarrest van 25 november 2008 van het gerechtshof te 's‑Gravenhage. Bij het tussenarrest heeft het hof de grieven in het door Hermetic ingestelde principaal hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage van 5 november 2003, voor zover daarbij de reconventionele vordering van thans verweerder tot cassatie, hierna: de curator, tegen Hermetic tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad werd toegewezen tot een bedrag van Euro 76.539,60 met rente, verworpen. Bij het eindarrest heeft het hof geoordeeld dat de in het incidenteel hoger beroep door de curator aangevoerde grieven tegen het in reconventie gewezen vonnis van de rechtbank slagen en dit vonnis in zoverre vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de reconventionele vordering van de curator toegewezen tot een bedrag van Euro 149.850,- met rente.
2.
Het cassatieberoep berust op drie middelen. De curator heeft de middelen bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
3.
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
In middel I staan twee klachten centraal. De eerste klacht bestrijdt als rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, het oordeel van het hof — in r.o. 4 van het tussenarrest — inzake de strekking van art. 14 lid 3 van de Terms of Conditions of Purchase die behoren bij de tussen Hermetic en Washington International B.V., hierna: Washington, gesloten overeenkomst. De tweede klacht bestrijdt als rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, het oordeel van het hof — in r.o. 5 van het tussenarrest — omtrent de vraag welke eisen Duits recht stelt aan eigendomsoverdracht en bezitsverwerving in verband met de uitvoering van genoemd art. 14 lid 3 van de Terms of Conditions of Purchase.
5.
De eerste klacht faalt, omdat het oordeel van het hof betrekking heeft op de aan het hof als feitenrechter voorbehouden uitleg van de tussen Hermetic en Washington gesloten overeenkomst. Behoudens ten aanzien van de bij de uitleg door het hof gehanteerde maatstaf (waarover het middel geen klacht bevat), kan dit oordeel niet met rechtsklachten worden bestreden. Het oordeel is — ook in het licht van de door Hermetic aangevoerde stellingen, waarnaar het hof in r.o. 4 verwijst — niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
6.
De tweede klacht kan niet tot cassatie leiden, omdat klachten over onjuiste uitleg of toepassing van buitenlands recht afstuiten op het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. Zie bijv. HR 12 maart 2004, NJ 2004, 284 nt. PV. Zie nader Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nrs. 85–87, en W.D.H. Asser, Civiele cassatie (2003), 38–39. Het oordeel van het hof is ook niet onbegrijpelijk of anderszins ontoereikend gemotiveerd, nu het steun vindt in het door de curator in het geding gebrachte (aanvullend) rapport van Prof.Dr. H.P. Westermann d.d. 3 juni 2005 omtrent de inhoud en strekking van het Duitse recht.
7.
Voor zover de middelen II en III voortbouwen op de klachten van middel I, delen zij het lot van middel I.
8.
Voor zover middel II zich voorts richt tegen hetgeen het hof — in r.o. 8 van het tussenarrest — heeft overwogen omtrent art. 37 Fw, faalt het wegens gebrek aan belang. De gewraakte overweging heeft het hof blijkens de aanhef van r.o. 8 kennelijk ten overvloede gegeven.
9.
Voor zover middel III voorts klaagt dat het hof zich in r.o. 2.4 van het eindarrest heeft schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van de feiten en/of van de verweermiddelen van de curator, faalt het wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Verwezen zij naar de door de curator genomen memorie na deskundigenbericht d.d. 25 oktober 2007, onder 5 e.v.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,