Rb. Gelderland, 05-11-2018, nr. 344173 FZ RK 18-2721
ECLI:NL:RBGEL:2018:5529
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-11-2018
- Zaaknummer
344173 FZ RK 18-2721
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:5529, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2018-0507
Uitspraak 05‑11‑2018
Inhoudsindicatie
BOPZ, Terugverwijzing naar de rechtbank door de Hoge Raad in verband met onvoldoende deugdelijke motivering van stoornis en gevaar. Rechtbank oordeelt dat aan de criteria van een machtiging tot voortgezet verblijf is voldaan.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 344173 FZ RK 18-2721
Beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 5 november 2018
Gezien het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018 in de zaak van:
naam: [naam betrokkene],
geboren op: [geboortedatum betrokkene],
wonende te [adres betrokkene],
verblijfadres: [verblijkfadres betrokkene],
hierna te noemen betrokkene.
1. Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de Hoge Raad van 12 oktober 2018;
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 19 oktober 2018.
1.2.
Gehoord zijn, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal: betrokkene en zijn raadsvrouw mr. S.A.H. Kool, advocaat te Doetinchem, alsmede J. Huijser en
[verpleegkundig specialist], respectievelijk als psychiater en verpleegkundig specialist i.o. verbonden aan voornoemde instelling.
2. Feiten
2.1.
Bij beschikking van 29 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven tot 30 april 2018. Als stoornis van de geestvermogens is vastgesteld schizofrenie van het gedesorganiseerde type en afhankelijkheid van meerdere verdovende middelen. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.
2.2.
Bij mondelinge uitspraak van deze rechtbank van 13 april 2018 is een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verleend voor de duur van vier maanden, tot en met 12 augustus 2018. Betrokkene heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
2.3.
Bij mondelinge uitspraak van deze rechtbank van 17 augustus 2018 is een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verleend tot en met 12 augustus 2019. Als stoornis van de geestvermogens is vastgesteld schizofrenie en middelenmisbruik. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.
2.4.
Bij beschikking van 12 oktober 2018 heeft de Hoge Raad de beschikking van deze rechtbank van 13 april 2018 vernietigd en het geding terugverwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling
3.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 oktober 2018 geconcludeerd dat de rechtbank haar oordeel dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. De Hoge Raad overweegt daartoe onder rechtsoverweging 3.3.4. als volgt:
“(…) Uit de geneeskundige verklaring blijkt (…) niet dat bij betrokkene schizofrenie is gediagnosticeerd. Dat blijkt evenmin uit de wettelijke aantekeningen van behandelend psychiater Huijser. Daarin is vermeld dat betrokkene antipsychotica heeft gebruikt, dat de verslavingsproblematiek op de voorgrond lijkt, en dat “mogelijk” sprake is van “schizofrenie gedesorganiseerd type”. In het licht van de reserve die uit het gebruik van het woord “mogelijk” spreekt, komt aan de daarop volgende vermelding van “Classificatie volgens DSM: 295.90 Schizofrenie”, onvoldoende betekenis toe. Hetzelfde geldt voor de overeenkomstige vermelding in het (door dezelfde psychiater opgestelde) behandelplan.
Volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de verpleegkundig specialist verklaard dat de diagnose “schizofrenie” ook in het dossier had moeten zijn aangekruist. Voorts heeft de raadsvrouw van betrokkene ter zitting verklaard dat betrokkene schizofrenie erkent. Nu de aanwezigheid van deze stoornis bij betrokkene evenwel niet door een psychiater is gediagnosticeerd, zijn de genoemde verklaringen ter zitting ontoereikend voor de vaststelling dat betrokkene daadwerkelijk lijdt aan schizofrenie. (…)”
3.2.
Voorts heeft de Hoge Raad in voormelde beschikking geconcludeerd dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het door de stoornissen veroorzaakte gevaar onvoldoende steun vindt in de stukken van het geding. De Hoge Raad heeft in dit kader onder 3.3.5. overwogen:
“(…) In de tweede plaats bieden de stukken van het geding evenmin voldoende grond voor het oordeel van de rechtbank dat ten gevolge van de door haar benoemde stoornissen (verslaving en schizofrenie) het gevaar bestaat dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat en dat gevaar bestaat voor de algemene veiligheid van personen of goederen. (…)”
“(…) Uit deze bevindingen valt niet af te leiden dat het door de rechtbank benoemde gevaar door iets anders wordt veroorzaakt dan door de alcoholverslaving. Waar de rechtbank uitdrukkelijk heeft overwogen dat de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake verslaving niet opgaat nu bij betrokkene sprake is van een combinatie van stoornissen, en klaarblijkelijk daarom niet heeft onderzocht of de alcoholverslaving heeft geleid tot of samenhangt met een psychische stoornis van een zodanige ernst als hiervoor in 3.3.2. omschreven, kan de machtiging niet in stand blijven. (…)”
3.3.
Nu de Hoge Raad de beschikking van deze rechtbank van 13 april 2018 heeft vernietigd en het geding heeft terugverwezen ter verdere behandeling en beslissing naar deze rechtbank, dient de rechtbank te beoordelen of ten tijde van de onderhavige beslissing werd voldaan aan de criteria voor verlening van de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf.
3.4.
Ter zitting van 19 oktober 2018 heeft betrokkene, mede bij monde van zijn raadsvrouw, de rechtbank verzocht:
- de Officier van Justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, nu er ten onrechte geen nieuwe stukken in het geding zijn gebracht, dan wel de behandeling aan te houden tot een nieuwe geneeskundige verklaring is overgelegd;
- ex-nunc te toetsten. Betrokkene doet daarbij een beroep op artikel 5 EVRM, nu zijn persoonlijke vrijheid in het geding is;
- het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf af te wijzen wegens het ontbreken van een geestesstoornis, subsidiair de zitting aan te houden ten behoeve van het opmaken van een nieuwe geneeskundige verklaring. Betrokkene stelt dat op basis van de geneeskundige verklaring van 27 maart 2018 niet vast staat dat er sprake is van een psychische stoornis, althans dat dit niet met zekerheid is vastgesteld door een psychiater;
- het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf af te wijzen wegens het ontbreken van gevaar. Betrokkene betwist dat er sprake is van overlast en/of gevaar die opname in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk maakt. Er is alleen sprake van gevaar (agressie) als betrokkene – ten onrechte – van zijn vrijheid wordt beroofd;
- het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voorgezet verblijf af te wijzen omdat betrokkene op vrijwillige basis in het psychiatrisch ziekenhuis wil verblijven.
3.5.
De psychiater heeft ter zitting van 19 oktober 2018 toegelicht dat er ten tijde van de bestreden beslissing bij betrokkene reeds sprake was van schizofrenie. Betrokkene voldeed aan de criteria voor schizofrenie; de wanen, de incoherentie in spraak en de negatieve symptomen (zoals initiatiefverlies) waren (en zijn nog steeds) bij betrokkene aanwezig. De term “mogelijk” in de geneeskundige verklaring van 27 maart 2018 is niet een term in de juridische zin van het woord. Deze term ziet op het toestandsbeeld in crisis, dat mogelijk deels vertroebeld werd door de gevolgen van middelenmisbruik. De psychiater stelt dat als het middelengebruik wegvalt, het zuivere beeld van de schizofrenie overblijft.
Voorts heeft de psychiater ter zitting toegelicht dat het gevaar bij betrokkene gelaagd aanwezig is. Er is sprake van gevaar dat voortvloeit uit de schizofrenie dat ziet op desorganisatie en het slecht kunnen houden van overzicht en inzicht in gevolgen van handelen. Bij middeleninname is er een volledige opleving van de schizofrenie, waarbij de gevaren zich voordoen zoals genoemd in de geneeskundige verklaring van 27 maart 2018. Bij betrokkene ontaardt dit in agressie en zelfs detentie. De psychiater geeft aan dat het dan de vraag is of strafrechtelijk moet worden ingegrepen of via de civielrechtelijke Bopz-maatregelen om tot beheersing te komen.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.7.
De rechtbank passeert het verweer van betrokkene dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Er ligt thans geen verzoek van de Officier van Justitie ter beoordeling voor, maar het betreft een terugverwijzing van het geding door de Hoge Raad. Voor zover betrokkene heeft bedoeld een niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie ten aanzien van het oorspronkelijke verzoek, overweegt de rechtbank dat voor een dergelijk verweer de juridische grondslag ontbreekt.
3.8.
Ten aanzien van het verzoek van betrokkene om ex-nunc te toetsen en de zitting aan te houden ten behoeve van het opmaken van een nieuwe geneeskundige verklaring, overweegt de rechtbank dat daartoe gelet op de navolgende omstandigheden geen grond is. De bestreden beslissing betreft een machtiging die inmiddels is verlopen. De rechtbank heeft – ondertussen – op 17 augustus 2018 een (nieuwe) machtiging tot voortgezet verblijf verleend. Deze beslissing is in kracht van gewijsde gegaan en ligt thans niet ter toetsing voor. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor een ex-nunc toetsing. Dit brengt mee dat de rechtbank ook het verzoek om aanhouding voor het opmaken van een actuele geneeskundige verklaring zal afwijzen.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting op en de nadere onderbouwing van de diagnose door de psychiater ter zitting, genoegzaam is gebleken dat er ten tijde van de bestreden beslissing bij betrokkene reeds sprake was (en nog is) van schizofrenie en daarnaast middelengebruik. De rechtbank heeft daarbij mede acht geslagen op de uitleg van de psychiater over hoe het begrip “mogelijk” dat in de wettelijke aantekeningen was opgenomen, dient te worden gelezen (zie onder 3.5). Dat er reeds sprake was van schizofrenie bij betrokkene blijkt ten slotte ook uit een eerdere machtigingsprocedure (zie onder 2.1), welke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.10.
Daarnaast heeft de psychiater ter zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat er sprake is van een causaal verband tussen de stoornis “schizofrenie” van betrokkene en het door hem veroorzaakte gevaar zoals genoemd in de geneeskundige verklaring van 27 maart 2018, welk gevaar bij betrokkene volledig opleeft bij het gebruik van middelen (zie onder 3.5). Ten gevolge van de stoornis van betrokkene bestaat het gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat en het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
3.11.
De rechtbank passeert ten slotte de stelling van de advocaat van betrokkene dat de machtiging tot voortgezet gebruik dient te worden afgewezen in verband met de mogelijkheid van een vrijwillig verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis. Voor zover de advocaat heeft bedoeld aan te voeren dat betrokkene thans vrijwillig wil verblijven, merkt de rechtbank op dat de huidige machtiging niet ter toetsing voorligt en dit verweer dus niet kan slagen. Voor zover de advocaat heeft bedoeld aan te voeren dat betrokkene destijds vrijwillig wenste te verblijven, merkt de rechtbank op dat de vrijwilligheid niet in debat was in de cassatieprocedure, dit ook geen grond voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank was en dit verweer thans tardief wordt gevoerd.
3.12.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er is voldaan aan de criteria voor verlening van de machtiging tot voortgezet verblijf van 13 april 2018. De rechtbank zal derhalve als na te melden beslissen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
verleent een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van vier maanden, tot en met 12 augustus 2018;
4.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Vos, voorzitter, en mrs. A.J.J.M. Weijnen en E.G. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van [naam griffier] als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018. | ||