Einde inhoudsopgave
Traktaat tot definitieve regeling der wederzijdsche regten en belangen
Artikel 20
Geldend
Geldend vanaf 05-02-1843
- Bronpublicatie:
05-11-1842, Stb. 1843, 3 (uitgifte: 07-02-1843, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-02-1843
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-11-1842, Stb. 1843, 3 (uitgifte: 07-02-1843, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De afloop der Belgische wateren door het kanaal van Terneuzen, zal plaats hebben overeenkomstig de bepalingen, vast te stellen tusschen de wederzijds benoemde commissarissen ter regeling van den afloop der Vlaamsche wateren, zonder dat uit dien hoofde Belgie eenige schatting aan de Nederlanden betale.
2.
Deze regeling zal op de volgende grondslagen berusten, te weten:
- a.
Na afloop der twee jaren, volgende op de onderteekening van het tegenwoordige traktaat, zal het gedeelte van het kanaal van Gent naar Terneuzen, begrepen tusschen het Sas van Gent en de Wester-Schelde, geene andere wateren ontvangen, dan die aangebragt door het bovengedeelte van gezegd kanaal en door het kanaal van de Langeleede.
Nogtans wordt bepaald dat de afloop door laatstgemeld kanaal in dier voege zal geregeld worden, dat het water zich niet hooger verheffe dan 1 Nederlandsche el 50 duim, boven de bedding der sluis van den ouden burg, naar de zijde van den polder Canisvliet.
- b.
Het Nederlandsche gouvernement zal door zijne zorg en op zijne kosten, de noodige werken doen uitvoeren om de bovenvermelde uitkomst te verkrijgen, en nieuwe uitlozingen te verschaffen aan alle de wateren, welke zich thans uitstorten in het benedengedeelte van het kanaal van Gent naar Terneuzen, en komende het zij uit Belgie, het zij uit de Nederlanden, met uitzondering dergenen van welke in § a hierboven gewaagd is.
- c.
Gedurende de beide jaren, tot de uitvoering der bovengezegde werken benoodigd, zullen de kunstwerken, welke zich aan het kanaal van Gent op Terneuzen bevinden, bediend worden in het belang der beide landen en op gelijke wijze als zulks vóór 1830 plaats vond.
3.
Na de voltooijing der werken zullen die verrigtingen, zoo wel voor den afloop der wateren als voor de scheepvaart, geregeld worden naar de aanwijzingen der daarvoor door het Belgische Gouvernement aangestelde agenten.