Vgl. HR 17 december 2002, LJN AF0625.
HR, 01-10-2013, nr. 11/04936
ECLI:NL:HR:2013:822
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2013
- Zaaknummer
11/04936
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:822, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:845
ECLI:NL:PHR:2013:845, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑08‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:822
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. De verwerping van het middel, inhoudende dat is verzuimd voorarrest af te trekken, behoeft gelet op ECLI:NL:HR:2013:BZ4478 geen nadere motivering.
Partij(en)
1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/04936
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 september 2011, nummer 21/003045-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring, tot aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht op de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, - en wat betreft het derde middel mede gelet op HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478, NJ 2013/246 - geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.
Conclusie 27‑08‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. De verwerping van het middel, inhoudende dat is verzuimd voorarrest af te trekken, behoeft gelet op ECLI:NL:HR:2013:BZ4478 geen nadere motivering.
Nr. 11/04936
Mr. Machielse
Zitting 27 augustus 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 23 september 2011 voor parketnummer 05-066380-10 onder 1 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, onder 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, en voor parketnummer 05-108722-10 onder 1 primair: schuldheling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken. Voorts heeft het hof de vordering van één van de benadeelde partijen toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de vordering van een andere benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging van drie maanden eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.
2. Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor het laatste feit. Niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich te Huissen aan dat feit schuldig heeft gemaakt.
3.2. Als feit 1 primair van de zaak met parketnummer 05-108722-10 is bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 31 mei 2010 tot en met 2 juni 2010 te Huissen een snorscooter (merk Peugeot Vivacity gekend tekent [AA-00-BB]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de snorscooter redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze door diefstal was verkregen."
Het hof heeft de aangifte voor het bewijs gebezigd, welke erop neerkomt dat op 31 mei 2010 de snorscooter te Huissen is gestolen (bewijsmiddel 5). Bewijsmiddel 6 is een proces-verbaal van aanhouding, waaruit is af te leiden dat de verdachte op 2 juni 2010 in Park Sonsbeek te Arnhem is aangehouden toen hij op deze snorscooter reed. Bewijsmiddel 7 is de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de scooter in Arnhem van een zekere [betrokkene 1] heeft geleend.
3.3. De bewezenverklaring noemt ten onrechte Huissen als plaats waar het door verdachte begane delict zou zijn gepleegd. Deze vermelding berust overduidelijk op een vergissing die de Hoge Raad eigenhandig kan herstellen door de bewezenverklaring te lezen met weglating van de woorden "te Huissen" en in plaats daarvan te lezen "in Nederland". Nu het uit de gebezigde bewijsmiddelen duidelijk is dat verdachte de snorscooter in Arnhem voorhanden heeft gehad en heeft verworven, wordt verdachte door deze verbeterde lezing niet in zijn belangen geschaad. Door verbeterde lezing komt de grondslag aan dit middel te ontvallen.
4.1. Ook het tweede middel keert zich tegen de veroordeling voor dit feit. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte "redelijkerwijs had moeten vermoeden" dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
4.2. Het hof heeft het bewijs voor dit feit gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
"ten aanzien van feit 1 primair (05.108722-10):
5. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 1], ambtenaar van politie, gesloten op 31 mei 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte terzake diefstal van mijn snorscooter. Op 31 mei 2010 te 13.30 uur heb ik mijn snorscooter, Peugeot Viva City met kenteken [AA-00-BB] geparkeerd aan de [a-straat 1] te Huissen. Ik had mijn snorscooter afgesloten door middel van een stuurslot. Toen ik omstreeks 14.00 uur terugkwam op de parkeerplaats zag ik dat mijn snorscooter niet meer op de plek stond waar ik hem had neergezet. Ik ga[f] aan niemand het recht of toestemming tot het plegen van dit feit.
6. een proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, gesloten op 2 juni 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 2 juni 2010 omstreeks 16.15 uur hielden wij in Park Sonsbeek te Arnhem aan:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats].
Op 2 juni 2010 reden wij op onze mountainbike, belast met het stadstoezicht/handhaving in het Park Sonsbeek te Arnhem. Aldaar zagen wij een roodgekleurde bromscooter rijden voorzien van kentekenplaat [AA-00-BB], terwijl dit hier niet is toegestaan. Wij lieten het voertuig stoppen en spraken de bestuurder van het voertuig aan. Wij hoorden dat de bestuurder direct verklaarde dat de scooter niet van hem was maar geleend van een vriend genaamd [betrokkene 1]. Wij vroegen de bestuurder of hij de motor van de bromscooter uit kon zetten. Wij zagen dat hij de motor uit liet gaan door zijn voet tegen het uiteinde van de uitlaatdemper te houden, dit in plaats van het gebruiken van het contactslot. Tevens gaf de bestuurder aan dat hij geen contactsleutel bij de snorscooter had maar dat deze altijd op contact stond.
De bestuurder legitimeerde zich als zijnde: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats].
Wij vroegen het kenteken na bij de centrale meldkamer en kregen te horen dat het voertuig gesignaleerd stond als gestolen. Hierop hielden wij de verdachte aan.
7. een proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, gesloten op 2 juni 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben aangehouden omdat ik kennelijk op een gestolen snorscooter reed. Ik reed hiermee in het Sonsbeekpark te Arnhem. De scooter is niet mijn eigendom. De scooter is van een jongen die [betrokkene 1] is genaamd. Ik ken hem verder niet, ik weet ook niet waar hij woont. Ik bevond mij op de Hommelstraat te Arnhem. Ik kwam daar [betrokkene 1] tegen. Ik vroeg aan [betrokkene 1] of ik de scooter mocht lenen. Ik moest de scooter middels de kickstarter aantrappen. Ik hoefde vooraf geen sleutel om te draaien. Er zat namelijk geen sleutel in de scooter."
4.3. De steller van het middel betoogt dat verdachte de snorscooter van [betrokkene 1] op straat heeft geleend en dat in zulke situaties het allerminst ongebruikelijk is dat de snorscooter al startklaar is en niet op slot staat. Uit het feit dat de contactsleutel van de snorscooter ontbrak kan niet worden afgeleid dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die snorscooter door middel van diefstal was verkregen. Dat gegeven is onvoldoende voor een onderzoeksplicht van verdachte. Ook de wijze waarop verdachte de motor van de snorscooter uit moesten zetten wijst er niet op dat verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van die snorscooter redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die snorscooter van diefstal afkomstig was. Het hof heeft te gemakkelijk grove schuld aangenomen en is daarom uitgegaan van een onjuiste uitleg van artikel 417bis Sr. Als dat niet het geval zou zijn, is in ieder geval het oordeel van het hof onbegrijpelijk.
4.4. Het standpunt van de steller van het middel kan ik niet onderschrijven. Een verder aan verdachte onbekende [betrokkene 1], die hij op straat heeft ontmoet, heeft aan verdachte de scooter geleend zonder sleutel. Dat je via manipulatie een scooter kunnen starten zonder sleutel kan wel zo zijn, maar dat is toch een belangrijke indicatie voor het feit dat er iets met die snorscooter - nota bene van een onbekende op straat geleend - aan de hand is. De gebruikershandleiding (te downloaden van internet) van de snorscooter Peugeot Vivacity vermeldt voorts dat deze snorscooter is uitgerust met een stuurslot en een startonderbreker die via een elektronische code werkt. Daardoor onderscheidt de onderhavige zaak zich op relevante wijze van HR 8 april 2008, LJN BC5957 waarnaar de steller van het middel verwijst. Het hof heeft kunnen aannemen dat verdachte door onder deze omstandigheden de snorscooter te lenen aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest.1.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof in zijn arrest heeft verzuimd te bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering moet worden gebracht.
5.2. Uit het dossier is inderdaad op te maken dat verdachte in de onderhavige zaak in verzekering is gesteld zodat het hof ten onrechte artikel 27 lid 1 Sr niet heeft toegepast. De Hoge Raad kan alsnog bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht.
6. Het derde middel is gegrond maar de Hoge Raad zal kunnen doen wat het hof had behoren te doen. Ook het eerste middel is gegrond maar de Hoge Raad kan de klaarblijkelijke vergissing van het hof eigenhandig herstellen door verbeterde lezing van de bewezenverklaring. Het tweede middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring van het laatste feit, tot aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht op de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2013