Rb. Zeeland-West-Brabant, 17-01-2020, nr. C/02/367606 / FA RK 20/131
ECLI:NL:RBZWB:2020:217
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
17-01-2020
- Zaaknummer
C/02/367606 / FA RK 20/131
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:217, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17‑01‑2020; (Beschikking)
Uitspraak 17‑01‑2020
Inhoudsindicatie
“Zorgmachtiging (Wvggz) na als crisismaatregel te beschouwen inbewaringstelling conform de Wet Bopz”.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/367606 / FA RK 20/131
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 17 januari 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis [zorginstelling] te [locatie] ,
afdeling [afdeling] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Zierikzee.
1. Het procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 10 januari 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging die aansluit op de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de bevindingen van de geneesheer-directeur d.d. 9 januari 2020;
- de medische verklaring d.d. 3 januari 2020;
- de zorgkaart d.d. 7 januari 2020;
- het zorgplan d.d. 9 januari 2020;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz).
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020, in het gebouw van het psychiatrische ziekenhuis [zorginstelling] te [locatie] , afdeling [afdeling] .
1.3
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. Nijssen,
- de moeder van betrokkene,
- mr. Gudde, officier van justitie,
- [naam] , behandelaar.
2. De standpunten
2.1
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek stelt betrokkene dat het goed met haar gaat en zij het normale leven mist. Zij betwist de gestelde diagnose schizofrenie en stelt in dat verband dat zij zichzelf de afgelopen weken niet goed heeft kunnen voordoen. Betrokkene stelt dat zij in het verleden heeft stilgestaan en diverse keuzes heeft gemaakt in het leven, waarvoor zij hulp heeft gezocht bij haar moeder. Het lukte betrokkene echter niet om haar moeder mee te krijgen. Haar moeder denkt nu dat betrokkene ziek is en opgenomen moet worden, hetgeen volgens betrokkene niet het geval is. Betrokkene heeft haar werk en studie altijd doorgezet en is overgegaan op school. Betrokkene vindt het ten slotte bezwaarlijk dat de onderzoeksrapportages vanuit [zorginstelling] geen positieve punten bevatten.
2.2
Mr. Nijssen heeft het standpunt van betrokkene verduidelijkt en aangevoerd dat betrokkene het niet eens is met het verzoek, omdat er volgens betrokkene niets aan de hand is. Betrokkene betwist dan ook dat zij is belast met een psychische stoornis en dat daaruit ernstig nadeel voortkomt. Ook is betrokkene van mening dat het toepassen van verplichte vormen van zorg niet noodzakelijk is. Mr. Nijssen verzoekt daarom tot afwijzing van het verzoek.
2.3
De moeder van betrokkene stelt dat het niet goed gaat met haar dochter; zij wil niet accepteren dat er iets met haar aan de hand is. De moeder stelt dat betrokkene manipulatief is, zich vreemd gedraagt en bij tijden angstig is om in haar eigen huis te slapen. Ook stelt de moeder dat betrokkene, hoewel zij inmiddels al vier weken bij [zorginstelling] verblijft, nog steeds dezelfde blouse en rok aanheeft. De moeder vindt dan ook dat betrokkene eerst moet laten zien dat het beter gaat, voordat zij kan terugkeren naar haar huis.
2.4
De behandelaar stelt dat betrokkene is belast met een paranoïde toestandsbeeld, waarbij zij achterdochtig is, wanen en visuele hallucinaties heeft en niet beschikt over enig ziektebesef en -inzicht. Daarnaast houdt betrokkene de hulpverlening af en weigert zij haar medewerking te verlenen. Betrokkene is het weliswaar niet eens met de haar voorgeschreven medicatie, maar zij neemt die wel in. In dat verband geeft de behandelaar aan dat betrokkene aanvankelijk het medicijn Olanzipine heeft gekregen, maar dat zij inmiddels het medicijn Haldol krijgt. Op dit moment is er geen aanleiding om te veronderstellen dat betrokkene haar medicatie niet zal innemen, maar gezien het ziektebeeld van betrokkene waarbij sprake is van inconsistentie in gedrag, is dat voor de toekomst onzeker en is verplichte zorg in de vorm van het toedienen van de medicatie noodzakelijk. Naast het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid is verder het onderzoek aan kleding of lichaam noodzakelijk als vorm van verplichte zorg, omdat betrokkene weigert te douchen en niet toestaat dat lichamelijk onderzoek wordt gedaan (waaronder het doen afnemen van bloed af te staan), terwijl dat wel noodzakelijk is omdat (ook) haar lichamelijke gesteldheid gedegen onderzocht dient te worden.
2.5
De officier van justitie heeft – naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen – het verzoek mondeling gewijzigd in die zin dat zij de vormen van verplichte zorg die zien op insluiten, toezicht en het toedienen van vocht en voeding heeft ingetrokken. Ter onderbouwing daarvan stelt de officier van justitie dat voornoemde vormen van verplichte zorg buiten een crisissituatie – die zich nu niet (meer) voordoet – niet noodzakelijk zijn voor het afwenden van het uit de psychische stoornis voortkomend ernstig nadeel. Gehandhaafd wordt het verzoek een machtiging te geven voor de navolgende vormen van verplichte zorg: beperking van de bewegingsvrijheid, onderzoek aan kleding of lichaam, opnemen in een accommodatie en toedienen van medicatie.
3. De beoordeling
3.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2019, verbeterd bij beschikking van 31 december 2019, heeft de rechtbank op de voet van artikel 27 van de Wet Bopz machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, te weten tot en met 10 januari 2020. Met ingang van 1 januari 2020 is de Wvggz in werking getreden, ter opvolging van de Wet Bopz. Gelet op deze overgang, is overgangsrecht van toepassing. Op grond van artikel 15:1 lid 4 Wvggz wordt een krachtens de Wet Bopz verleende machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wvggz nog niet is verstreken, voor de toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf 6 (‘verzoek zorgmachtiging aansluitend op verlenging crisismaatregel’) aangemerkt als een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Tijdig, te weten op 10 januari 2020 is vervolgens onderhavig, op art. 7:11 Wvggz gebaseerde verzoek voor een aansluitende zorgmachtiging ingediend.
3.2
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Hoewel betrokkene betwist dat zij is belast met een psychische stoornis, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het medisch oordeel van de psychiater op dat punt. In dit verband overweegt de rechtbank dat voldoende gebleken is dat betrokkene is belast met een psychotisch toestandsbeeld, waarbij betrokkene bizar gedrag vertoont, achterdochtig is, paranoïde uitspraken doet, wanen en hallucinaties heeft en onsamenhangend is in denken. Gebleken is verder dat betrokkene zichzelf verwaarloost en haar woning vervuilt, niet in staat is om een netwerk in stand te houden met als gevolg dat zij vereenzaamd en ’s nachts rondzwierf terwijl zij in onaangepaste kleding en op blote voeten op straat liep.
3.3
Bovengenoemde stoornis leidt aldus tot ernstig nadeel (artikel 1:1 lid 2 Wvggz), gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op maatschappelijke teloorgang, ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing.
3.4
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, zodat zij zo veel mogelijk haar autonomie herwint, heeft betrokkene zorg nodig als bedoeld in artikel 3:4 Wvggz.
3.5
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde beoogde effect hebben. De rechtbank betrekt hierbij dat betrokkene niet beschikt over enig ziektebesef en -inzicht, niet wil meewerken aan opname en/of behandeling, geen hulpvraag heeft, de hulpverlening afhoudt en niet openstaat voor (ambulante) hulpverlening vanuit Soteria en het f-ACT team.
3.6
Het voorgaande leidt er toe dat verplichte zorg nodig is (artikel 3:3 Wvggz). De in het verzoekschrift genoemde vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur.
Ten aanzien van de vormen van verplichte zorg overweegt de rechtbank dat de officier van justitie het onderliggende verzoek mondeling ter zitting heeft gewijzigd in die zin dat zij de vormen van verplichte zorg die zien op het insluiten, het toezicht en het toedienen van vocht en voeding heeft ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek voor zover het de toepassing van deze vormen van verplichte zorg betreft daarom afwijzen.
Ten aanzien van de toepassing van de overige in het verzoekschrift genoemde vormen van verplichte zorg zal de rechtbank machtiging verlenen, te weten:
- het opnemen in een accommodatie;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het onderzoek aan kleding of lichaam;
- het toedienen van medicatie.
3.7
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief (artikel 3:3 Wvggz). Gelet op hetgeen onder 3.5 is overwogen, staat voldoende vast dat zonder opname en beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene de ernstige verwaarlozing niet zal kunnen worden afgewend en dat voorts gebruik van medicatie (waartegen betrokkene bezwaar maakt) en onderzoek aan kleding of lichaam (die betrokkene thans niet toestaat) noodzakelijk zijn om de psychische en lichamelijke toestand van betrokkene te verbeteren, opdat het geschetste nadeel kan worden afgewend. Bij het bepalen van deze zorg is rekening gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
3.8
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt aldus tot en met 17 juli 2020.
4. De beslissing
De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- het opnemen in een accommodatie;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het onderzoek aan kleding of lichaam;
- het toedienen van medicatie;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 17 juli 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 17 januari 2020 mondeling gegeven door mr. S.M.J. van Dijk, rechter en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. B.T.M. Wallerbos als griffier, en op 23 januari 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
(BW)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.