HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474. De steller van het middel verwijst naar HR 16 december 2014:ECLI:NL:HR:2014:3637. Zie voorts HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713 en HR 14 april 2015, ELI:NL:HR:2015:928 in verband met in aanmerking te nemen aandachtspunten.
HR, 30-06-2015, nr. 14/00862
ECLI:NL:HR:2015:1761
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-06-2015
- Zaaknummer
14/00862
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑06‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:969, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:969, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1761, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
30 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/00862
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 februari 2014, nummer 22/005880-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015.
Conclusie 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr.14/00862
Mr. Vegter
Zitting 12 mei 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 4 februari 2014 de verdachte ter zake van “medeplegen van handelen in strijd met artikel 5.3 Wet Luchtvaart” veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof beslist op de vordering benadeelde partij zoals in het arrest omschreven.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een ‘partiële akte intrekking cassatie’ richt het beroep zich niet tegen de beslissingen van het Hof voor zover die betrekking hebben op het tenlastegelegde onder feit 1 primair. Mr. R. J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen van het handelen in strijd met artikel 5.3. Wet Luchtvaart.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 31 mei 2010 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander aan het luchtverkeer heeft deelgenomen door met een (model)luchtvaartuig, voorzien van het kenmerk [AA-BB] te vliegen boven het Binnenhof en omgeving, terwijl hierdoor personen of zaken in gevaar werden of konden worden gebracht.”
5. Daartoe heeft het Hof, blijkens de aanvulling verkort arrest, de navolgende bewijsmiddelen gebezigd:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2014 verklaard-zakelijk weergegeven-:
Het was mijn idee om een modelvliegtuig boven het Binnenhof te laten vliegen ter promotie van mijn boek. Ik ben naar een modelvliegtuigclub gegaan en heb gevraagd of iemand mij daarbij wilde helpen. Een oude man bood zijn hulp aan. We zijn met een aantal mensen naar het Novotel hotel gegaan. We hadden ook een camera meegenomen zodat we beelden konden opnemen. Verder waren er een paar mensen die met een doek het vliegtuig zouden opvangen. Het vliegtuigje was ongeveer 10 tot 15 minuten in de lucht. Achter het vliegtuigje hing een banner. De oude man bestuurde het vliegtuig. Toen ik beneden stond, heb ik naar de jongens boven gebeld en gezegd dat het vliegtuig niet goed zichtbaar was. Ik zei dat de oude man nog een paar opvallende manoeuvres moest maken met ronkende geluiden.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juni 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL1512 2010111618-16. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 44 e.v.): als de op 4 juni 2010 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op maandag 31 mei 2010 bevond ik mij in Den Haag. Ik liep omstreeks 9:45 uur vanaf het Buitenhof het Binnenhof op. Op dat moment vloog er een vliegtuigje rondjes boven het Binnenhof. Ik zag dat er een spandoek achter het vliegtuigje hing. Ik zag dat het vliegtuig vervolgens tegen de toren botste. Ik zag dat het vliegtuig crashte en ter aarde stortte op hooguit vijf meter van de plek waar wij stonden. Ik zag dat het spandoek in de toren bleef hangen.
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL1512 2010111618-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 33 e.v. ): als de op 31 mei 2010 afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Ik ben werkzaam bij de Rijksgebouwendienst van het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Op maandag 31 mei 2010, omstreeks 10:55 uur werd ik op de hoogte gesteld van het feit dat er een op afstand bestuurbaar vliegtuig tegen de windvaan van de westelijke toren van de Ridderzaal was gebotst tijdens zijn vlucht. Uit een eerste onderzoek is gebleken dat de betrokken windvaan is beschadigd. De windvaan staat kennelijk scheef als gevolg van het feit dat het vliegtuig tegen de windvaan is gevlogen.
4. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 31 mei 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL1512 2010111618-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 21 e.v. ): als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op maandag 31 mei 2010 arriveerden wij bij het Binnenhof te Den Haag. Wij zagen dat een van de beveiligers bij de brokstukken van een modelvliegtuig aan het zoeken was. Wij zagen dat er een modelvliegtuig op de grond lag. Wij zagen dat dit modelvliegtuig ter hoogte lag van de linkertoren van de Ridderzaal. Tevens zagen wij dat aan de linkertoren, van de Ridderzaal, boven aan de windvaan een wit gekleurd lint hing. Wij zagen dat de windvaan van de linkertoren scheef stond.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL1512 2010111618-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz 49) :
Wij zagen dat er een modelvliegtuig ter hoogte lag van de linkertoren van de Ridderzaal. Wij zagen dat de vleugels in zijn geheel van de romp waren afgebroken.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2011 van de politie Haaglanden met nr. PL1512 2010111618-23. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 66 e.v.): als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op het Binnenhof te Den Haag nabij de Ridderzaal werd een neergestort vliegtuig aangetroffen. Op voornoemde locatie werd ook een videocamera aangetroffen van het merk Kodak. Wij, verbalisanten, zagen dat de camerabeelden zijn gemaakt in de conferentiezaal van het Novotel gevestigd aan de Hofweg 5-7 te Den Haag. Wij, verbalisanten, hebben de betrokken camerabeelden bekeken en daaropvolgend uitgewerkt.
Om 00.04.34 hoorden wij, verbalisanten, dat een manspersoon zegt: "Als [verdachte] hem nog even hier vast kan houden."
Wij hoorden dat de persoon die de videocamera kennelijk vasthield zei: "De [AA-BB], dat wil zeggen de [AA-BB], YES . "
Wij, verbalisanten, herkennen de stem (stem 1) van deze persoon als de stem van de verdachte [verdachte].
Wij hoorden stem 2 zeggen:" Ik houd 'm wel."
Wij hoorden de verdachte [verdachte] zeggen:" Mag ik hem houden, moet je jas hebben?"
Wij hoorden de onbekende stem zeggen: "Nee, nog niet”.
Wij hoorden om 00:06.07 stem 3 zeggen: "Er staat wel veel wind he?"
Wij hoorden om 00.06.11 stem 2 zeggen: "Het kan wel turbulent zijn."
Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Ok, ok goed."
Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Dus je moet daar in die hoek zitten, links."
Wij hoorden stem 2 zeggen: "Ik stuur 'm naar rechts en ik moet uit de wind van het hotel zien te komen."
Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Kom, opschieten"
Wij hoorden stem 2 zeggen: "En dan ken die omhoog."
Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Ja, we gaan. Ik houd je vast."
Wij hoorden stem 2 zeggen: "Ja, ok."
Wij hoorden en zagen dat het vliegtuig om 00.12.43 in botsing kwam met een hard object.
7. Een proces-verbaal d.d. 6 oktober 2011 van het Korps Landelijke Politiediensten, Unit Luchtvaartpolitie met nummer 2010026394. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 3 van 11)
Na onderzoek bleek dat het modelluchtvaartuig vanaf het "NOVOTEL" gevestigd aan de Hofweg te Den Haag werd bestuurd. De bovenste etage, een vergaderruimte met balkon, bleek te zijn afgehuurd. Hier vandaan werd het radiografische modelluchtvaartuig afgegooid en vervolgens bestuurd. Er was vanaf het balkon van het NOVOTEL geen zicht op het Binnenhof zelf. Het was vanaf het balkon niet te zien of en hoeveel personen zich bevonden op het Binnenhof of dat er voertuigen of andere zaken aanwezig waren.”
6. Voorts heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“ De verdachte heeft het plan om met een modelvliegtuig boven de Ridderzaal en het Binnenhof te vliegen bedacht en samen met de latere bestuurder van het modelvliegtuig besproken. De bestuurder van het modelvliegtuig heeft vervolgens ingestemd met het plan van de verdachte. Vervolgens hebben de verdachte en de bestuurder samen het modelvliegtuig vanaf het balkon van een nabijgelegen hotel gelanceerd. Vanaf dat balkon was er geen zicht op de binnenplaats van het Binnenhof. Terwijl het vliegtuig in de lucht vloog, is de verdachte naar beneden gegaan en heeft toen de bestuurder telefonisch aanwijzingen gegeven vanaf de grond. Uiteindelijk is het modelvliegtuig tegen de windvaan van de linkertoren van de Ridderzaal aangevlogen, waarna het onbestuurbaar op de grond terechtkwam.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er sprake is geweest van de voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen noodzakelijke bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de (feitelijke) bestuurder. Dat de verdachte het modelvliegtuig niet zelf heeft bestuurd op het moment dat het vliegtuig de toren raakte doet aan het voorgaande niet af. De raadsman heeft gesteld dat van medeplegen geen sprake kan zijn nu alleen de (fysieke) bestuurder van een (in casu: model) vliegtuig de Wet Luchtvaart zou kunnen overtreden, maar deze stelling vindt geen steun in het recht.
Voorts is het hof van oordeel dat door het handelen van de verdachte en de feitelijke bestuurder van het modelvliegtuig personen of zaken in gevaar zijn gebracht, welk gevaar zich ook gedeeltelijk heeft verwezenlijkt, doordat een toren van de Ridderzaal, althans een windvaan op die toren, beschadigd is geraakt.”
7. Art. 5.3 Wet Luchtvaart luidt als volgt:
“Het is verboden op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dan wel luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht.”
8.Het in art. 5.3 Wet Luchtvaart strafbaar gestelde feit betreft blijkens art. 11.9, tweede lid, Wet Luchtvaart een overtreding.
9. Het oordeel van het Hof dat sprake is van medeplegen getuigt blijkens de toelichting op het middel gelet op een recent overzichtsarrest van de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting en is onvoldoende gemotiveerd omdat verdachte het modelvliegtuig door een ander heeft laten besturen en hijzelf vanaf de grond slechts inlichtingen heeft verschaft, waardoor verdachte ’s handelen niet heeft bestaan uit enige uitvoering en zijn overige betrokkenheid niet duidt op medeplegen maar op medeplichtigheid.
10. Uit het bedoelde overzichtsarrest1.haal ik twee passages naar voren:
“ In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).”
En
“Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341).”
11. Uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van art. 5.3 Wet Luchtvaart2.blijkt dat “dit algemene artikel de bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim beoogt”.3.De bepaling heeft (evenals bijvoorbeeld art. 5 WVW 1994 voor het wegverkeer) een vangnetfunctie voor de talloze situaties in de lucht denkbaar die zich niet in regels laten vatten.4.Het recreatief gebruik van onbemande luchtvaartuigen (modelvliegtuigen/ drones) heeft de afgelopen jaren steeds meer z’n intrede in onze samenleving gedaan en valt onder de werkingssfeer van art. 5.3 Wet Luchtvaart. Als uitgangspunt geldt de algemene luchtvaartregel dat personen of zaken niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht. In de praktijk wordt dit doorgaans in ieder geval zo opgevat dat niet boven mensen of gebouwen mag worden gevlogen.5.De summiere Memorie van toelichting op art. 5.3 Wet Luchtvaart bakent het begrip deelnemen aan het luchtverkeer niet nader af. De bepaling bevat geen beperking in die zin dat het verbod zich slechts richt tot degenen die bevoegd en bekwaam zijn tot deelname. Integendeel, juist bij deelname aan het luchtverkeer van onbevoegde en onbekwame bestuurders kan het verbod een nuttige functie vervullen. Anders dan de steller van het middel in de schriftuur onder 1.10 lijkt te opperen is van een kwaliteitsdelict geen sprake.
11. Verdachte is niet zelf als bestuurder van het modelvliegtuigje opgetreden. Art. 5.3 Wet Luchtvaart beperkt zich niet met zoveel woorden tot bestuurders, maar bezigt de ruimere bewoordingen deelnemen aan het luchtverkeer. De enkele omstandigheid dat iemand niet optreedt als daadwerkelijk feitelijk bestuurder sluit daarmee nog niet uit dat hij deelneemt aan het luchtverkeer. Er laten zich andere noodzakelijke vlieghandelingen denken dan het hanteren van een stuurknuppel. Denk aan de vrijwel geautomatiseerde besturing van vliegtuigen en de mogelijkheid om de besturing van een regulier verkeersvliegtuig vanaf de grond over te nemen. Niet ondenkbaar is dus dat naast de piloot ook de copiloot en zelfs de verkeersleiding in de verkeerstoren deelneemt aan het vliegverkeer. Het middel gaat uit van de stelling dat alleen de besturing zelf de enige en centrale uitvoeringshandeling is van deelnemen aan het luchtverkeer. Dat is niet juist.
12. Het gaat hier niet om de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan het vliegverkeer, maar om de vraag of hij de deelneming aan het vliegverkeer heeft medegepleegd. Volgens de steller van het middel is van medeplegen geen sprake omdat verdachte geen uitvoeringshandeling heeft begaan en zijn betrokkenheid overigens onvoldoende is voor medeplegen. Ik heb al opgemerkt dat de enkele omstandigheid dat verdachte zelf niet het stuur in handen had nog niet betekent dat hij geen uitvoeringshandeling heeft gepleegd. Uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte het initiatief voor de vlucht boven het Binnenhof heeft genomen, hij bij de lancering van het vliegtuig door de bestuurder aanwezig is geweest en voorts tijdens de vlucht aanwijzingen en opdrachten vanaf de grond aan de bestuurder van het vliegtuigje heeft gegeven. Eén en ander duidt op verdachte’ s leidende rol in de voorbereiding en de sturende rol tijdens de vlucht waarbij de verdachte, anders dan de steller betoogt, niet alleen telefonisch “inlichtingen” verschafte over de richting waarin het vliegtuigje moest vliegen, maar hij de bestuurder bijvoorbeeld ook opdracht gaf nog “een paar opvallende manoeuvres te maken met ronkende geluiden”. Het bestreden oordeel van het Hof dat tussen de verdachte en de bestuurder van het vliegtuigje sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende gemotiveerd.
12. In de toelichting op het middel wordt (onder 1.10) nog opgemerkt dat het opzet van verdachte op de aanwezigheid van gevaarzetting bij de medeverdachte moet zijn gericht. De steller van het middel doelt hier naar ik aanneem niet op het bewijs van opzet in het kader van de tenlastegelegde overtreding, maar op de bewuste samenwerking. Opzet op het gevaar is niet vereist. Voldoende is dat gelet op de omstandigheden van het geval gevaar kan ontstaan. Ik wees er hierboven al op dat het vliegen boven personen en gebouwen als potentieel gevaarlijk wordt bestempeld en dat wordt in het onderhavige geval niet alleen versterkt door de aanwezige turbulentie, de aanmaning van verdachte op te schieten, de radiografische besturing zonder zicht op het vliegtuigje, maar ook door de instructie van verdachte opvallende manoeuvres met ronkende geluiden te maken. Het is niet gebleven bij de kans op gevaar, maar het gevaar is daadwerkelijk gerealiseerd: een windvaan is beschadigd en het vliegtuig stortte niet ver (vijf meter) van personen neer.
13. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑05‑2015
Rossing, A.G.H en R.M. Schnitker, “Handboek Luchtvaartregelgeving”, Amsterdam 2011, p. 27.
Custers, B. H. M., J.J. Oerlemans en S. J. Vergouw, Het gebruik van drones, een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen, WODC 2015 (www.wodc.nl), Onderzoek en beleid 313, p. 143.