Einde inhoudsopgave
RvdW 2012/19
Bedrieglijke bankbreuk. Buitensporige verteringen.
HR 13-12-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4673
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 december 2011
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen
- Zaaknummer
10/01390
- Conclusie
A-G Knigge
- LJN
BQ4673
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Insolventierecht / Faillissement
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BQ4673, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4673, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2011
- Wetingang
Sr art. 340 sub 1
Essentie
De opvatting dat art. 340 sub 1 Sr toepassing mist wanneer de nadien gefailleerde ‘slechts tijdelijk geringere inkomsten had’ en dat deze alsdan ‘geen opzet heeft gehad met betrekking tot de benadeling van de faillissementsschuldeisers’ is onjuist. Buitensporige verteringen houden in dat de verteringen hetzij niet met de inkomsten in verhouding hebben gestaan hetzij bij verminderde inkomsten onnodig groot zijn gehouden of vermeerderd. Voorts eist art. 340 Sr niet dat de dader daarbij heeft gehandeld met het opzet op benadeling van zijn schuldeisers.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.