Rb. Arnhem, 07-03-2008, nr. 05/900230-07 en 05/509950-07
ECLI:NL:RBARN:2008:BC6028
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
07-03-2008
- Zaaknummer
05/900230-07 en 05/509950-07
- LJN
BC6028
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BC6028, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 07‑03‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Herziening: ECLI:NL:HR:2022:110
Uitspraak 07‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Rechtbank legt een levenslange gevangenisstraf op voor (onder meer) moord op Sévèke.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers : 05/900230-07 en 05/509950-07
Data zitting : 4 juli 2007, 26 september 2007, 19 december 2007, 21 en 22 februari 2008
Datum uitspraak : 7 maart 2008
Tegenspraak
In de zaken van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te Nijmegen,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem", in het Huis van Bewaring "Arnhem Zuid" te Arnhem.
Raadsvrouw : mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam.
- 1.
De inhoud van de tenlasteleggingen
Aan verdachte is onder parketnummer 05/900230-07 tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 15 november 2005 te Nijmegen opzettelijk en met voorbedachten rade J.L.B.[slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen een of meerdere patronen/projektielen heeft afgevuurd op voornoemde J.B.L.[slachtoffer1], welke patronen/projektielen voornoemde [slachtoffer1] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
- 2.
hij op of omstreeks 27 juli 1999 te Nijmegen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een medewerker van het Grenswisselkantoor (S. [slachtoffer2]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 1000 gulden, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Grenswisselkantoor, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een
vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond aan die medewerker van het Grenswisselkantoor en/of die medewerker (dreigend) de woorden heeft toegevoegd : "Nu de rest van de kluis", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
(zaak B7)
- 3.
hij op of omstreeks 9 maart 2001 te Utrecht met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer (balie)medewerk(st)er(s) van de ABN-AMRO bank (D van [slachtoffer3] en/of H. [slachtoffer4] en/of
- M.
[slachtoffer5]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer15.800 gulden, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen heeft getoond en/of gericht en/of gericht heeft gehouden op/aan eenof meer van
die (balie)medewerk(st)er(s) en/of een of meerdere klanten en/of die (balie)medewerk(st)er(s) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik wil geld", althans woorden van dergelijke aard of strekking ;
(zaak B6)
- 4.
hij op of omstreeks 29 augustus 2001 te Leiden met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer(balie)medewerk(st)er(s) van de ABN-AMRO bank (H.H. [slachtoffer6]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 35.695 gulden, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen heeft getoond en/of gericht en/of gericht heeft gehouden op die/meerdere (balie)medewerk(s)ter(s) (H.H. [slachtoffer6] en/of N.R. [slachtoffer7]) en/of een of meerdere klanten en/of die (balie)medewerk(st)er(s) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik wil geld", althans woorden van dergelijke aard of
strekking ;
(zaak B4)
- 5.
hij op of omstreeks 5 februari 2002 te Breda met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (een) mederwerker(s) van de ABN-AMRO bank(A.J. [slachtoffer8]) heeft gedwongen tot de afgifte van van een geldbedrag van ongeveer 11.500 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat opzettelijk dreigend een vuurwapen heeft getoond en/of gericht en/of gericht heeft gehouden en/of daarbij die medewerker(s) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Dit is een overval, ik wil nu geld hebben" althans woorden van dergelijke aard of strekking ;
(zaak B8)
- 6.
hij op of omstreeks 16 november 2005 te Leiden met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (een) medewerker(s) van de ABN-AMRO bank (Y.E.M. van [slachtoffer9] en/of G. [slachtoffer10]) heeft gedwongen tot de afgifte van van een geldbedrag van ongeveer 8500 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
opzettelijk dreigend (in het algemeen) een vuurwapen heeft getoond en/of heeft gericht op die medewerker(s) en of die medewerker(s) daarbij (dreigend) de woorden heeft toegevoegd en/of dreigend - in het algemeen- de woorden heeft uitgesproken: "Dit is een overval, ik wil geld" , althans woorden van dergelijke aard of strekking;
(zaak B3)
- 7.
hij op of omstreeks 09 maart 2006 te Breda met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (een) mederwerker(s) (J van de [slachtoffer11] en/of G.R. [slachtoffer12]) van de ABN-AMRO bank heeft gedwongen tot de afgifte van van een geldbedrag van ongeveer 15.400 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat opzettelijk dreigend een vuurwapen heeft getoond en/of gericht en/of gericht heeft gehouden en/of
daarbij (een van) die medewerker(s) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil nu geld. Nu 20.000 euro en/of Ik wil zien wat er in die zak zit en/of Ja want anders kan ik nog gevaarlijk worden", althans woorden van dergelijke aard of strekking ;
(zaak B2)
- 8.
hij op of omstreeks 22 december 2006 te Leiden met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer baliemedewerk(st)er (I. [slachtoffer13] en/of [slachtoffer14]) van de ABN-AMRO bank heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 12.375 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen
heeft getoond en/of gericht en/of gericht heeft gehouden op een of meerdere baliemedewerk(s)ter (waaronder I. [slachtoffer13]) en/of die baliemedewerk(st)er (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil Geld", althans woorden van dergelijke aard of strekking ;
(zaak B1)
Aan verdachte is onder parketnummer 05/509950-07 tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 06 april 1994 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in en/of nabij het BP station, gelegen aan het Industrieplein, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een fles met motorbenzine en/of motorolie gevuld en/of een (deel van een) doek in die fles gestopt en/of met een lucifer en/of een aansteker de doek aangestoken en/of vervolgens deze fles met inhoud door de (ingegooide) ruit van het BP Station naar binnen heeft gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het BP Station, zijnde een gebouw met daarin goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(zaak C1)
- 2.
hij op of omstreeks 30 oktober 1995 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht bij de Credit Lyonnais Bank, gelegen aan de Hertogstraat 130, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een fles met (motor)benzine en/of (motor)olie gevuld en/of een (deel van een) doek, althans een stuk stof in die fles gestopt en/of met een lucifer en/of een aansteker de doek/het stuk stof
aangestoken en/of vervolgens deze fles met inhoud tegen de ruit en/of de gevel van het gebouw van de Credit Lyonnais Bank gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor gebouw van de Credit Lyonnais en belendende panden te duchten was;
(zaak C4)
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 oktober 1995 te Nijmegen ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk brand te stichten bij en/of in de Credit Lyonnais bank, gelegen aan de Hertogstraat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet een fles met (motor)benzine en/of (motor)olie heeft gevuld en/of een (deel van een) doek, althans een stuk stof in die fles gestopt en/of vervolgens deze fles met inhoud tegen de ruit en/of de gevel van het gebouw van de Credit Lyonnais Bank heeft gegooid , in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 3.
hij op of omstreeks 2 januari 1996 te Arnhem opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de onmiddellijke nabijheid van het gebouw van de Banque Paribas, gelegen aan de Jansbinnensingel, door twee gevulde blikken met Ammonium Nitraat en/of Nitromethaan en/of PETN/pentriet (Pentaerythritolletranitraat) en/of RDX, althans een of meer explosieve stoffen (te) voorzien van een detonator bestaand uit (koperen pijpjes met) TATP (tri Aceton Tri Peroxyde) (en/of dit) in contact te brengen en/of tot ontsteking en/of ontploffing en/of ontbranding te brengen met behulp van/door het aansteken van een zogenaamd 'vuurwerksterretje' in een mengsel van luciferkoppen en/of lijm, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van de Banque Paribas en belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(zaak C5)
- 4.
hij op of omstreeks 16 april 1996 te Arnhem opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de onmiddellijke nabijheid van het gebouw van de BASF,gelegen aan de Kadestraat, door een of meer gevulde blikken met Ammonium Nitraat en/of Nitromethaan en/of TNT, althans explosiefe stoffen (te) voorzien van een detonator bestaand uit (een aluminium pijpje met) TATP (tri Aceton Tri Peroxyde)(en/of dit) in contact te brengen en/of tot ontsteking en/of
ontploffing en/of ontbranding te brengen met behulp van/door het aansteken van een zogenaamd 'vuurwerksterretje' in een mengsel van luciferkoppen en lijm, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van de BASF en belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(zaak C6)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaken zijn laatstelijk op 21 en 22 februari 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mevrouw mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam.
Ter terechtzitting van 4 juli 2007 zijn de zaken van de officier van justitie in het arron¬dissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd ter terechtzitting verschenen:
• H.H. [slachtoffer6] (05/900230-07, feit 4);
• V.J. [benadeelde partij] (05/509950-07, feit 3).
Voorts bevindt zich bij de stukken een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend door [slachtoffer13].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde strafbare feiten en de ad info gevoegde strafbare feiten zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij
H.H. [slachtoffer6] volledig wordt toegewezen, te weten een bedrag van € 3.090,88.
De officier van justitie heeft verder geconcludeerd dat de benadeelde partij V.J. [benadeelde partij]
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
- 3.
De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 05/900230-07 (de doding van J.L.B. [slachtoffer1])
Verdachte heeft ter terechtzitting, evenals hij eerder tegenover de politie heeft gedaan, bekend dat hij J.L.B. [slachtoffer1] op 15 november 2005 in Nijmegen met een vuurwapen heeft gedood. Zijn desbetreffende verklaringen zijn zeer gedetailleerd wat betreft de voorbereidingen, de wijze waarop het feit is gepleegd en het verlaten van de plaats van het misdrijf. De verklaringen van verdachte bevatten elementen die als daderkennis zijn te beschouwen. Ook heeft verdachte een motief voor het doden van [slachtoffer1] genoemd.
Niettemin heeft de raadsvrouw van verdachte de rechtbank met nadruk verzocht de verklaringen van verdachte niet zonder meer als overtuigend bewijs te bezigen. Zij heeft in dit verband een aantal punten genoemd die niet, althans niet zonder meer, in overeenstemming zijn te brengen met de door verdachte afgelegde verklaringen
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Anders dan in enkele geruchtmakende zaken in voorgaande jaren, waarin de betrokkene
in weerwil van een bekennende verklaring, uiteindelijk toch onschuldig werd bevonden, heeft verdachte van meet af aan bekend en heeft hij zijn bekentenis op geen enkel moment herroepen.
De rechtbank vermag niet in te zien wat verdachte ertoe zou kunnen brengen zichzelf in strijd met de werkelijkheid zo ernstig te belasten. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarvoor ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Weliswaar heeft zij er aanvankelijk op gezinspeeld
dat de verklaringen van verdachte op fantasie berusten en dat dit is toe te schrijven aan de geestesgesteldheid van verdachte, maar voor een dergelijke veronderstelling is geen enkele steun te vinden in de rapporten die door de vier gedragsdeskundigen omtrent verdachte zijn uitgebracht en evenmin in hetgeen ter terechtzitting is verklaard door de drie van hen die als getuige-deskundige zijn gehoord.
Aan de raadsvrouw moet worden toegegeven dat door de getuigen een zeer divers beeld van de schutter wordt gegeven. Het is echter niet zo dat uit het geheel van de getuigenverklaringen in overwegende mate een signalement van de dader naar voren komt dat niet op verdachte zou passen. Integendeel. Mede in aanmerking nemende dat het misdrijf na zonsondergang is gepleegd en de straatverlichting ter plekke blijkens onderzoek matig was, is de rechtbank van oordeel dat de opgegeven signalementen die niet op verdachte passen, diens daderschap niet kunnen ontkrachten. Het feit dat duikers er - anderhalf jaar na dato - niet in zijn geslaagd het vuurwapen te vinden ter plaatse waar verdachte zegt het in het water te hebben gegooid, doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin afbreuk aan de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen. Dat geldt ook wat betreft de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard [slachtoffer1] tweemaal in de rug te hebben geschoten, terwijl uit de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat [slachtoffer1] door één van beide schoten in de borst is getroffen. In dit verband volstaat de rechtbank met de constatering dat verdachte óók heeft verklaard dat [slachtoffer1] zich na het eerste schot omdraaide en dat hij (verdachte) [slachtoffer1] in het gezicht heeft gezien.
Ook heeft de raadsvrouw er op gewezen dat het misdrijf volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet past bij de persoonlijkheid van verdachte en dat het door verdachte genoemde motief zowel qua tijd als qua inhoud ver gezocht is. Deze omstandigheden vormen voor de rechtbank evenmin reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bekentenis van verdachte. Veeleer roepen zij bij haar de vraag op waarom verdachte niettemin tot zijn daad is gekomen. Want dát is allerminst begrijpelijk en invoelbaar en in zoverre kan de rechtbank er begrip voor opbrengen dat de raadsvrouw, zoals zij op authentieke wijze heeft aangegeven, ondanks alle bewijs dat voorhanden is, blijft betwijfelen dat verdachte verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van [slachtoffer1].
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank reeds besloten in het feit dat hij zich met een doorgeladen vuurwapen en vermommingskleding naar Nijmegen heeft begeven, daar op zoek naar [slachtoffer1] is gegaan en hem is gevolgd, nadat hij hem had gevonden. Weliswaar heeft verdachte het gehad over een verkenning en over toeval, maar dat doet allerminst af aan de voorbedachte raad. Natuurlijk moest verdachte op zoektocht om [slachtoffer1] te vinden en was niet zeker of hij daarin zou slagen. Maar van een loutere verkenning is naar het oordeel van de rechtbank allerminst sprake geweest. Daarvoor had verdachte geen doorgeladen vuurwapen nodig. En niet van toeval was afhankelijk dat verdachte als hij [slachtoffer1] zou vinden en een goede gelegenheid zich voordeed, hij hem zou doodschieten. Daarop wijst dat hij het vuurwapen meenam en uit die omstandigheid volgt dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
De rechtbank acht dan ook, op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer1] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten
Ook wat betreft deze feiten acht de rechtbank, op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze heeft begaan.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de parketnummers 05/900230-07 en 05/509950-07 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/900230-07:
- 1.
hij op 15 november 2005 te Nijmegen opzettelijk en met voorbedachten rade J.L.B. [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere patronen heeft afgevuurd op voornoemde J.B.L. [slachtoffer1], welke patronen voornoemde [slachtoffer1] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij op 27 juli 1999 te Nijmegen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door f bedreiging met geweld een medewerker van het Grenswisselkantoor (S.M.C.J. [slachtoffer2]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 1000 gulden, toebehorende aan het Grenswisselkantoor, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een wapen heeft getoond aan die medewerker van het Grenswisselkantoor en die medewerker (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Nu de rest van de kluis.", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
3.
hij op 9 maart 2001 te Utrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld (balie)medewerkers van de ABN-AMRO bank (D. van [slachtoffer3] en H. [slachtoffer4]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 15.800 gulden, toebehorende aan de ABN-AMRO bank, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een wapen heeft getoond en gericht en gericht heeft gehouden aan/op die (balie)medewerkers en die (balie)medewerkers (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik wil geld.", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
- 4.
hij op 29 augustus 2001 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een (balie)medewerker van de ABN-AMRO bank (H.H. [slachtoffer6]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 35.695 gulden, toebehorende aan de ABN-AMRO bank, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een wapen heeft getoond en gericht en gericht heeft gehouden aan/op die (balie)medewerker (H.H. [slachtoffer6] en N.R. [slachtoffer7]) en die (balie)medewerks (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik wil geld.", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
- 5.
hij op 5 februari 2002 te Breda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een mederwerker van de ABN-AMRO bank (A.J. [slachtoffer8]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 11.500 euro, toebehorende aan de ABN-AMRO, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een wapen heeft getoond en daarbij die medewerker (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Dit is een overval, ik wil nu geld hebben." althans woorden van dergelijke aard of strekking;
- 6.
hij op 16 november 2005 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld medewerkers van de ABN-AMRO bank (Y.E.M. van [slachtoffer9] en G.W. [slachtoffer10]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 8500 euro, toebehorende aan ABN-AMRO bank, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend (in het algemeen) een wapen heeft getoond en daarbij dreigend - in het algemeen - de woorden heeft uitgesproken: "Dit is een overval, ik wil geld.", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
- 7.
hij op 9 maart 2006 te Breda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld medewerkers (J. van de [slachtoffer11] en G.R. [slachtoffer12]) van de ABN-AMRO bank heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 15.400 euro, toebehorende aan de ABN-AMRO bank, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij opzettelijk dreigend een wapen heeft getoond daarbij die medewerkers (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil nu geld. Nu 20.000 euro.” en “Ik wil zien wat er in die zak zit.” en/of “Ja, want anders kan ik nog gevaarlijk worden.", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
- 8.
hij op 22 december 2006 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld baliemedewerksters (I. [slachtoffer13] en [slachtoffer14]) van de ABN-AMRO bank heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 12.375 euro, toebehorende aan de ABN-AMRO bank, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een wapen heeft getoond aan die baliemedewerksters (waaronder I. [slachtoffer13]) en die baliemedewerksters (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil geld.", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
Ten aanzien van parketnummer 05/509950-07:
- 1.
hij op 6 april 1994 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in het BP station, gelegen aan het Industrieplein, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het BP Station, zijnde een gebouw met daarin goederen, te duchten was;
- 2.
hij op 30 oktober 1995 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht bij de Credit Lyonnais Bank, gelegen aan de Hertogstraat 130, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een fles met (motor)benzine en (motor)olie gevuld en een (deel van een) doek in die fles gestopt en met een lucifer of een aansteker de doek aangestoken en vervolgens deze fles met inhoud tegen de ruit en de gevel van het gebouw van de Credit Lyonnais Bank gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor gebouw van de Credit Lyonnais en belendende panden te duchten was;
3.
hij op 2 januari 1996 te Arnhem opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de onmiddellijke nabijheid van het gebouw van de Banque Paribas, gelegen aan de Jansbinnensingel, door twee gevulde blikken met een of meer explosieve stoffen (te) voorzien van een detonator bestaand uit (koperen pijpjes met) TATP (tri Aceton Tri Peroxyde) en dit in contact te brengen en/of tot ontsteking en/of ontploffing en/of ontbranding te brengen met behulp van/door het aansteken van een zogenaamd 'vuurwerksterretje' in een mengsel van luciferkoppen en/of lijm, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van de Banque Paribas en belendende panden, te duchten was;
- 4.
hij op 16 april 1996 te Arnhem opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in de onmiddellijke nabijheid van het gebouw van de BASF,gelegen aan de Kadestraat, door een of meer gevulde blikken met explosieve stoffen (te) voorzien van een detonator bestaand uit (een aluminium pijpje met) TATP (tri Aceton Tri Peroxyde) en dit in contact te brengen en/of tot ontsteking en/of ontploffing en/of ontbranding te brengen met behulp van/door het aansteken van een zogenaamd 'vuurwerksterretje' in een mengsel van luciferkoppen en lijm, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van de BASF te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder parketnummer 05/900230-07 bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Moord.
Ten aanzien van feit 2 tot en met feit 8 telkens:
Afpersing.
Het onder parketnummer 05/509950-07 bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair telkens:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4 telkens:
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
- 5.
De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten, met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportages.
- 6.
De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 29 november 2007;
• een pro justitia rapport betreffende verdachte opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en prof. dr. J.J. Baneke, klinisch psycholoog en forensisch psycholoog, deskundigen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, gedateerd 13 juni 2007;
• een aanvulling op het pro justitia rapport betreffende verdachte opgemaakt door prof. Baneke voornoemd, mede namens dr. Kaiser voornoemd, gedateerd 22 juni 2007;
• een pro justitia rapport betreffende verdachte opgemaakt door R.J.P. Rijnders, psychiater, en C.M. Deutekom, klinisch psycholoog, deskundigen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, gedateerd 13 februari 2008.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting mede gelet op de navolgende door de officier van justitie – onder toezegging van afzonderlijke strafvervolging ter zake te zullen afzien – ad informandum gevoegde strafbare feiten welke door verdachte zijn erkend, te weten:
- -
onder parketnummer 05/900230-07
6 maart 2001, poging diefstal met geweld/afpersing van het GWK in Utrecht
(zaak B5)
- -
onder parketnummer 05/509950-07
(poging tot) het teweegbrengen van een ontploffing te Arnhem op 17 oktober 1995 bij de Credit Lyonnais bank
(zaak C 3)
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op J.L.B. [slachtoffer1]. Dit is gebeurd op de openbare weg in de nabijheid van een aantal personen. Van een enigszins te bevatten motief is geen sprake geweest. Die omstandigheden maken het feit nog ernstiger dan het op zichzelf genomen al is. Door zijn daad heeft verdachte de nabestaanden van [slachtoffer1] groot en onherstelbaar leed toegebracht en ook vele anderen waarmee [slachtoffer1] betrekkingen onderhield diep geraakt. Ten slotte heeft het feit onder de plaatselijke bevolking grote beroering teweeg gebracht en is het ook in wijder verband schokkend geweest.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vier aanslagen op gebouwen en één poging daartoe. Bij één van die aanslagen is grote materiële schade toegebracht en in een ander geval zijn veel ruiten van de in de nabijheid gelegen woningen gesprongen. Bovendien zijn de aanslagen in weerwil van verdachtes bedoeling niet steeds zonder risico voor mens en dier geweest. Het hoeft geen betoog dat dergelijke - hier te lande vrij uitzonderlijke - incidenten veel commotie veroorzaken.
Daarnaast heeft verdachte zeven bankovervallen gepleegd en één poging daartoe gedaan. De ervaring leert dat bankovervallen, óók als daarbij, zoals door verdachte is gedaan, gebruik wordt gemaakt van een imitatievuurwapen, langdurige traumatische gevolgen kunnen hebben voor degenen die daarmee worden geconfronteerd, zoals door één van de slachtoffers ook daadwerkelijk is aangegeven.
Bij het hele feitencomplex op zichzelf beschouwd past naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar die in het onderhavige geval kan worden opgelegd. De beantwoording van de vraag of hiermee kan worden volstaan of dat overeenkomstig de eis van de officier van justitie een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd, is in hoge mate afhankelijk van het inzicht dat de rechtbank omtrent de persoon van verdachte heeft kunnen verkrijgen op basis van de deskundigenrapporten en de houding van verdachte zoals daarvan in het vooronderzoek en ter terechtzitting is gebleken.
Dit brengt de rechtbank tot de bespreking van de deskundigenrapporten.
De deskundigen Baneke en Kaiser komen in het door hen opgemaakte pro justitia rapport tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis zijner geestesvermogens in de vorm van het Syndroom van Asperger en narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken. Om die reden wordt verdachte door hen
voor de tenlastegelegde moord sterk verminderd toerekeningsvatbaar ingeschat en voor de bankovervallen verminderd toerekeningsvatbaar. De aanslagen zijn door deze deskundigen niet meegenomen in het onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte.
De deskundigen Baneke en Kaiser hebben tevens geadviseerd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De deskundigen Rijnders en Deutekom hebben in het door hun opgemaakte pro justitie rapport het volgende overwogen:
Betrokkene is een 39-jarige hoogbegaafde man met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met wantrouwende trekken. De ernst en omvang van betrokkene's persoonlijkheidsstoornis zijn beperkt. Betrokkene's hoogbegaafdheid zal hieraan mede debet zijn; deze geldt immers als zogenoemde protectieve factor. Desondanks is het gerechtvaardigd wel te spreken over een gebrekkige ontwikkeling. Hoewel is gebleken dat betrokkene Nijmeegse periode twee perioden heeft doorstaan waarin vermoedelijk sprake was van een matig ernstige depressieve stoornis, zijn deze niet van forensisch belang. Op basis van het milieuonderzoek, de observaties en gesprekken tijdens het onderzoek, alsmede het testonderzoek, kan worden gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een ontwikkelings- of hechtingsstoornis bij betrokkene in de vorm van een (lifetime) ADHD of een stoornis in het autismespectrum. Betrokkene voldoet dan ook niet aan de kenmerken van de stoornis van Asperger.
Tijdens dit onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor een afhankelijkheid van alcohol, hoewel betrokkene wel perioden beschrijft tijdens welke hij overmatig alcohol gebruikte. Het onderzoekend team meent dat betrokkene in zijn Nijmeegse (en ook Antwerpse) periode overwaardig achterdochtige gedachten had over de gedragingen en bedoelingen van leden van het Nijmeegse linkse milieu en dat hij zeer op zijn qui-vive was voor de opsporingsdiensten, maar kan mede vanwege gebrek aan objectieve informatie niet concluderen dat er toentertijd bij betrokkene sprake was van een paranoïd-waanachtig of een paranoïde waandenken. De observaties en de gesprekken, alsmede de resultaten van het testonderzoek bieden daarvoor evenmin aanknopingspunten. Het is mogelijk dat betrokkenes achterdocht in die perioden een adequate manier van omgang betrof met een buitengewone stressvolle situatie.
Betrokkene is een rationaliserende man die met zijn aanvankelijk afhoudende, wantrouwende attitude geneigd is de kat uit de boom te kijken vooraleer een aanvang te nemen zich gevoelsmatig te verbinden met de ander. Dit kost hem de nodige tijd en moeite. Hierdoor is het begrijpelijk dat betrokkene in eerste of relatief korte contacten als stug, inflexibel of zelfs contactgestoord kan imponeren. Deze omgangsvorm van betrokkene, heeft wortels in zijn persoonlijkheidsproblematiek en niet in een onvermogen tot hechting of aangaan van sociale contacten, of het vormgeven daaraan, zoals wel wordt gezien bij personen met een stoornis van Asperger. Genoemde initiële barrières in betrokkenes contactname kan men opvatten als een pantser ter afscherming van de eigen ervaren kwetsbaarheid zoals betrokkene die heeft ervaren aan het begin van zijn adolescentie.
Betrokkene zou toentertijd de schraalte en stress van de sociale uitsluiting van de 'peer group' in volle omvang hebben ervaren. Door het op basis van zijn rationalisatie gebaseerde pantser was betrokkene toch enigszins in staat de bij de uitsluiting behorende emoties van zich af te houden. Op basis van dit onderzoek is niet gebleken dat betrokkene verhoogd krenk¬baar is.
In de laatste jaren van zijn adolescentie en tijdens zijn jonge volwassenheid vond betrokkene een identiteit in het anarchistische gedachtegoed. Hij besloot zijn leven te wijden aan de strijd tegen de kapitalistische maatschappelijke orde. Vanwege zijn chemische achtergrond lukte het hem kennis en kunde te vergaren met betrekking tot het vervaardigen van explosieven. Weloverwogen koos betrokkene zijn doelwitten uit. Planmatig, goed voorbereid en – volgens eigen zeggen – met nauwgezette aandacht voor het reduceren van persoonlijke risico's voor anderen pleegde hij de aanslagen (zaak 05/509950-07, sub 1 t/m 4). Het onderzoekend team ziet hierin geen argumenten voor doorwerking van betrokkenes persoonlijkheidsproblematiek in deze ten laste gelegde feiten.
Tegen het einde van zijn zelfverklaarde identiteitscrisis besloot betrokkene dat zijn levensonderhoud niet kon worden gefinancierd door inkomsten uit werk of middels een uitkering. Het is mogelijk zijn keuze voor het plegen van bankovervallen op te vatten als een residu van zijn antikapitalistische, anarchistische denken, waarin uitbuiting van de individu door instituties coûte que coûte werd afgewezen. Na observaties van de procedures ter plaatse en het creëren van ontsnappingsmogelijkheden pleegde betrokkene de bankovervallen (zaak 05/900230-07, sub 2 t/m 8 tenlastegelegde). Volgens betrokkene bekwaamde hij zich gaandeweg, op grond van een kritische analyse van de door hem eerder gepleegde overvallen. Het onderzoekend team meent dat betrokkene bij de bankovervallen weloverwogen en planmatig te werk ging en dat hij niet werd gehinderd door zijn ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met wantrouwende trekken. Het handelen van betrokkene kan worden beschouwd als antisociaal getint verwervingscrimineel handelen. Het onderzoekend team meent dat betrokkenes persoonlijkheidsstoornis niet heeft doorgewerkt in deze ten laste gelegde feiten.
Volgens betrokkene had hij de leden van het kraakpand gedreigd met "échte problemen" als zij zouden verhinderen dat hij de zijns inziens legitieme afkoopsom à f 12.000,- ontving. Het vertrek uit het kraakpand en het Nijmeegse linkse milieu moet voor betrokkene een krenkende ervaring zijn geweest. Volgens betrokkenes eigen zeggen was hij in die periode wel wraaklustig, maar hij zou geen agressieve plannen hebben gesmeed. Volgens betrokkene zouden de wraakgevoelens op den duur zijn verdwenen en daarna zijn verworden tot afkeergevoelens voor representanten van het linkse milieu. Het onderzoekend team heeft geen aanwijzingen uit het milieuonderzoek en uit hetgeen betrokkene hierover zegt, dat hij gedurende de jaren tussen zijn vertrek uit Nijmegen en het plegen van het sub 1 tenlastegelegde (parketnummer 05/90023007) voortdurend wraakgevoelens en/of agressieve plannen had jegens het slachtoffer van dit tenlastegelegde.
Na een teleurstellende liefdeservaring zou betrokkene in 2005 hebben gemeend dat zijn mogelijkheden tot een liefdesrelatie definitief waren opgedroogd en dat hij de bodem van zijn bestaan was genaderd. Hierin zou men een depressieve stemming in het kader van een (ernstige) depressieve stoornis kunnen lezen. Retrospectief bestaat hierover echter geen informatie. Mede gegeven het feit dat betrokkene in de zomer van 2005 startte met het werken aan zijn autobiografie en daarin actief voortvarend te werk ging, lijkt het niet waarschijnlijk dat betrokkene toentertijd leed aan een depressieve stoornis. Deels ligt een onderbouwing hiervan in het verleden: tijdens vroegere depressieve perioden was betrokkene naar zijn zeggen immers moe, lusteloos en inactief.
Evenmin is het waarschijnlijk dat betrokkene in die periode meer dan het voor hem gebruikelijke wantrouwen ervoer jegens zijn omgeving of personen. Daarenboven geldt dat betrokkene nimmer agressief is geweest naar personen, ook niet in zijn Nijmeegse periode toen hij vermoedelijk overwaardig achterdochtige gedachten had jegens leden van het linkse milieu en richting opsporingsdiensten.
Het onderzoekend team heeft overwogen of betrokkene met zijn ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met wantrouwende trekken - en dus zijn solistische opstelling - mogelijk door een tekort aan intermenselijke contacten onvoldoende corrigerende tegengeluiden van derden ontving, waardoor hij als het ware in een fuik van wraakgedachten is gezwommen waaruit terugkeer niet goed mogelijk was. Betrokkene is een hoogbegaafde man die ook op andere momenten in zijn leven teleurstellingen en verliezen heeft geleden en daarop niet heeft gereageerd met agressief handelen. Zowel uit betrokkenes autobiografie als uit gesprekken tijdens het onderzoek blijkt dat betrokkene een geëlaboreerd besef heeft van een basaal-menselijk streven naar veiligheid, gezondheid en integriteit.
Het is onwaarschijnlijk dat een als zwaar en geïsoleerd beleefde periode het bovengenoemd besef bij betrokkene heeft doen wegvagen. Los van het feit dat informatie over betrokkenes contacten in Antwerpen in 2005 ontbreekt, meent het onderzoekend team dat, mocht betrokkene in die periode in isolement hebben verkeerd, zijn handelen naar het slachtoffer van het in zaak 05/900230-07 sub 1 tenlastegelegde niet kan worden verklaard uit een – door zijn persoonlijkheids-stoornis geïnduceerd – gebrek aan corrigerende invloeden door derden.
Tevens overweegt het onderzoekend team dat betrokkene in de aanloop tot de aanslag op het slachtoffer uitgebreide voorbereidingshandelingen heeft verricht. Betrokkene had op veel momenten de gelegenheid zich te hernemen en af te zien van zijn plan. Op de avond van de aanslag op het slachtoffer wachtte betrokkene hem op, achtervolgde hem, en overwoog – volgens eigen zeggen – welke plaats en welk moment het beste uitkwam voor de tenuitvoerbrenging van zijn plan. Het onderzoekend team leest hierin betrokkenes mogelijkheid tot het maken van heldere en zorgvuldige afwegingen, ongeacht de eventuele aanwezigheid van een veelheid aan emoties en twijfels over zijn plan. Ook na het eerste schot had betrokkene zich kunnen hernemen. Uit hetgeen betrokkene hierover zegt tijdens het onderzoek lijkt te kunnen worden afgeleid dat hij deze mogelijkheid wel heeft overwogen, maar vervolgens terzijde heeft geschoven en is doorgegaan met zijn handelingen. Het onderzoekend team meent dan ook dat er geen argumenten bestaan voor een doorwerking van betrokkene's persoonlijkheidsstoornis in het in zaak 05/900230-07 sub 1 tenlastegelegde.
Het onderzoekend team concludeert derhalve dat tijdens het onderzoek van betrokkene – op grond van de beschikbare informatie – geen relatie gelegd kan worden tussen zijn persoonlijkheidsstoornis en de ten laste gelegde feiten. Weliswaar is betrokkene lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis, maar het onderzoekend team kan vanwege bovengenoemde overwegingen niet komen tot een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid, zodat betrokkene niet anders dan volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht voor het tenlastegelegde.
Gezien het bovenstaande kan er vanuit betrokkenes pathologie beredeneerd geen schatting van de kans op herhaling worden gegeven. Om deze reden wordt afgezien van gedragskundige advisering.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de conclusies van de deskundigen Van Deutekom en Rijnders van het PBC meer gewicht toe dan aan die waartoe de deskundigen Kaiser en Baneke zijn gekomen. De conclusies van eerstgenoemden zijn mede gebaseerd op een langdurige observatie van verdachte. Door deze deskundigen is gemotiveerd aangegeven waarom volgens hen verdachte niet lijdt aan het syndroom van Asperger dat door de deskundigen Kaiser en Baneke als (waarschijnlijkheids)diagnose is gesteld. Daar komt bij dat de deskundige Baneke ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich ook kan vinden in het oordeel van de deskundigen Van Deutekom en Rijnders dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis, maar van een persoonlijkheidsstoornis.
Voorts volgt de rechtbank de deskundigen Van Deutekom en Rijnders in hun conclusies dat
geen relatie kan worden gelegd tussen de door hen bij verdachte vastgestelde persoonlijkheids-stoornis en de ten laste gelegde feiten, dat verdachte daarom als volledig toerekeningvatbaar is te beschouwen en dat er vanuit verdachtes pathologie beredeneerd geen schatting van de kans op herhaling kan worden gemaakt, zodat wordt afgezien van gedragskundige advisering.
De rechtbank ziet er niet aan voorbij dat de deskundigen Van Deutekom en Rijnders de aanwezigheid van een paranoïd-waanachtig of paranoïde waandenken in de periode waarin verdachte in Nijmegen en Antwerpen verbleef mede vanwege een gebrek aan objectieve informatie niet hebben kunnen uitsluiten en dat het zelfde geldt voor de aanwezigheid van een depressieve stemming in het kader van een (ernstige) depressieve stoornis na een afwijzing op affectief gebied medio 2005. De rechtbank merkt in dit verband op niet geheel te kunnen uitsluiten dat verdachte de deskundigen op deze punten meer inzicht had kunnen verschaffen, maar dat om hem moverende redenen niet heeft gedaan. Mogelijk zouden deskundigen, althans wat betreft de moord, tot een andere conclusie zijn gekomen wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de noodzaak tot gedragskundige interventie. Thans moet de rechtbank zich echter bepalen tot de conclusies waartoe de deskundigen op objectieve en verifieerbare gronden zijn gekomen.
Een en ander betekent dat vanuit gedragskundig oogpunt geen verklaring kan worden gegeven voor de moord op [slachtoffer1], terwijl een invoelbaar motief voor dat misdrijf ontbreekt.
Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte pas in een laat stadium is teruggekomen van zijn hardnekkige opvatting dat zijn daad gerechtvaardigd was en in dit verband heeft gesproken over “oog om oog en tand om tand”, is er naar het naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onpeilbare verdachte en dient er terdege mee rekening te worden gehouden dat hij te eniger tijd om hem moverende redenen opnieuw een zeer ernstig geweldsdelict pleegt.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de mogelijke gevolgen van de bankovervallen sterk bagatelliseert of althans wegredeneert ter rechtvaardiging van zijn opvatting dat van hem niet kan worden gevergd “een loonslaaf “ te zijn. Er lijkt bij verdachte een zekere vanzelfsprekendheid te zijn ontstaan om bankovervallen te plegen teneinde in zijn materiële behoeften te voorzien, alsof het gaat om een normale manier van opnemen van geld
of in verdachtes woorden: “self-banking”. Ook wat dit soort misdrijven betreft dient daarom rekening te worden gehouden met een reële kans op herhaling, temeer daar verdachte ter terechtzitting niet heeft willen uitsluiten onder omstandigheden opnieuw een bankoverval te plegen.
Alles bijeengenomen is de rechtbank van oordeel dat een terugkeer van verdachte in de maatschappij een zo grote kans op herhaling van ernstige misdrijven verbonden is, dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf onontkoombaar is.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen
De benadeelde partij [slachtoffer13] heeft niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade, nu geen schadebedrag op het voegingsformulier is vermeld.
De rechtbank zal het voegingsformulier buiten beschouwing laten
De benadeelde partijen H.H. [slachtoffer6] en V.J. [benadeelde partij] hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
H.H. [slachtoffer6] vordert een bedrag van € 3.090,88 en V.J. [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 2.600,00.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen [slachtoffer6] en [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks de gevorderde schade hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen worden toegewezen.
De rechtbank ziet af van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht, nu de in het kader van die maatregel te bevelen vervangende hechtenis niet uitvoerbaar is vanwege de op te leggen levenslange gevangenisstraf.
- 7.
De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 57, 157, 289 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder
punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een levenslange gevangenisstraf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij H.H. [slachtoffer6] (05/900230-07, feit 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan H.H. [slachtoffer6], wonende te [adres], te betalen in hoofdsom € 3.030,88 (zegge drieduizendendertig euro en achtentachtig cent).
- -
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot
op heden vooralsnog begroot op € 60,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij V.J. [benadeelde partij] (05/509950-07, feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan V.J. [benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen in hoofdsom € 2.600,00 (zegge tweeduizendenzeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 1996.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot
op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Aldus gewezen door:
mr. M. Jurgens, als voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek, rechter,
mr. G. Perrick, rechter,
in tegenwoordigheid van M.H.J. Materman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2008.