Hof Den Haag, 22-11-2016, nr. 200.170.380/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:3376
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-11-2016
- Zaaknummer
200.170.380/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:3376, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑11‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Herroeping, artikel 382 Rv. Is er sprake van "achtergehouden stukken" en gaat het om "stukken van beslissende aard"? Termijn van artikel 383 Rv.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.170.380/01
arrest van 22 november 2016
inzake
[eiser] ,
wonend te [woonplaats],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
Coöperatie Coforta U.A. (voorheen genaamd: coöperatie Voedings Tuinbouw Nederland),
The Greenery B.V.,
beide gevestigd te Barendrecht,
gedaagden,
hierna te noemen: Coforta c.s.,
advocaat: mr. F.L. Bolkestein te Den Haag.
1. Het verloop van het geding
1.1
Bij exploot van 11 mei 2015 heeft [eiser] op grond van artikel 382 Rv een vordering tot herroeping van een tussen partijen gewezen arrest van dit hof van 2 mei 2006 ingesteld. [eiser] heeft daarbij producties overgelegd.
1.2
Bij conclusie van antwoord hebben Coforta c.s. onder overlegging van producties de vordering van [eiser] bestreden.
1.3
Hierop heeft [eiser] een conclusie van repliek genomen waarbij hij nog een productie heeft overgelegd. Coforta c.s. hebben daarop bij conclusie van dupliek gereageerd.
1.4
Vervolgens hebben partijen op 6 september 2016 de zaak doen bepleiten, [eiser] door mr. D.H.J. van der Klei (advocaat te Den Haag) en Coforta c.s. door mr. Bolkestein voornoemd, aan de hand van overgelegde pleitnotities. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd op het voor het pleidooi ingediende kopiedossier.
2. Beoordeling van de vordering
2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [eiser] is komkommerteler. Hij was tot en met 1997 lid van de coöperatie Voedings Tuinbouw Nederland U.A. (hierna: VTN). De ondernemingsactiviteiten van VTN zijn ondergebracht in The Greenery, waarvan VTN alle aandelen houdt.
(ii) The Greenery bevordert en regelt dat de tuinbouwproducten van VTN-leden worden verkocht aan en afgeleverd bij de groothandel, exporteurs en supermarktketens.
(iii) Omdat in de jaren negentig sprake was van overproductie op de Europese markt en toenemende concurrentie vanuit Spanje, heeft The Greenery een alternatieve methode ontwikkeld voor het afzetten van tuinbouwproducten en voor de prijsvorming daarvan.
(iv) In 1997 is The Greenery begonnen met het verhandelen van komkommers op basis van contractverkoop. Daarbij werd uitgegaan van prijzen die wekelijks vooraf werden vastgesteld in onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van The Greenery en van verschillende handelshuizen. De komkommers van de VTN-leden werden nog slechts voor een klein deel verhandeld via de veilingklok.
( v) De nieuwe prijsvormingsmethode is na 1997 verlaten omdat deze te veel weerstand en onvrede opriep bij de telers.
2.2
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat The Greenery en VTN in 1997 met het invoeren en uitvoeren van het nieuwe systeem fouten hebben gemaakt. Hij is van mening dat The Greenery en VTN jegens hem toerekenbaar zijn tekortgeschoten, dan wel onrechtmatig hebben gehandeld. [eiser] stelt hierdoor schade te hebben geleden. Hij heeft samen met drie andere komkommertelers in 1999 een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag en heeft schadevergoeding gevorderd bestaande uit de gederfde winst bij de verkoop van zijn komkommers in 1997.
2.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 1 maart 2000 de vordering afgewezen. [eiser] en de andere drie komkommertelers zijn in hoger beroep gegaan.
2.4
In zijn arrest van 2 mei 2006 heeft dit hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
5. Als onweersproken staat vast dat de tuinbouwsector met inbegrip van de komkommersector in Nederland (…) medio jaren negentig er slecht voor stond en dat, teneinde de voor de middellange en lange termijn neergaande tendens te keren, maatregelen in de vorm van het ontwikkelen en invoeren van alternatieven voor het bestaande systeem van veilingen via de klok geboden waren. Om die reden heeft The Greenery, met medeweten van VTN, (…) maatregelen genomen door op basis van het rapport van het ter zake kundig adviesbureau Coopers & Lybrand het daarin beschreven (…) prijsvormingssysteem in te voeren, vooralsnog alleen voor de komkommersector.
6. Invoering van een nieuw prijsvormingssysteem van de aard en omvang als waarvan hier sprake was in een markt als de onderhavige, die – naar als onbetwist vast staat – werd gekenmerkt door een zeer grillig prijsverloop, houdt onvermijdelijk enig risico in, in die zin dat de gang van zaken onder het nieuwe systeem uiteindelijk toch niet ten volle beantwoordt aan hetgeen bij de introductie ervan werd verwacht. Het nemen van dat risico was echter naar het oordeel van het hof, tegen de achtergrond van de slechte situatie en de neergaande tendens in ook de komkommersector (…), als zodanig niet onverantwoord, te minder daar VTN en The Greenery handelden op basis van een advies van een (gerenommeerde) deskundige. Dit zou anders kunnen zijn, indien de invoering en wijze van uitvoering van het nieuwe prijsvormingssysteem in de komkommersector voorzienbaar zouden leiden tot een zodanig groot financieel nadeel voor de betrokken telers dat VTN en The Greenery zich, gelet op de gerechtvaardigde (commerciële) belangen van de telers, in redelijkheid van de introductie en wijze van uitvoering van dit systeem hadden moeten onthouden.
7. Dat de betrokken telers in 1997 door de introductie en wijze van uitvoering van het nieuwe systeem een onaanvaardbaar groot nadeel hebben geleden als hiervoor bedoeld, is echter gesteld noch gebleken. [eiser] c.s. hebben aangevoerd dat zij in 1997 financieel nadeel hebben geleden in vergelijking met andere komkommertelers, zoals komkommertelers die niet aan The Greenery waren verbonden en hun komkommers hebben verkocht via de klok of vaste afnemers/wederverkopers die zelf de prijs (zouden) hebben bepaald. Omtrent de mate van dat nadeel hebben [eiser] c.s. naar het oordeel van het hof echter onvoldoende gesteld. (...) In dit verband is van belang dat uit een (deel van) een overgelegd rapport van LEI-DLO (afdeling tuinbouw) blijkt dat de uitbetaalprijs van komkommers in 1997 6% hoger lag dan de uitbetaalprijs in 1996. Bovendien is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de telers in 1997 een even groot aandeel in de consumentenprijs hebben ontvangen als in voorgaande jaren. Deze gegevens duiden bepaald niet op een onacceptabel groot nadeel als hierboven bedoeld. Dat 1997 “een zeer goed jaar” was in de komkommer-sector doet hier niet aan af, nu niet voldoende duidelijk is wat [eiser] c.s. daarmee bedoelen.
8. Het hof voegt hieraan toe dat [eiser] c.s. bij pleidooi in hoger beroep niet hebben bestreden dat op dit moment het overgrote deel van alle tuinbouwproducten wordt verkocht via contractbemiddeling (zij het in aangepaste vorm). Hieruit kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs worden afgeleid dat het contractsysteem op zichzelf geen slecht systeem is. Dat zich bij de introductie van dit systeem in de komkommersector in 1997 (mogelijk) aanvangsproblemen hebben voorgedaan – zoals bijvoorbeeld het ontijdig bekend raken van de wekelijks uitonderhandelde en overeengekomen komkommerprijzen waarvan de concurrentie kon profiteren –, betrof een verantwoord risico dat in het kader van de behartiging van de komkommersector op de lange(re) termijn kon worden genomen.
(…)
10. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [eiser] c.s. hun stelling dat sprake is geweest van een gebrekkige uitvoering van het nieuwe systeem (door medewerkers van The Greenery) of van onvoldoende toezicht (door VTN) op de uitvoering, onvoldoende hebben onderbouwd. Het hof maakt dit oordeel geheel tot het zijne.
11. (…) De stelling dat bij voorbaat vast stond dat het nieuwe prijsvormingssysteem, dat uitgaat van contractbemiddeling, zou falen is overigens onvoldoende geadstrueerd tegen de achtergrond van het feit dat – zoals hierboven al is vermeld – het systeem van contractbemiddeling (zij het in aangepaste vorm) ook nu nog wordt toegepast, terwijl het verouderde systeem van klokveilingen – behoudens de radijssector – bijna niet meer wordt gebruikt.
2.5
[eiser] en de drie andere komkommertelers hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 januari 2008 het cassatieberoep verworpen op grond van artikel 81 RO.
2.6
[eiser] heeft in deze procedure gevorderd dat het hof op grond van artikel 382 RV het geding geheel of gedeeltelijk zal heropenen en partijen de gelegenheid zal geven hun stellingen en weren te wijzigen en aan te vullen. Subsidiair heeft hij gevorderd dat het hof zijn vordering alsnog zal toewijzen en de hiervoor genoemde uitspraken zal herroepen. Coforta c.s. hebben de vorderingen weersproken.
2.7
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij pas recentelijk de beschikking heeft gekregen over het volledige op 2 december 1997 uitgebrachte LEI-rapport. Het LEI-rapport is een wetenschappelijk analyse die door LEI-DLO is opgesteld naar aanleiding van het verschil van mening dat was ontstaan tussen The Greenery en de bij VTN aangesloten komkommerkwekers over het in 1997 gehanteerde afzetsysteem. In dit onderzoek worden de volgende vragen behandeld:
a. Hebben The Greenery-telers nadeel ondervonden van het nieuwe afzetsysteem?
b. Hebben The Greenery-telers in 1997 een lager aandeel in de afnemersprijzen gehad?
2.8
De betrokken telers, waaronder [eiser], hebben indertijd de beschikking gekregen over een zogenaamde “telerssamenvatting” van het rapport, opgesteld door LEI-DLO. Het volledige rapport hebben VTN en de The Greenery niet aan de telers ter beschikking gesteld, omdat zij het rapport niet openbaar wilden maken: het rapport zou vertrouwelijke informatie bevatten. De inhoud van het (volledige) LEI-rapport is volgens [eiser] zodanig dat kennisneming van dat rapport door de rechter in zijn procedure tot een andere uitkomst zou hebben geleid
2.9.
Het hof overweegt als volgt.
2.10
Op grond van artikel 383 Rv moet het rechtsmiddel herroeping worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. Coforta c.s. voeren aan de herroepingsvordering niet binnen deze termijn aanhangig is gemaakt, zodat de vordering van [eiser] niet ontvankelijk is.
2.11
[eiser] heeft (onder meer) bij pleidooi het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van publiciteit over een arrest van dit hof van 16 december 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:3949) waarin in een identiek geschil over het nieuwe afzetsysteem een voor de kwekers gunstige uitkomst werd bereikt, heeft [eiser] zich tot zijn rechtsbijstandsverzekeraar gewend met de vraag of dit arrest invloed zou kunnen hebben op zijn zaak. Op 13 februari 2014 heeft [eiser] een gesprek gehad met zijn advocaat en deze heeft [eiser] een paar weken later bericht dat het wellicht mogelijk was een herroepingsprocedure te starten. In het arrest van 16 december 2014 werd melding gemaakt van het volledige LEI-rapport, maar [eiser] heeft het rapport pas in het kader van deze herroepingsprocedure voor het eerst onder ogen gehad.
2.12
Coforta c.s. hebben deze gang van zaken niet weersproken. Naar het oordeel van het hof moet dus worden aangenomen dat [eiser] niet eerder dan kort voor het uitbrengen van de dagvaarding het LEI-rapport voor het eerst heeft gezien. Echter, zijn advocaat had het rapport al eerder tot zijn beschikking en was derhalve ermee bekend dat er een grond voor herroeping zou kunnen zijn. In de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat de driemaandentermijn is gaan lopen nadat [eiser] zich weer tot zijn advocaat had gewend, derhalve niet eerder dan op 13 februari 2014. Vanaf dat moment kan de kennis die de advocaat reeds had over het LEI-rapport aan [eiser] worden toegerekend. Nu de inleidende dagvaarding op 11 mei 2014 is uitgebracht, is de herroepingszaak tijdig aangebracht en is de zaak ontvankelijk.
2.13
Artikel 382 Rv bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis kan worden herroepen indien (onder meer) de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Coforta c.s. hebben als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat het hier niet gaat om achtergehouden stukken als bedoeld in artikel 382 Rv. Zij betogen – kort gezegd – dat het bestaan van het rapport bij [eiser] destijds bekend was en dat [eiser] gedurende de procedure nimmer (formeel) heeft gevraagd om overlegging van het rapport, hoewel het voor [eiser] ook toen al duidelijk moet zijn geweest dat het rapport belangrijke informatie over het nieuwe prijsvormingssysteem kon bevatten.
2.14
[eiser] heeft aangevoerd dat hij destijds bij pleidooi in hoger beroep heeft gevraagd om het rapport, maar dat het hof aan dat verzoek voorbij is gegaan. Verder aandringen op overlegging van het rapport zou overigens ook zinloos zijn geweest, omdat VTN en The Greenery destijds niet bereid waren het rapport openbaar te maken, aldus [eiser].
2.15
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. [eiser] heeft erkend dat hij reeds in een vroeg stadium bekend was met het bestaan van het (volledige) LEI-rapport. Het was toen al evident dat dit rapport informatie bevatte over het (mislukken van het) nieuwe afzetsysteem, dit volgde immers reeds uit de telerssamenvatting, zij het dat voor [eiser] niet kenbaar was of de (niet in de telerssamenvatting opgenomen) informatie beslissend zou kunnen zijn voor zijn geschil. Niettemin kon in de gegeven omstandigheden van hem worden gevergd dat hij het rapport bij VTN had opgevraagd. Hij heeft dat echter nagelaten zodat van “achterhouden” in de zin van artikel 382 Rv geen sprake is. Dat VTN en The Greenery destijds niet bereid waren het rapport vrijwillig te verstrekken, doet hier niet aan af. [eiser] had grotere inspanningen kunnen doen om het LEI-rapport te bemachtigen, door in rechte de afgifte van een kopie van het rapport te vorderen, bijvoorbeeld (in hoger beroep) in een procedure als bedoeld in artikel 843a Rv, dan wel in een kortgedingprocedure.
2.16
De conclusie is dat de vordering van [eiser] tot heropening van de zaak reeds dient te worden afgewezen op de grond dat hier geen sprake is van achtergehouden stukken als bedoeld in artikel 382 Rv.
2.17
Coforto c.s. hebben zich voorts erop beroepen dat de inhoud van het LEI-rapport de herroeping niet rechtvaardigt. Het hof oordeelt hieromtrent – gezien het bovenstaande ten overvloede – als volgt. Het moet gaan om relevante stukken, maar voor de beslissing tot heropening van de zaak hoeft niet op voorhand vast te staan dat de procedure anders zou zijn afgelopen indien de desbetreffende stukken destijds wel waren betrokken in de procedure. Dit neemt niet weg dat herroeping een ingrijpend rechtsmiddel is zodat van een eiser verwacht kan worden dat hij gemotiveerd toelicht dat en waarom de nieuwe stukken nieuwe informatie bevatten die de heropening van de zaak rechtvaardigen. [eiser] dient in dit geval dus toe te lichten welke nieuwe informatie het (volledige) LEI-rapport bevat ten opzichte van de destijds reeds beschikbare informatie (waaronder de hiervoor genoemde telerssamenvatting van het rapport) en waarom die nieuwe informatie van invloed had kunnen zijn op het verloop van de procedure.
2.18
[eiser] heeft aangevoerd dat uit het LEI-rapport vier nieuwe zaken naar voren komen.
2.18.1
Ten eerste blijkt volgens [eiser] uit het LEI-rapport dat was beoogd was de wekelijks door The Greenery vast te stellen bruto product prijs (BPP) bekend te maken aan de handelspartners, zodat deze konden inschrijven tegen die prijs. Aldus werd prijsinformatie aan derden weggegeven, waardoor de concurrentie kon onderbieden en omzet kon wegkapen van VTN en The Greenery. VTN en The Greenery moesten daardoor de bovenmatige kosten dragen van het uit de markt nemen (doordraaien) van aanbod, aldus [eiser].
Het hof is van oordeel dat het hier niet om nieuwe informatie, reeds omdat een en ander ook is terug te lezen in de telerssamenvatting. Deze vermeldt immers:
“Het feit dat de door The Greenery vastgestelde Bruto Product Prijs (BPP) ook bij andere afzetorganisaties bekend werd, heeft geleid tot mogelijkheden voor concurrenten om hierop te reageren. Met dit gegeven is theoretisch te voorzien dat door het gekozen afzetsysteem de uitbetaalprijs van The Greenery lager zou zijn dan die van de concurrenten.”
2.18.2
Ten tweede blijkt volgens [eiser] uit het LEI-rapport dat sprake is van negatieve prijselasticiteit van komkommers en dat om deze reden het uit de markt nemen van komkommers niet zou helpen: er zou steeds meer doordraai nodig zijn, zodat vooraf voorzienbaar had kunnen zijn dat de doordraaikosten de netto-uitbetaalprijs zouden drukken en de omzet van de kwekers zouden verlagen.
Het hof constateert dat in het LEI-rapport (slechts) antwoord wordt gegeven op de vragen of The Greenery-telers nadeel hebben ondervonden van het nieuwe afzetsysteem en of The Greenery-telers in 1997 een lager aandeel in de afnemersprijzen hebben gehad. Ook als deze vragen bevestigend kunnen worden beantwoord, betekent dat nog niet dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van VTN dan wel The Greenery. In zijn arrest van 2 mei 2006 heeft dit hof geoordeeld dat [eiser] onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat de invoering en wijze van uitvoering van het nieuwe prijsvormingssysteem in de komkommersector voorzienbaar zouden leiden tot een zodanig groot financieel nadeel voor de betrokken telers, dat VTN en The Greenery zich, gelet op de gerechtvaardigde (commerciële) belangen van de telers, in redelijkheid van de introductie en wijze van uitvoering van dit systeem hadden moeten onthouden. [eiser] heeft onvoldoende toegelicht waarom op grond van de door hem genoemde passages uit het LEI-rapport hierover anders zou kunnen worden gedacht. Zo heeft [eiser] niet toegelicht waarom, zoals hij kennelijk stelt, de informatie ter zake van de prijselasticiteit al op voorhand voorzienbaar zou zijn geweest (nr. 17 dagvaarding). Anders dan [eiser] stelt, wordt in het LEI-rapport niet aannemelijk gemaakt dat The Greenery en VTN voortijdig (na week 6) al hadden moeten stoppen met het nieuwe systeem (nr. 18 dagvaarding).
2.18.3
Ten derde blijkt volgens [eiser] uit het LEI-rapport dat de omzetdaling nog veel ernstiger had kunnen zijn. Het aanbod van de telers van VTN was gebaseerd op de lagere prijs uit 1996 en daardoor relatief beperkt. Bij een hogere prijs zou het negatieve effect van de doordraai veel groter zijn geweest.
Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] ook in dit opzicht onvoldoende toegelicht waarom uit deze informatie volgt dat sprake is van toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van VTN dan wel The Greenery en waarom deze informatie destijds relevant had kunnen zijn voor het verloop van de procedure.
2.18.4
Ten vierde blijkt volgens [eiser] uit het LEI-rapport dat in Duitsland omzet is blijven liggen door de extra aanbodvermindering die opzettelijk werd gerealiseerd met de doordraai.
Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] ook in dit opzicht onvoldoende toegelicht waarom uit deze informatie volgt dat sprake is van toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van VTN dan wel The Greenery, nog daargelaten dat in het LEI-rapport wordt geconstateerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld waarom de afzet van Nederlandse komkommers in Duitsland is verminderd.
2.19
[eiser] beroept zich ook nog op het hiervoor reeds genoemde arrest van 16 december 2014, waarin in een soortgelijke zaak een voor de desbetreffende komkommerkwekers positief resultaat werd behaald. [eiser] wijst erop dat het hof in die procedure wél beschikte over het LEI-rapport en meent – zo begrijpt het hof – dat dat (mede) de reden is geweest dat deze kwekers hun zaak wel hebben gewonnen.
2.20
Het hof verwerpt deze stelling. Ten eerste gaat het voor de toepassing van artikel 382 Rv niet erom of het LEI-rapport in een andere zaak van beslissende aard is geweest, maar of dat rapport in deze zaak van beslissende aard zou zijn geweest. Ten tweede geldt dat de omstandigheid dat het hof in de andere zaak wel over het LEI-rapport beschikte en in zijn eindarrest enkele malen heeft verwezen naar dat rapport, nog niet betekent dat het rapport in die zaak van beslissende aard is geweest. Immers, in die zaak heeft het hof – nog voordat het de beschikking had over het LEI-rapport – besloten tot benoeming van een deskundige die diende te rapporteren over het (mislukken van het) nieuwe prijsvormingssysteem. Pas naar aanleiding van die rapportage hebben VTN en The Greenery (uiteindelijk) het volledige LEI-rapport overgelegd. Het staat echter niet vast dat de kwekers in die zaak hadden verloren, indien de rechter niet over het LEI-rapport had beschikt.
2.21
De conclusie is dat [eiser] onvoldoende heeft toegelicht waarom sprake is van nieuwe stukken van beslissende aard als bedoeld in artikel 382 Rv, zodat ook op die grond de vordering tot heropening van de zaak dient te worden afgewezen.
2.22
De vordering van [eiser] zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. Beslissing
Het hof:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Coforta c.s. tot aan deze uitspraak bepaald op € 711,- aan verschotten en € 3.576,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, D.A. Schreuder en M.T. Bouwes en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.