CRvB, 11-02-2013, nr. 11-3442 ZVW
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1171
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
11-02-2013
- Zaaknummer
11-3442 ZVW
- LJN
BZ1171
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1171, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 11‑02‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Vergoeding griffierecht bij 6:18-besluit. Beroepsgronden bij 6:18-besluit. Vergoeding griffierecht door Cvz na het nemen van een nader besluit. Inhouding buitenlandbijdrage op AOW-pensioen is niet onjuist.
Partij(en)
11/3442 ZVW, 13/739 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2011, 09/2108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.], Polen, (appellante)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
Datum uitspraak: 11 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Appellante is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.
- II.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij brief van 31 juli 2008 heeft Cvz appellante onder meer medegedeeld dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) is gewijzigd, dat deze wijziging terugwerkt tot 1 januari 2006, dat Cvz het enige orgaan is dat beslist over de inhouding (van de buitenlandbijdrage) op pensioenen en dat Cvz in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank (Svb) in lopende bezwaar- en beroepsprocedures.
1.2. Bij brief van 11 september 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de eventuele inhouding op haar AOW-uitkering.
1.3. Bij brief van 20 februari 2009 heeft Cvz appellante te kennen gegeven dat de Svb bij brief van 24 september 2007 aan appellante kenbaar heeft gemaakt dat zij met ingang van oktober 2007 een bijdrage Zvw op het AOW-pensioen van appellante gaat inhouden. Vastgesteld is dat de termijn om bezwaar te maken tegen de brief van 24 september 2007 is verstreken. Appellante is vervolgens in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom het bezwaarschrift na de termijn is ingediend.
1.4. Bij brief van 6 maart 2009 heeft appellante te kennen gegeven dat zij de brief van 24 september 2007 niet eerder dan bij toezending van de brief van 20 februari 2009 van Cvz heeft ontvangen.
1.5. Bij besluit van 1 april 2009 (bestreden besluit 1) heeft Cvz het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.6. Bij brief van 19 juni 2009 heeft Cvz appellante te kennen gegeven het bestreden besluit 1 in te trekken en haar vervolgens in de gelegenheid gesteld daartegen gronden in te dienen. Bij brief van 10 juli 2009 heeft appellante gronden ingediend.
1.7. Bij besluit van 23 oktober 2009 (bestreden besluit 2) heeft Cvz het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft Cvz veroordeeld in de proceskosten van appellante en bepaald dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht, nu het door appellante betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten behoeve van het beroep tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante gronden heeft ingediend die gericht zijn tegen het bestreden besluit 1 en geen gronden heeft ingediend die gericht zijn tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank heeft appellante vervolgens in de gelegenheid gesteld alsnog gronden in te dienen. Appellante heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. In verband met het ontbreken van beroepsgronden heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank had moeten bepalen dat het door haar betaalde griffierecht door Cvz diende te worden vergoed, nu dit enkel is voldaan in het kader van het beroep tegen het bestreden besluit 1. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit 1 mede gericht geacht moet worden tegen het bestreden besluit 2, had een inhoudelijke behandeling van dat beroep moeten plaatsvinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat de rechtbank met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen het bestreden besluit 1 mede gericht heeft geacht tegen het bestreden besluit 2.
4.2. Vast staat dat appellante griffierecht heeft voldaan ten behoeve van het beroep tegen het bestreden besluit 1. Cvz heeft aanleiding gezien dit besluit niet te handhaven en daarvoor het bestreden besluit 2 in de plaats te stellen. Op goede gronden heeft de rechtbank procesbelang afwezig geacht bij de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1, omdat het daarvoor in de plaats gestelde bestreden besluit 2 volledig tegemoet komt aan appellante. Anders dan in de situatie waarin een belanghebbende opkomt tegen het uitblijven van een besluit is er geen aanleiding om in de situatie waarin voor een bestreden besluit een ander besluit in de plaats wordt gesteld evenzeer aan te nemen dat het voldane griffierecht geacht wordt te zijn voldaan ten behoeve van het beroep tegen het vervangende besluit. Het beroep is namelijk ingesteld tegen een reëel besluit en diende niet enkel ter aansporing van het bestuursorgaan om te gaan besluiten. Reeds op deze grond komt de aangevallen uitspraak wegens strijd het artikel 8:74, tweede lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4.3. Vast staat verder dat appellante gronden heeft ingediend tegen het bestreden besluit 1. In verband met de toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb moeten deze gronden geacht worden mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2. Dat deze gronden uitsluitend betrekking hebben op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2007 maakt dit niet anders. Geconcludeerd moet worden dat van een verzuim, als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb, geen sprake is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.4. Ter bevordering van de finaliteit zal de Raad de aangevoerde gronden beoordelen. Vast staat dat de aangevoerde gronden gericht zijn op het bestrijden van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2007. Op basis van deze gronden valt niet in te zien waarom het besluit tot inhouding van de buitenlandbijdrage niet juist zou zijn. Deze gronden kunnen dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond behoren te verklaren.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover dit betreft het achterwege laten van de bepaling dat Cvz het griffierecht in beroep aan appellante vergoedt en voor zover dit betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 2. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad bepalen dat Cvz het in griffierecht in beroep aan appellante vergoedt en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
5. Aanleiding bestaat Cvz te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 472,-- voor verleende rechtsbijstand..
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is bepaald dat Cvz het in beroep betaalde griffierecht ad € 41,-- aan appellante vergoedt en voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 23 oktober 2009;
- -
verklaart het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2009 ongegrond;
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- -
veroordeelt Cvz in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 472,--;
- -
bepaalt dat Cvz aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2013.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.R. Schuurman