Hof Amsterdam, 14-04-2017, nr. 23-001100-15
ECLI:NL:GHAMS:2017:1807
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-04-2017
- Zaaknummer
23-001100-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:1807, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑04‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1471, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen woninginbraak
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001100-15
Datum uitspraak: 14 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-659466-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 02 december 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan [adres 2]) heeft weggenomen geld en/of gouden oorbellen en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door met een breekijzer, althans met een hard en/of stevig voorwerp een rolluik van een (tuin)deur open te breken en/of te forceren, in elk geval door braak en/of verbreking en/of door inklimming;
2:hij op of omstreeks 02 december 2014 te Diemen voorhanden heeft gehad een (gas)busje/pepperspray, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Primair heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte in welke mate dan ook bij de woninginbraak betrokken was. De verklaring van de verdachte, dat hij een ‘black out’ had omdat hij medicijnen had geslikt en tegelijkertijd alcohol had gedronken, kan immers niet worden weerlegd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hooguit kan worden vastgesteld dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan, hetgeen enkel als medeplichtigheid kan worden aangemerkt en niet als medeplegen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Op 2 december 2014 vond een woninginbraak plaats op [adres 2] . Getuigen zagen dat een man in de woning aanwezig was en dat twee andere mannen in de tuin op de uitkijk stonden. Eén van die twee mannen keek bij de woning naar binnen. Toen de politie ter plaatse kwam, bleken de verdachten nog bij de woning aanwezig te zijn. Twee van hen sprongen van de aanbouw van de woning af en uiteindelijk renden in totaal drie verdachten weg uit de bij de woning behorende tuin. Eén van de drie verdachten – naar later bleek de verdachte – werd op heterdaad aangehouden. Eén van de twee anderen kwam tijdens de vlucht ten val. Getuige [getuige] heeft twee mannen zien rennen die vervolgens in een zilverkleurige stationwagen wegreden. Verbalisant [verbalisant] nam daarop positie in op één van de twee uitvalswegen uit de wijk. Enkele minuten later zag hij een zilverkleurige stationwagen van het merk Opel rijden. De twee inzittenden van de auto werden aangehouden. Dit bleken de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zijn. [medeverdachte 1] had een verwonding aan de linkerzijde van zijn gezicht en zijn broek was gescheurd. [medeverdachte 2] had een erg bezweet voorhoofd.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, sluit de verklaring van de verdachte zijn betrokkenheid bij de woninginbraak geenszins uit. Gelet op vorengaande feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak. De te beantwoorden vraag is of deze betrokkenheid kan worden aangemerkt als medeplegen.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben naar het oordeel van het hof de uiterlijke verschijningsvorm van een – op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was – in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde woninginbraak. Weliswaar kan niet precies worden vastgesteld welke rol de verdachte in de uitwerking heeft vervuld, maar wel staat vast dat hij samen met zijn medeverdachten op het erf van de woning aanwezig is geweest, nu een van de deelnemers in de woning is geweest op zijn minst genomen op de uitkijk heeft gestaan ten tijde van de inbraak en uiteindelijk samen met zijn medeverdachten op de vlucht is geslagen voor de politie. Temeer nu de verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse en (dus) ook niet heeft verklaard wat zijn rol is geweest bij de inbraak, moet het er naar het oordeel van het hof voor worden gehouden dat de verdachte de ten laste gelegde woninginbraak heeft medegepleegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 2 december 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan [adres 2] , heeft weggenomen geld, oorbellen en een horloge, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
2:hij op 2 december 2014 te Diemen voorhanden heeft gehad pepperspray, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met een verstikkende en/of weerloos makende en/of traan verwekkende stof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met oplegging van een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds de ten laste gelegde feiten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten niet alleen schade aan de woning veroorzaakt, maar hebben zij tevens een forse inbreuk gemaakt op het huisrecht van het slachtoffer. Naast materiële schade en hinder voor de slachtoffers veroorzaken woninginbraken ook maatschappelijke onrust en brengen woninginbraken bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje pepperspray, een wapen van categorie II. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een risico voor de veiligheid van personen met zich en het ongecontroleerde bezit daarvan maakt derhalve een inbreuk op de rechtsorde.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die bij een inbraak in een woning pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Ten aanzien van een woninginbraak vermelden deze oriëntatiepunten per voltooid delict een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte is weliswaar een ‘first offender’, maar de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten alsmede het tijdstip waarop het feit is gepleegd en de vele omstanders die daarvan getuige waren, vormen naar het oordeel van het hof strafverzwarende omstandigheden die een afwijking van de oriëntatiepunten rechtvaardigen.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat niet volstaan kan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf na van te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G. Oldekamp en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2017.