Rb. Haarlem, 26-11-2009, nr. 15-840066-09
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4666, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
26-11-2009
- Zaaknummer
15-840066-09
- LJN
BK4666
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4666, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 26‑11‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BY2087, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 26‑11‑2009
Inhoudsindicatie
PROMIS; doodslag; opzet; De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, ter zake van het doodschieten van zijn echtgenote (doodslag) en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Naar het oordeel van de rechtbank is het door verdachte geschetste scenario, te weten dat het wapen per ongeluk is afgegaan toen hij het wapen wilde ontladen, niet aannemelijk geworden. Het door de officier van justitie geschetste scenario, te weten dat verdachte bij wijze van grapje het wapen op zijn echtgenote heeft gericht en de trekker heeft overgehaald - zonder zich ervan te vergewissen of zich een patroon in de kamer bevond, hetgeen echter het geval bleek te zijn - is eveneens niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een bedoeld schot. De rechtbank legt een hogere straf op dan de door de officier van justitie geëiste straf, nu de rechtbank willens en wetens handelen wettig en overtuigend bewezen acht en de gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840066-09
Uitspraakdatum: 26 november 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
zulks terwijl hij zich samen met [slachtoffer] bevond in de woonkamer van zijn -verdachtes-
woning
- een (doorgeladen) pistool, in elk geval een (doorgeladen) vuurwapen, heeft gepakt en/of
ter hand heeft genomen en of (vervolgens)
- de patroonhouder (deels) uit dat wapen heeft getrokken of verwijderd en/of
- (daarbij) niet heeft gecontroleerd of in de kamer van dit pistool nog een patroon aanwezig
was en/of
- dit pistool/vuurwapen heeft gericht en/of gehouden in de richting van [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) de trekker heeft overgehaald
althans,
- een (doorgeladen) pistool, in elk geval een (doorgeladen) vuurwapen, heeft gepakt en/of
ter hand genomen en/of (vervolgens)
- de patroonhouder (deels) uit dat wapen heeft getrokken en/of verwijderd en/of
- (vervolgens) het pistool, althans het vuurwapen, heeft laten afgaan, terwijl hij het pistool
gericht hield op en/of gehouden heeft in de richting van [slachtoffer],
tengevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel,
te weten een schotverwonding in het bovenlichaam heeft bekomen tengevolge waarvan een
verstoring van de orgaanfuncties (onder andere de hartfunctie) in combinatie met zeer ernstig
bloedverlies is ontstaan, dat deze [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een of meer wapens van categorie III, te weten pistool, merk Glock, kaliber 9 mm, en/of munitie van categorie III, te weten vijf patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
- 3.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1. primair en 2. tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de officier van justitie gevorderd dat de materiële schade die betrekking heeft op de begrafeniskosten dient te worden toegewezen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
- 4.
Bewijs
- 4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 11 mei 2009 omstreeks 17.11 uur krijgt de politie de melding te gaan naar [adres] te Zaandam, gemeente Zaanstad, alwaar een persoon gewond zou zijn door steekwonden. Ter plaatse zien de verbalisanten een vrouw met bebloed bovenlichaam in de woonkamer liggen. Zij wordt gereanimeerd door een vrouw die later blijkt te zijn genaamd [getuige 1]. Het tegelijkertijd met de verbalisanten gearriveerde ambulancepersoneel heeft daarop de reanimatie overgenomen. Tijdens het reanimeren zien de verbalisanten inschotwonden in de borst van het slachtoffer. Na korte tijd wordt door het ambulancepersoneel geconstateerd dat het slachtoffer is overleden, waarna de reanimatie wordt beëindigd.
In de woning is een man aanwezig, die blijkt te zijn genaamd [verdachte]. Tevens is de dochter van [verdachte], genaamd [dochter verdachte], in de woning aanwezig. Zij komt met nat haar uit de badkamer. Zij vertelt de verbalisanten een knal van een pistool gehoord te hebben. Hierop, omstreeks 17.15 uur, wordt [verdachte] als verdachte aangemerkt, aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Zaandijk. Verdachte verklaart uit zichzelf dat hij met een vuurwapen, te weten een Glock, op zijn vrouw heeft geschoten en het wapen vervolgens heeft weggestopt in een zwarte tas op het balkon.
Het slachtoffer blijkt te zijn [slachtoffer], de echtgenote van [verdachte].
Op het lichaam van [slachtoffer] wordt vervolgens sectie verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). In het door het NFI uitgebrachte rapport is geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] volledig wordt verklaard door verstoring van orgaanfuncties (onder andere de hartfunctie) in combinatie met ernstig bloedverlies, ontstaan ten gevolge van een schotverwonding. Er zijn vier schotletsels aangetroffen op de borst/bovenbuik aan de linkerzijde van het lichaam van het slachtoffer. Het betreft een huidschamping, twee perforaties en een schotletsel net onder de linkerborst, met een schotkanaal verlopend rugwaarts, hoofdwaarts en naar rechts naar een projectiel onderhuids op de rug. Deze letsels zijn dusdanig gelokaliseerd op het lichaam dat het zeer aannemelijk is dat zij alle door één projectiel zijn veroorzaakt.
De woning van verdachte en het slachtoffer wordt door de politie onderzocht. In de woonkamer worden geen ricochetsporen of in- of doorschoten van een projectiel aangetroffen. In een vaas in de woonkamer wordt een huls aangetroffen van het kaliber 9 mm Luger.
Er is door de politie, gelet op de verklaring van verdachte dat het vuurwapen op het balkon zou liggen, tevergeefs gezocht naar het wapen. Uiteindelijk wordt naar aanleiding van de verklaring van [getuige 2], buurman van verdachte, dat hij het vuurwapen op verzoek van verdachte in de boxruimte had gegooid, alsnog in de boxruimte, behorend bij het perceel [adres], direct achter de deur een vuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen ligt grotendeels onder een lichtkleurig t-shirt. Het vuurwapen wordt aangetroffen in de voorste stand, hetgeen betekent dat deze is doorgeladen en de slagpin is gespannen. In de kamer van het vuurwapen is geen patroon aanwezig. De patroonhouder wordt door de verbalisant uit het vuurwapen genomen en hierin bevinden zich vijf patronen. Het vuurwapen betreft een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm. Dit is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III van de Wet wapens en munitie. De vijf aangetroffen patronen zijn geschikt om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten. De patronen zijn scherp en van het kaliber 9mm x 19. De patronen zijn munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie en munitie, gelet op het gestelde in artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal met een algemene omschrijving van de veiligheden van pistolen van het merk Glock. Deze pistolen hebben drie veiligheden, welke alle drie worden bediend middels de trekker. Het is niet mogelijk om een schot af te vuren, zonder dat de trekker wordt bediend.
Het aangetroffen vuurwapen is nader onderzocht door het NFI. Door het NFI is geconcludeerd dat het pistool bestemd en geschikt is voor het afschieten van patronen van het kaliber 9 mm Parabellum. Tijdens het onderzoek aan het pistool worden geen bijzonderheden waargenomen en tijdens het proefschieten met het pistool treden geen storingen op. De trekkerdruk van het pistool bedraagt ongeveer 29,2 Newton en wijkt hierbij niet significant af van een soortgelijk pistool uit de vuurwapenverzameling van het NFI.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, omstreeks 17.05 uur in de woonkamer van zijn woning aan [adres] was en dat zijn echtgenote [slachtoffer] op de bank lag. Verdachte pakte een vuurwapen van de vitrinekast en hield dit vuurwapen in zijn hand. Hij drukte op een knopje of wilde op een knopje drukken en vervolgens ging er een schot af, waarop zijn echtgenote zei: “[verdachte], wat heb je gedaan”. Hierop heeft verdachte het wapen op het balkon gelegd en is hij naar een buurman, [getuige 2], gegaan en vervolgens weer terug naar zijn woning, alwaar hij het alarmnummer ‘112’ heeft gebeld. Even later kwam een buurvrouw, [getuige 1], de woonkamer binnen. Zij nam de telefoon over en begon, op aanwijzing van de centralist, met de reanimatie. Verdachte heeft toen het wapen weer van het balkon gepakt, dit in een t-shirt gewikkeld en aan [getuige 2] gegeven. [getuige 2] heeft het wapen vervolgens in de boxruimte van verdachte gegooid.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend voor het bewijs dat verdachte zijn echtgenote om het leven heeft gebracht. Voorts acht de rechtbank op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het pistool en de munitie, zoals onder 2. op de tenlastelegging vermeld, voorhanden heeft gehad.
Volgt de vraag of sprake is van een bedoelde dan wel onbedoelde levensberoving.
- 4.2.
Bewijsoverwegingen
Verschillende scenario’s
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komen drie scenario’s naar voren van hetgeen zich op 11 mei 2009 in de woning van verdachte zou kunnen hebben afgespeeld. Door verdachte is betoogd dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan op het moment dat hij de patroonhouder uit het wapen wilde verwijderen om aldus het wapen te ontladen (scenario 1).
De officier van justitie daarentegen, heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij wijze van grapje met het vuurwapen op zijn vrouw heeft geschoten. Verdachte zou de patroonhouder uit het vuurwapen hebben verwijderd en vervolgens het pistool op zijn echtgenote hebben gericht en de trekker hebben overgehaald, zonder zich ervan vergewist te hebben dat de kamer van het vuurwapen leeg was, terwijl er nog een patroon in de kamer aanwezig was (scenario 2). Deze scenario’s gaan uit van een onbedoeld schot.
Het derde scenario is dat verdachte willens en wetens zijn echtgenote heeft doodgeschoten.
Scenario 1: Ongeluk
Verdachte heeft, zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting, verklaard dat hij ter ontlading van het pistool de patroonhouder uit het pistool wilde halen, dat hij hiertoe op een knopje drukte of wilde drukken en dat het pistool vervolgens per ongeluk is afgegaan. Hij stelt daarbij dat hij mogelijk bij het verrichten van deze handeling onbedoeld op de trekker heeft gedrukt. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij zelf stond ter hoogte van de vitrinekast en het computermeubel in de woonkamer, terwijl zijn vrouw op de bank rechts van hem lag, in de hoek van de woonkamer. Hij stelt dat hij het pistool op dat moment naar rechts kantelde en niet op zijn echtgenote richtte.
Uit de ter terechtzitting vertoonde en tevens in een proces-verbaal (FD p. 83-95) gerelateerde reconstructie is naar voren gekomen dat, indien uitgegaan wordt van de plek, de hoogte van het pistool ten opzichte van de vloer en de richting waarin verdachte stelt het wapen te hebben gehouden, dat verdachte de loop van het pistool, op het moment dat het pistool afging, gericht had op het keukendeurkozijn.
De rechtbank stelt voorop dat, blijkens het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de reconstructie het – gelet op het ontbreken van een in- of doorschot, dan wel ricochet – valt uit te sluiten dat verdachte in de richting van de keukendeur heeft geschoten, zodat de verklaring van verdachte dat hij het wapen in de richting van de keukendeur hield, evident niet klopt. Voorts is in genoemd proces-verbaal geconcludeerd dat het doorschot in de huidplooi en de inschot in de linkerborst van het slachtoffer binnen de schotbaan vallen, als de gebruikte schotlaser vanaf de door verdachte aangegeven positie in de richting van het slachtoffer gericht is. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte ten tijde van het schot het wapen heeft gericht op zijn vrouw.
De stelling van verdachte dat hij ter verwijdering van de patroonhouder op een knopje zou hebben gedrukt of wilde drukken en dat toen onbedoeld het wapen zou zijn afgegaan, is naar uit genoemde reconstructie, alsmede uit het rapport omtrent de werking van het wapen is gebleken, evenmin een valide verklaring voor het (dodelijk) treffen van zijn echtgenote. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, zoals eerder overwogen, het niet mogelijk is een schot af te vuren zonder dat de trekker wordt bediend. Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk onbedoeld de trekker zou hebben overgehaald, overweegt de rechtbank dat zij ook die verklaring niet valide acht. Daartoe is het volgende van belang. Vooropgesteld zij dat – gelet op de zogenaamde trekkerveiligheid voor het lossen van een schot – de trekker volledig naar achteren dient te worden bewogen. Het pistool was, naar uit forensisch onderzoek is gebleken, in technisch goede staat en vertoonde geen gebreken. Voorts is de rechtbank uit de reconstructie gebleken dat de vinger van verdachte op geen enkel moment om de trekker is geweest en verdachte de trekker evenmin heeft overgehaald tijdens de reconstructie. Tot slot is de rechtbank uit eigen waarneming ter zitting, waar het betreffende vuurwapen is getoond, gebleken dat de knop om de patroonhouder te verwijderen zich op zodanige afstand van de trekker bevindt, dat de door verdachte opgeworpen stelling dat hij mogelijk ongewild de trekker zou hebben overgehaald, mede gelet op de ingebouwde trekkerveiligheid, niet aannemelijk is. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte de trekker heeft overgehaald en dat dit niet onbedoeld gebeurd kan zijn.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank dan ook van oordeel dat geen sprake kan zijn van een ongeluk, op de wijze zoals verdachte dat geschetst heeft.
Scenario 2: Grapje
De rechtbank overweegt dat het dossier aanwijzingen bevat die erop kunnen duiden dat verdachte het pistool, na de patroonhouder te hebben verwijderd, ‘voor de grap’ op zijn echtgenote heeft gericht en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Zo is op de geluidsopname van de 112-melding te horen dat verdachte tegen de centralist (in het Turks) zegt: “Ik speelde met het wapen, ik heb [slachtoffer] verwond” (proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2009, AD p. 235-236). Enkele seconden later, als de melding is doorgezet naar de CPA meldkamer Amsterdam, zegt verdachte [terwijl hij – naar de rechtbank begrijpt – met een andere telefoon met [getuige 3] spreekt]: “[getuige 3], kom snel naar mij toe…ik heb [slachtoffer] verwond… (onverstaanbaar) … toen ik een grap maakte” (proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2009, AD p. 242-247).
Voorts heeft [getuige 4] verklaard dat verdachte op 11 mei 2009 tegen hem heeft gezegd dat hij met een wapen had gespeeld, dat hij een grapje had gemaakt en dat het wapen was afgegaan (proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 14 oktober 2009).
Ook de staat waarin het vuurwapen is aangetroffen, te weten doorgeladen, terwijl in de kamer van het vuurwapen geen patroon aanwezig is, kan, blijkens het dienaangaande opgemaakte proces-verbaal en de ter terechtzitting getoonde instructievideo, passen bij een scenario waarbij het vuurwapen is afgegaan zonder dat zich daarin een patroonhouder bevond (proces-verbaal technisch onderzoek wapens & munitie d.d. 18 mei 2009, FD p. 76-78).
Bij de beoordeling van de vraag of dit scenario daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank voorop dat verdachte consequent en met grote stelligheid heeft ontkend dat hij het pistool voor de grap op zijn echtgenote heeft gericht en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Daarnaast neemt de rechtbank daarbij in aanmerking de, hieronder weergegeven, handelwijze van verdachte (kort) nadat het pistool is afgegaan, zoals die uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gebleken is.
Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting direct na het schot gehoord dat zijn echtgenote tegen hem zei “[verdachte], wat heb je gedaan?”. Verdachte heeft hierop niet geantwoord, maar is kort bij zijn echtgenote gaan kijken – zoals de rechtbank heeft waargenomen tijdens de ter terechtzitting getoonde reconstructie – waarbij hij bloed zag aan de linkerkant van haar buik. Verdachte heeft zich vervolgens niet bekommerd om zijn echtgenote, maar is het vuurwapen gaan verbergen op het balkon en is daarna rechtstreeks, zonder de woonkamer te betreden waarin zijn vrouw zich bevond en derhalve zonder naar zijn echtgenote te kijken, naar buurman [getuige 2] gegaan. Bij terugkomst van buurman [getuige 2], heeft verdachte om 17.08.39 uur het alarmnummer ‘112’ gebeld (proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2009, AD p. 240-241). Als buurvrouw [getuige 1] de woonkamer binnenkomt, staat verdachte naast de bank. Hij komt rustig over op [getuige 1]. [getuige 1] ziet het slachtoffer op de bank liggen, hoort dat zij naar adem snakt en ziet dat er bloed uit haar neus komt. Tevens ziet zij dat het gelaat van het slachtoffer wit/paars van kleur is. [getuige 1] merkt dat verdachte met de alarmcentrale belt en neemt de telefoon over. Zij probeert, op aanwijzing van de centralist, het slachtoffer op de grond te leggen teneinde haar te kunnen reanimeren. Verdachte staat te kijken (processen-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 11 mei en 18 mei 2009, AD Getuigen, p. 492-496 en 624-629). Als buurman [getuige 4], de echtgenoot van [getuige 1], binnen komt, staat verdachte met de handen in de zakken. [getuige 4] neemt de telefoon over en zegt tegen [getuige 1] wat ze moet doen. [getuige 4] geeft verdachte de opdracht om te helpen, omdat [getuige 1] het slachtoffer niet alleen op de grond kan leggen. Eerst dan helpt verdachte om zijn echtgenote op de grond te leggen (proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] d.d. 12 mei 2009, AD Getuigen, p. 524-528). Terwijl [getuige 1] zich hierna bezig houdt met het reanimeren van het slachtoffer, voert verdachte enkele telefoongesprekken, waaronder een gesprek over het niet kunnen openen van de vereniging (17.15 uur en 17.16 uur naar [getuige 5], AD Telecom p. 1067), gaat hij naar het balkon, pakt het pistool, zoekt in de slaapkamer naar iets waarin het pistool gewikkeld kan worden, wikkelt het wapen in een t-shirt, kijkt in het sleutelkastje om de boxsleutels te vinden (proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte d.d. 13 mei 2009, AD p. 110), en geeft het pakketje aan [getuige 2], met het verzoek het wapen weg te doen. Zeer kort hierop wordt door het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel vastgesteld dat het slachtoffer is overleden.
Voorgaande gedragingen geven naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van enige empathie en betrokkenheid van verdachte bij zijn door hem neergeschoten echtgenote, die op dat moment volgens de door [getuige 1] beschreven ademnood, bloedingen en gelaatskleur zichtbaar in doodsnood blijkt te verkeren en mitsdien acute hulp behoeft. Dat de situatie acuut was, was ook bij verdachte bekend, gelet op zijn melding bij de meldkamer ambulance dienst waarin verdachte zegt, terwijl er op de achtergrond een hijgend geluid te horen is: “iemand is gewond, aan zijn huid, aan zijn binnen, darmen of zo, snel ze gaat dood, het bloedt heel veel” (proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2009, AD p. 242).
Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt dit gedrag zich dan ook op geen enkele manier met het gedrag dat past bij een scenario, zoals scenario 2, waarbij onbedoeld een schot is afgegaan dat zijn echtgenote geraakt heeft. Dit klemt temeer nu verdachte in eerste instantie verklaard heeft een buitengewoon gelukkig huwelijk te hebben en de laatste tijd wederom zeer verliefd te zijn op zijn echtgenote. Dat verdachte heeft gehandeld zoals hij deed omdat hij in paniek was, zoals hij ter terechtzitting heeft betoogd, is – in het licht van het voorgaande – niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat de door de verdediging (scenario 1) en de officier van justitie (scenario 2) geschetste scenario’s, waarbij sprake is van een onbedoeld schot tengevolge van een ongeluk of een uit de hand gelopen grap, niet aannemelijk zijn geworden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit eerder genoemd proces-verbaal van technisch onderzoek blijkt dat de staat waarin het vuurwapen is aangetroffen, een bedoeld schot evenmin uitsluit (FD p. 76-78).
Scenario 3: Willens en wetens van het leven beroven
Zoals hierboven overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een onbedoeld schot. Mitsdien moet er sprake zijn van een bedoeld schot. De rechtbank neemt hierbij, naast hetgeen reeds is overwogen, in aanmerking dat de verklaringen die verdachte in de loop van het onderzoek en ter terechtzitting heeft afgelegd over (het in huis hebben van en de ervaringen met) het pistool, de gang van zaken op 11 mei 2009 en zijn relatie met zijn echtgenote, naar het oordeel van de rechtbank op onderdelen wisselend, tegenstrijdig en onaannemelijk zijn. Daarnaast strijden de verklaringen van verdachte – bijvoorbeeld ten aanzien van de relatie met zijn echtgenote – met door de rechtbank betrouwbaar geachte verklaringen van derden.
- a.
het wapen.
Zo heeft verdachte bij herhaling verklaard dat hij het vuurwapen slechts één of twee dagen voor 11 mei 2009 in de woning had neergelegd en dat het wapen daarvoor in zijn auto lag. De reden dat hij het wapen in huis had gehaald zou zijn gelegen in het falen van de centrale vergrendeling van zijn auto, voor welk gebrek hij – naar hij desgevraagd verklaard heeft – echter niet naar de garage is geweest (proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte d.d. 5 juni 2009, AD p. 152). Ter terechtzitting, na geconfronteerd te zijn met de verklaring van [getuige 9], heeft verdachte alsnog verklaard dat het vuurwapen ook in maart 2009 één of twee dagen in de woning aanwezig is geweest. Ter zitting heeft hij bovendien verklaard in de maand mei 2009 wel voor dat gebrek naar de garage te zijn gegaan, waar echter geconstateerd werd dat er niets aan de hand was met de vergrendeling. De verklaring van verdachte omtrent de slechts zeer korte aanwezigheid van het wapen in huis laat zich voorts moeilijk rijmen met het feit dat de oudste dochter van verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning en de exacte plaats waar het wapen lag. Zij heeft onder meer verklaard dat haar moeder haar vader al vijf of tien keer had gewaarschuwd, dat haar moeder niet wilde dat haar vader het ding in huis bracht en dat haar vader het [de rechtbank begrijpt: het vuurwapen verwijderen uit de woning] niet deed (proces-verbaal van verhoor van [dochter verdachte] d.d. 17 mei 2009, AD Getuigen, p. 541-570). De rechtbank acht het derhalve onaannemelijk dat het vuurwapen slechts enkele dagen in de woning aanwezig is geweest.
Verdachte heeft daarnaast wisselend verklaard over het al dan niet eerder verwijderd hebben van de patroonhouder en het aantal patronen dat in de patroonhouder aanwezig zou zijn. Ter gelegenheid van zijn eerste verhoor verklaart verdachte dat hij de patroonhouder een paar keer uit het pistool heeft gehaald, gezien heeft dat de patroonhouder vol is en dat er geen patronen meer bij konden (proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 mei 2009, AD p. 89-100). Bij zijn tweede verhoor verklaart verdachte echter dat hij het wapen niet bekeken heeft en denkt dat er negen patronen in de patroonhouder zaten. Later verklaart hij dat hij niet weet hoeveel patronen er in de patroonhouder zaten (proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 13 mei 2009, AD p. 102-111). Ter gelegenheid van zijn vierde verhoor en ook ter zitting zegt verdachte dat hij de patroonhouder twee keer eerder uit het pistool gehaald heeft (proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 mei 2009, AD p. 120-134) en bij zijn zesde verhoor verklaart verdachte niet te weten hoeveel kogels erin zaten en dat hij niet gekeken heeft (proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 juni 2009, AD p. 146-156) . Bij het aantreffen van het vuurwapen blijken er in werkelijkheid vijf patronen in de patroonhouder te zitten.
Voorts wekt het bevreemding dat verdachte, zoals hij tegenover de politie meermalen verklaard heeft, niets van wapens zou weten, terwijl, indien uitgegaan wordt van de laatste verklaring ter zitting afgelegd, verdachte ten minste twee keer zonder problemen de patroonhouder uit het wapen heeft gehaald. Daarbij komt dat [getuige 6] verklaard heeft dat hij de indruk had dat verdachte verstand had van wapens, aangezien verdachte hem in de auto uitlegde dat het wapen niet gevaarlijk is, omdat er twee knopjes op het wapen zitten om het wapen te blokkeren (proces-verbaal van verhoor van [getuige 6] d.d. 17 juni 2009, AD Getuigen, p. 759-760).
Daarnaast acht de rechtbank het bovendien onaannemelijk dat verdachte, zoals hij verklaard heeft, plots op 11 mei 2009 rond 17.00 uur bedacht dat het een goed moment was om het pistool ‘weg te doen’, dat wil zeggen weg te gooien in een niet nader aangeduide sloot. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte kort na 17.00 uur een (andere) afspraak had, verdachte dit vuurwapen al zes maanden in bewaring had, het vuurwapen een niet geringe waarde had, en dat het – zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard – bij verdachte bekend was dat [getuige 7], van wie verdachte het vuurwapen in bewaring gekregen zou hebben, binnen afzienbare tijd weer in Nederland zou zijn, zodat verdachte het vuurwapen dan aan voornoemde [getuige 7] kon teruggeven. Daar komt nog bij dat de rechtbank niet vermag in te zien waarom het – zoals verdachte ter zitting heeft verklaard – veiliger zou zijn om het vuurwapen op dat moment, in de woning en in aanwezigheid van zijn echtgenote, te ontladen dan het simpelweg vervoeren van de tas met daarin het vuurwapen, zoals hij – naar eigen zeggen – enkele dagen daarvoor – te weten bij het vervoer van het wapen van de auto naar het huis – had gedaan.
- b.
de gang van zaken op 11 mei 2009
Verdachte heeft niet direct openheid van zaken gegeven over de aard van de verwonding van zijn echtgenote. In de (doorgezette) alarmmelding spreekt verdachte over een verwonding toegebracht door een mes in plaats van door een vuurwapen. Daarnaast heeft verdachte in strijd met de waarheid verklaard over de vindplaats van het wapen. Verdachte heeft na zijn aanhouding tegenover de politie verklaard dat hij het wapen op het balkon had verstopt, terwijl hij het wapen daar reeds had weggehaald en naar de box had doen verdwijnen, alwaar het later ook is aangetroffen.
Voorts heeft verdachte wisselend verklaard omtrent het moment waarop hij voor het eerst bloed zag bij zijn vrouw. Zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij pas bloed bij zijn echtgenote zag, nadat hij het wapen op het balkon had verborgen en toen hij terugkwam van het aanbellen bij buurman [getuige 2], terwijl verdachte in de tijdens de ter terechtzitting vertoonde reconstructie aangeeft dat hij direct nadat het schot was afgegaan bloed heeft gezien op de linkerzijde van de (onder)buik van zijn echtgenote.
Tot slot acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij zijn echtgenote na de vraag “[verdachte], wat heb je gedaan?” geen geluid heeft horen maken, onaannemelijk. Zowel buurvrouw [getuige 1], als ook [dochter verdachte] die op dat moment onder de douche stond, spreken over duidelijke geluiden, waaronder snakken naar adem, uit de mond van het slachtoffer.
- c.
de relatie met zijn echtgenote
Ten aanzien van de relatie met zijn echtgenote heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat sprake was van een zeer gelukkig huwelijk, waarbij hij en zijn vrouw [slachtoffer] de laatste tijd weer zeer verliefd waren. Later heeft verdachte dit beeld genuanceerd door te stellen dat het een normaal huwelijk was, zonder noemenswaardige problemen. In het dossier bevinden zich echter meerdere verklaringen die andersluidend zijn. Zo geven de ouders van het slachtoffer onder meer aan dat er al lange tijd grote problemen waren tussen hun dochter en verdachte en tussen hun dochter en haar schoonfamilie, waarbij [slachtoffer] door verdachte mishandeld en gedomineerd zou worden (processen-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei en 16 mei 2009, AD p. 260-262 en p. 263-265). Dat er problemen waren tussen [slachtoffer] en haar schoonfamilie, wordt ook bevestigd door [getuige 8] (proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] d.d. 13 mei 2009, AD Getuigen p. 571-576). [getuige 9] heeft verklaard dat zij wekelijks contact had met [slachtoffer], dat zij vertrouwelijk met elkaar omgingen, dat [slachtoffer] veel met haar sprak over de relatie tussen [slachtoffer] en [verdachte], dat [slachtoffer] meestal negatief over [verdachte] sprak, dat [verdachte] haar overheerste en dat [slachtoffer] geen warm contact had met haar schoonfamilie. Voorts heeft [getuige 9] verklaard dat [slachtoffer] in maart 2009 aan haar verteld heeft dat zij een pistool in huis had gevonden, dat [slachtoffer] tegen haar zei: ‘Hij gaat mij doodschieten’ en dat [slachtoffer] bang was toen zij dit zei (proces-verbaal van verhoor van [getuige 9] d.d. 1 juli 2009, AD Getuigen p. 804-808). Dit wordt ondersteund door de verklaring van de dochter van verdachte, [dochter verdachte], die heeft verklaard dat haar moeder in april en mei 2009 tegen haar heeft gezegd dat als zij ([slachtoffer]) dood was, dat zij ([dochter verdachte]) dan goed voor haar broertje en zusje moest zorgen en hen als een moeder moest opvoeden (proces-verbaal van verhoor van [dochter verdachte] d.d. 17 mei 2009, AD Getuigen p. 541-570).
Ook het veelvuldig chatgedrag van verdachte met andere vrouwen (processen-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2009 en 26 juni 2009, AD Telecom p. 967-969 en p. 1241) en het buitengewoon intensieve sms- en telefoonverkeer met [getuige 10] (proces-verbaal van relaas d.d. 23 juni 2009, AD Telecom p. 1252-1253), ook tijdens nachtelijke uren, laat zich niet direct rijmen met het beeld van een huwelijk als door verdachte geschetst, nog daargelaten het feit dat de door verdachte voor die veelvuldige contacten met [getuige 10] gegeven verklaringen wisselend zijn en niet geheel stroken met de verklaring van [getuige 10] daaromtrent.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat sprake was van een goed huwelijk, althans een huwelijk zonder noemenswaardige problemen, niet aannemelijk.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat verdachte willens en wetens het vuurwapen op zijn echtgenote heeft gericht, de trekker heeft overgehaald en een kogel heeft afgeschoten, tengevolge waarvan zijn echtgenote dodelijk is getroffen.
- 4.3.
Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
- 1.
primair hij op 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een pistool, één kogel in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij op 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, te weten pistool, merk Glock, kaliber 9 mm, en munitie van categorie III, te weten vijf patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. primair en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
- 5.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- 1.
primair
doodslag;
- 2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
- 6.
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
- 7.
Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede zijn persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de Pro Justitia rapportage van de klinisch psycholoog Van Giessen d.d. 4 november 2009 en de vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapporten van 13 mei 2009 en 12 augustus 2009 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn echtgenote, [slachtoffer], in de door hen bewoonde woning, waarin ook hun oudste dochter aanwezig was, van het leven beroofd met een vuurwapen dat hij met bijbehorende munitie onbevoegd voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft dit vuurwapen op zijn echtgenote gericht en de trekker overgehaald, tengevolge waarvan zijn echtgenote dodelijk is getroffen. Daarmee heeft verdachte zijn echtgenote het belangrijkste dat zij had, te weten haar leven, ontnomen. Voorts heeft hij haar daardoor de mogelijkheid ontnomen haar drie nog jonge kinderen te zien opgroeien en hun bij hun volwassenwording tot hulp en steun te zijn. Zijn drie kinderen heeft hij de zorg en liefde van hun moeder ontnomen. Voorts kan het niet anders dan dat het voor de oudste dochter van verdachte buitengewoon traumatiserend moet zijn geweest om een pistoolschot te hebben gehoord, waarmee haar moeder door haar vader is gedood en vervolgens getuige te zijn geweest van haar doodstrijd.
Naar uit de vordering van de benadeelde partij blijkt, heeft de dood van [slachtoffer] ook een onbeschrijflijk verdriet bij haar familie teweeg gebracht.
Verdachte heeft omtrent het lossen van het schot, waardoor zijn echtgenote om het leven is gekomen, een ongeloofwaardige verklaring afgelegd. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan. Bovendien is de rechtbank als gevolg daarvan niet in staat vast te stellen welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan de levensberoving van zijn echtgenote. Bij die stand van zaken zal de rechtbank ervan uit dienen te gaan dat die levensberoving niet het gevolg is geweest van een plotselinge opwelling. Nu de officier van justitie ter terechtzitting de primaire tenlastelegging evenwel heeft beperkt tot doodslag, zal de rechtbank voor de straftoemeting als uitgangspunt kiezen de strafoplegging die doorgaans als uitgangspunt wordt genomen bij doodslag.
Strafverzwarend acht de rechtbank daarbij – zoals hiervoor overwogen – met name dat verdachte de moeder van zijn kinderen heeft gedood, dat hij zulks heeft gedaan, terwijl hun beider oudste dochter daar op de hiervoor genoemde wijze getuige van is geweest, dat hij zijn kinderen de zorg en liefde van hun moeder heeft ontnomen en dat verdachte geen openheid heeft gegeven omtrent de oorzaak van de levensberoving.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij na het afgaan van het schot geen blijk heeft gegeven van enig mededogen met zijn dodelijk verwonde echtgenote, maar dat hij zich er voornamelijk om heeft bekreund hoe hij de gevolgen van zijn handelen voor zichzelf zoveel mogelijk kon beperken door het wapen te laten verbergen. Ook ter zitting heeft verdachte van weinig mededogen naar de nabestaanden blijk gegeven, door in reactie op de immateriële schade die de ouders van het slachtoffer stellen te hebben geleden, naar voren te brengen dat het door hem te dragen leed vele malen groter is dan het hunne, waarbij verdachte de indruk wekt vooral begaan te zijn met zichzelf.
De rechtbank rekent het verdachte tenslotte aan dat hij gedurende geruime tijd een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Alleen al het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen en munitie is maatschappelijk onverantwoord, laat staan het bewaren hiervan in de echtelijke woning, alwaar ook zijn drie kinderen verblijven. De oudste dochter van verdachte was blijkens haar verklaring ook op de hoogte van de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning, hetgeen duidelijk maakt hoe onverantwoord verdachte met het vuurwapen is omgegaan.
Nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – tot een bewezenverklaring komt die uitgaat van willens en wetens handelen van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en dat – mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – geen andere straf op haar plaats is dan één, die vrijheidsbeneming van na te noemen langere duur dan door de officier van justitie gevorderd met zich brengt.
- 8.
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van het onder 1. tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- -
rechtsbijstand ad 500,- Turkse Lira
- -
begrafeniskosten ad 3.340,- Turkse Lira
- -
gedwongen verkoop van een huis ad € 14.000,-
- -
werkeloosheid van drie dochters ad 21.000,- Turkse Lira
- -
geestelijke klachten en kosten voor medicijnen ad 2.000,- Turkse Lira
- -
immateriële schade geleden door [slachtoffer] door 17 jaar onderdrukking ad 95.000,- Turkse Lira
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat deze schade tenminste € 1.500,-, zijnde ongeveer 3340,- Turkse Lira, bedraagt en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezenverklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- -
begrafeniskosten geschat op 3340,- Turkse Lira, zijnde ongeveer € 1500,-
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade betreffende rechtsbijstand, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet zal kunnen worden ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade betreffende de gedwongen verkoop van een huis, de werkeloosheid van de dochters en de door [slachtoffer] geleden immateriële schade, niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal dan ook niet in dat deel van de vordering kunnen worden ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade betreffende geestelijke klachten en kosten voor medicijnen, aangezien deze schade niet van eenvoudige aard is, zich niet leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal dan ook niet in dat deel van de vordering kunnen worden ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1.500,-.
- 9.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 van de Wet wapens en munitie
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. primair en 2. tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. primair en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van € 1.500,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij], voornoemd, [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Hijink, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en E.B. de Vries-van den Heuvel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. G. Drenth,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2009.