Procestaal: Duits.
HvJ EU, 04-09-2014, nr. C-119/13, nr. C-120/13
ECLI:EU:C:2014:2144
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
04-09-2014
- Magistraten
M. Ilešič, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-119/13
C-120/13
- Conclusie
Y. Bot
- Roepnaam
Eco Cosmetics/Virginie Laetitia Barbara Dupuy en Raiffeisenbank/Tetyana Bonchyck
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2014:2144, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 04‑09‑2014
ECLI:EU:C:2014:248, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 09‑04‑2014
Uitspraak 04‑09‑2014
M. Ilešič, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader, E. Jarašiūnas
Partij(en)
In de gevoegde zaken C-119/13 en C-120/13,*
betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) bij beslissingen van respectievelijk 7 januari en 5 februari 2013, ingekomen bij het Hof op 14 maart 2013, in de procedures
eco cosmetics GmbH & Co. KG
tegen
Virginie Laetitia Barbara Dupuy (C-119/13),
en
Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH
tegen
Tetyana Bonchyk (C-120/13),
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
V. Dupuy, vertegenwoordigd door M. Stawska-Höbel, Rechtsanwältin,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Dedousi en M. Skorila als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door L. D'Ascia, avvocato dello Stato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en B. Eggers als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 april 2014,
het navolgende
Arrest
1
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399, blz. 1).
2
Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen betreffende Europese betalingsbevelprocedures, te weten een geding tussen de in Duitsland gevestigde onderneming eco cosmetics GmbH & Co. KG (hierna: ‘eco cosmetics’) en de in Frankrijk wonende V. Dupuy, en een geding tussen de in Oostenrijk gevestigde onderneming Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH en de in Duitsland wonende T. Bonchyk.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De punten 13, 19 en 23 tot en met 25 van de considerans van verordening nr. 1896/2006 luiden:
- ‘(13)
Een eiser die een verzoek om een Europees betalingsbevel indient, is gehouden de gegevens te verstrekken die voldoende duidelijk maken wat de vordering inhoudt en op welke gronden deze berust, zodat de verweerder goed geïnformeerd kan beslissen of hij de vordering al dan niet wil betwisten.
[…]
- (19)
Wegens verschillen tussen de lidstaten in de regels van burgerlijk procesrecht, en met name de voorschriften inzake de betekening en kennisgeving van stukken, moet een specifieke en gedetailleerde definitie van de minimumnormen worden opgesteld die in het kader van het Europese betalingsbevel van toepassing dienen te zijn. Voor de betekening of kennisgeving van een Europees betalingsbevel dient met name een methode waarbij wordt uitgegaan van een juridische fictie ten aanzien van de naleving van deze minimumnormen, niet als voldoende te worden beschouwd.
[…]
- (23)
De verweerder kan zijn verweerschrift indienen door middel van het standaardformulier in deze verordening. De gerechten nemen evenwel andere schriftelijke vormen van verweer in aanmerking als het verweer duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht.
- (24)
Een tijdig ingediend verweerschrift moet een einde maken aan de Europese betalingsbevelprocedure en moet de zaak automatisch doen overgaan naar een gewone civielrechtelijke procedure, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om de procedure in dat geval stop te zetten. Het concept ‘gewoon civielrechtelijke procedure’ wordt niet in de zin van het nationaal recht uitgelegd.
- (25)
Na het verstrijken van de termijn voor indiening van een verweerschrift heeft de verweerder in bepaalde uitzonderlijke gevallen het recht om heroverweging van het Europees betalingsbevel te verzoeken. Heroverweging in uitzonderingsgevallen houdt niet in dat de verweerder nogmaals de mogelijkheid krijgt verweer te voeren tegen de vordering. Tijdens de heroverwegingsprocedure mag de gegrondheid van de vordering niet verder worden getoetst dan de gronden die voortvloeien uit de door de verweerder aangevoerde uitzonderlijke omstandigheden. De overige uitzonderlijke omstandigheden zouden onder meer kunnen omvatten de situatie dat het Europees betalingsbevel gebaseerd was op verkeerde informatie in het aanvraagformulier.’
4
Luidens punt 27 van de considerans van deze verordening ‘[…] dient de tenuitvoerlegging van het Europees betalingsbevel beheerst te blijven door het nationale recht’.
5
Artikel 1, lid 1, sub a, van verordening nr. 1896/2006 luidt:
‘Deze verordening heeft ten doel:
- a)
de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken door een Europese betalingsbevelprocedure in te voeren’.
6
Artikel 6 van deze verordening, ‘Rechterlijke bevoegdheid’, bepaalt in lid 1:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt de rechterlijke bevoegdheid bepaald volgens de ter zake geldende regels van het gemeenschapsrecht, en met name verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1)].’
7
Artikel 12, leden 3 en 5, van verordening nr. 1896/2006 luidt als volgt:
- ‘3.
In het Europees betalingsbevel wordt de verweerder meegedeeld dat hij de volgende mogelijkheden heeft:
- a)
het in het betalingsbevel vermelde bedrag aan de eiser te betalen;
of
- b)
verweer tegen het bevel aan te tekenen door bij het gerecht van oorsprong een verweerschrift in te dienen, dat binnen 30 dagen nadat het bevel aan de verweerder is betekend of ter kennis gebracht wordt verzonden.
[…]
- 5.
Het gerecht draagt er zorg voor dat het betalingsbevel overeenkomstig het nationale recht aan de verweerder betekend of ter kennis gebracht wordt volgens een methode die voldoet aan de minimumnormen van de artikelen 13, 14 en 15.’
8
Artikel 13 van verordening nr. 1896/2006, ‘Betekening of kennisgeving met bewijs van ontvangst door de verweerder’, luidt:
‘Het Europees betalingsbevel kan op een van de volgende wijzen aan de verweerder worden betekend of ter kennis gebracht, overeenkomstig het nationale recht van de staat waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht:
- a)
door persoonlijke betekening of kennisgeving blijkend uit een door de verweerder ondertekende ontvangstbevestiging, met de datum van ontvangst;
- b)
door persoonlijke betekening of kennisgeving blijkend uit een document ondertekend door de bevoegde persoon die de betekening of kennisgeving heeft verricht, en waarin wordt verklaard dat de verweerder het stuk in ontvangst heeft genomen of zonder wettige grond geweigerd heeft, en waarin de datum van betekening of kennisgeving is vermeld;
- c)
door betekening of kennisgeving per post, blijkend uit een door de verweerder ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging, met de datum van ontvangst;
- d)
door betekening of kennisgeving langs elektronische weg, bijvoorbeeld door middel van een faxbericht of een elektronisch postbericht, blijkend uit een door de verweerder ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging, met de datum van ontvangst.’
9
Artikel 14 van deze verordening, met het opschrift ‘Betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de verweerder’, bepaalt in de leden 1 en 2:
- ‘1.
Het Europees betalingsbevel kan tevens op een van de volgende wijzen aan de verweerder worden betekend of ter kennis worden gebracht, overeenkomstig het nationale recht van de staat waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht:
- a)
in persoon op het persoonlijke adres van de verweerder, aan een persoon die als huisgenoot van de verweerder dezelfde woonplaats heeft of aldaar in dienst is;
- b)
wanneer de verweerder een zelfstandige of een rechtspersoon is, in persoon op het zakenadres van de verweerder, aan een persoon die bij de verweerder in dienst is;
- c)
door deponering van het bevel in de brievenbus van de verweerder;
- d)
door deponering van het bevel op het postkantoor of bij de bevoegde autoriteiten, en schriftelijke mededeling daarvan in de brievenbus van de verweerder, mits in de schriftelijke mededeling duidelijk wordt vermeld dat het om een gerechtelijk stuk gaat of dat deze schriftelijke mededeling rechtsgeldig is als betekening of kennisgeving en de toepasselijke termijnen doet ingaan;
- e)
per post zonder bewijs overeenkomstig lid 3 indien de verweerder zijn adres in de lidstaat van oorsprong heeft;
- f)
langs elektronische weg, blijkens een automatische aankomstbevestiging, op voorwaarde dat de verweerder vooraf uitdrukkelijk met deze wijze van betekening of kennisgeving heeft ingestemd.
- 2.
Voor de toepassing van deze verordening is betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet toegestaan, indien het adres van de verweerder niet met zekerheid bekend is.’
10
Artikel 15 van deze verordening, ‘Betekening of kennisgeving aan een vertegenwoordiger’, luidt:
‘Betekening of kennisgeving overeenkomstig de artikelen 13 of 14 kan ook aan een vertegenwoordiger van de verweerder geschieden.’
11
Artikel 16 van verordening nr. 1896/2006 luidt als volgt:
- ‘1.
De verweerder kan bij het gerecht van oorsprong een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel indienen door middel van het standaardformulier F van bijlage VI, dat hem samen met het Europees betalingsbevel wordt verstrekt.
- 2.
Het verweerschrift wordt toegezonden binnen 30 dagen nadat het betalingsbevel aan de verweerder is betekend of ter kennis is gebracht.
- 3.
In het verweerschrift vermeldt de verweerder dat hij de schuldvordering betwist, zonder gehouden te zijn te verklaren op welke gronden de betwisting berust.
[…]’
12
Artikel 17, lid 1, van deze verordening luidt:
‘Indien binnen de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn een verweerschrift is ingediend, wordt de procedure volgens het gewone burgerlijk procesrecht voortgezet voor de bevoegde gerechten van de lidstaat van oorsprong, tenzij de eiser, overeenkomstig artikel 7, lid 4, uitdrukkelijk heeft verzocht de procedure in dat geval te staken.
[…]’
13
Artikel 18 van deze verordening, met het opschrift ‘Uitvoerbaarheid’, bepaalt:
- ‘1.
Indien binnen de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn, met inachtneming van een redelijke tijdspanne met het oog op de aankomst van een verweerschrift, geen verweerschrift is ingediend, verklaart het gerecht van oorsprong het Europees betalingsbevel onverwijld uitvoerbaar door middel van het standaardformulier G van bijlage VII. Het gerecht van oorsprong verifieert de datum van betekening of kennisgeving.
- 2.
Onverminderd lid 1 worden de formele voorwaarden waaronder het bevel uitvoerbaar wordt, beheerst door het recht van de lidstaat van oorsprong.
- 3.
Het gerecht zendt het uitvoerbare Europees betalingsbevel aan de eiser.’
14
Artikel 20 van verordening nr. 1896/2006, ‘Heroverweging in uitzonderingsgevallen’, luidt:
- ‘1.
De verweerder heeft het recht om, na het verstrijken van de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn, het bevoegde gerecht van de lidstaat van oorsprong om heroverweging van het Europees betalingsbevel te verzoeken, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
- i)
het betalingsbevel is op een van de in artikel 14 genoemde wijzen betekend of ter kennis gebracht;
en
- ii)
de betekening of kennisgeving is buiten zijn schuld, niet zo tijdig geschied als met het oog op zijn verdediging nodig was,
of
- b)
de verweerder [heeft] de vordering niet […] kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden, buiten zijn schuld,
mits hij in beide gevallen onverwijld handelt.
- 2.
Na het verstrijken van de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn, heeft de verweerder tevens het recht om het bevoegde gerecht in de lidstaat van oorsprong om heroverweging van het Europees betalingsbevel te verzoeken, indien het Europees betalingsbevel kennelijk ten onrechte is toegekend, gelet op de voorschriften van deze verordening, of vanwege andere uitzonderlijke omstandigheden.
- 3.
Indien het gerecht het verzoek van de verweerder weigert omdat geen van de in de leden 1 en 2 bedoelde heroverwegingsgronden van toepassing is, blijft het Europees betalingsbevel van kracht.
Indien het gerecht besluit dat heroverweging om een van de in de leden 1 en 2 bedoelde redenen gegrond is, is het Europees betalingsbevel nietig.’
15
Artikel 21, lid 1, van deze verordening luidt als volgt:
‘Onverminderd de bepalingen van deze verordening worden de tenuitvoerleggingsprocedures beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.
Het Europees betalingsbevel dat uitvoerbaar is geworden, wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een uitvoerbare beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven.’
16
Artikel 26 van deze verordening, met het opschrift ‘Verhouding tot het nationale procesrecht’, bepaalt:
‘Niet uitdrukkelijk in deze verordening geregelde procedurekwesties worden beheerst door het nationale recht.’
Duits recht
17
In het Duitse recht bepaalt de Zivilprozessordnung (wetboek burgerlijke rechtsvordering) welke procedure met betrekking tot betalingsbevelen moet worden gevolgd.
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
Zaak C-119/13
18
Eco cosmetics, een vennootschap naar Duits recht, heeft de verwijzende rechter verzocht om een Europees betalingsbevel uit te vaardigen tegen Dupuy, die in Frankrijk woont.
19
Op 22 maart 2010 heeft het Amtsgericht Wedding (kantongerecht te Wedding) overeenkomstig artikel 12 van verordening nr. 1896/2006 aan dit verzoek voldaan en het gevraagde Europese betalingsbevel uitgevaardigd. Vervolgens heeft het dit bevel ter kennis gebracht bij internationale aangetekende brief met ontvangstbevestiging. Zoals uit de ontvangstbevestiging blijkt, is dit bevel op 31 maart 2010 ter kennisgeving aangeboden op het door eco cosmetics opgegeven adres. De ontvangstbevestiging bevat geen andere vermeldingen in verband met de kennisgeving.
20
Op 20 mei 2010 heeft de verwijzende rechter het bevel in kwestie uitvoerbaar verklaard.
21
Bij brief van 28 juli 2010 heeft Dupuys advocaat het betrokken betalingsbevel namens Dupuy betwist. Bij brief van 5 augustus 2010 heeft de verwijzende rechter erop gewezen dat dit verweer niet tijdig was ingesteld, en dat op dat ogenblik enkel nog om heroverweging kon worden verzocht overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 1896/2006.
22
Twee maanden later, meer bepaald bij brief van 7 oktober 2010, heeft Dupuy om heroverweging verzocht, zonder evenwel de gronden voor dit verzoek nader toe te lichten. Nog eens een half jaar later heeft Dupuys advocaat dat verzoek om heroverweging bij brief van 13 april 2011 namens Dupuy gemotiveerd.
23
Dupuy betoogt met name dat het tegen haar uitgevaardigde Europese betalingsbevel haar niet ter kennis is gebracht. Zij preciseert dat zij sinds oktober 2009 niet meer op het door eco cosmetics opgegeven adres woonde en dat zij pas op 23 juli 2010 via haar bank kennis heeft gekregen van dit betalingsbevel.
Zaak C-120/13
24
Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH, een bank naar Oostenrijk recht, heeft de verwijzende rechter verzocht om een Europees betalingsbevel uit te vaardigen tegen Bonchyk, die in Duitsland woont.
25
Het Amtsgericht Wedding heeft het gevraagde Europese betalingsbevel op 2 september 2010 uitgevaardigd en vervolgens tweemaal vruchteloos geprobeerd om dit bevel per post ter kennisgeving aan te bieden op de door deze bank opgegeven adressen.
26
Uiteindelijk heeft deze bank een ander adres opgegeven, waar het betrokken Europese betalingsbevel op 1 februari 2011 ter kennisgeving is aangeboden door deponering in de brievenbus.
27
Op 10 maart 2011 heeft het Amtsgericht Wedding dit betalingsbevel uitvoerbaar verklaard.
28
Bij fax van 1 juni 2011 heeft Bonchyk het tegen haar uitgevaardigde Europese betalingsbevel betwist. Zij betoogt dat zij slechts per toeval kennis had genomen van dit bevel en dat zij sinds 2009 niet meer woonde op het adres waar dit bevel ter kennisgeving was aangeboden.
29
Bij brief van 17 juni 2011 heeft het Amtsgericht Wedding Bonchyk laten weten dat haar verweer niet tijdig was ingesteld, en dat op dat ogenblik enkel nog om heroverweging kon worden verzocht overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 1896/2006. Bij brief van 24 juni 2011 heeft Bonchyks advocaat namens Bonchyk een verzoek om heroverweging ingediend.
30
In die omstandigheden heeft het Amtsgericht Wedding de behandeling van de zaken geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen, die in de zaken C-119/13 en C-120/13 hetzelfde luiden, behalve wat de tweede vraag betreft, die enkel in zaak C-119/13 is gesteld:
- ‘1)
Moet verordening […] nr. 1896/2006 […] aldus worden uitgelegd dat de verweerder ook kan verzoeken om rechterlijke heroverweging van het Europees betalingsbevel wanneer dit bevel niet of niet rechtsgeldig aan hem ter kennis is gebracht? Kan daarbij met name artikel 20, lid 1, of artikel 20, lid 2, van die verordening naar analogie in aanmerking worden genomen?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Dient de verweerder, wanneer het betalingsbevel niet of niet rechtsgeldig aan hem ter kennis is gebracht, voor zijn verzoek om heroverweging termijnen in acht te nemen? Moet daarbij met name artikel 20, lid 3, van verordening nr. 1896/2006 in aanmerking worden genomen?
- 3)
Eveneens indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Wat zijn in procedureel opzicht de rechtsgevolgen wanneer het verzoek om heroverweging wordt toegewezen? Kan daarbij met name artikel 20, lid 3, of artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1896/2006 naar analogie in aanmerking worden genomen?’
31
Bij beschikking van de president van het Hof van 8 april 2013 zijn de zaken C-119/13 en C-120/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
32
Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat het, in het kader van de bij artikel 267 EG ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof is om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven, aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geschil kan oplossen. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren. Het Hof heeft namelijk tot taak alle bepalingen van Unierecht uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van de bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door die rechterlijke instanties gestelde vragen (arrest Worten, C-342/12, EU:C:2013:355, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Het feit dat in de gestelde vragen formeel gezien hoofdzakelijk aan de uitlegging van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 wordt gerefereerd, belet het Hof dus niet om alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de hoofdgedingen. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, en met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissingen, de elementen van dat recht te putten die, gelet op het voorwerp van de geschillen, uitlegging behoeven (arrest Worten, EU:C:2013:355, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34
In casu blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken dat de verwijzende rechter niet uitsluit dat in de omstandigheden van de hoofdgedingen de verweerprocedure van de artikelen 16 en 17 van verordening 1896/2006 wordt toegepast. Bovendien zijn de Griekse en de Italiaanse regering van mening dat in de omstandigheden van de hoofdgedingen enkel deze bepalingen van toepassing zijn.
35
Het is in het kader van de hoofdgedingen ook relevant om de artikelen 18 en 19 van deze verordening uit te leggen, aangezien de Europese betalingsbevelen door de verwijzende rechter uitvoerbaar zijn verklaard.
36
Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te kunnen geven, moet de eerste vraag derhalve in die zin worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de in de artikelen 16 tot en met 20 van deze verordening bedoelde procedures van toepassing zijn wanneer blijkt dat een betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van deze verordening is betekend of ter kennis gebracht.
37
In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat uit de artikelen 12, lid 5, 13, 14 en 15 van verordening nr. 1896/2006 blijkt dat elk in deze verordening bedoeld bevel moet worden betekend of ter kennis gebracht op een manier die in de artikelen 13 tot en met 15 is omschreven en dus in overeenstemming is met de in deze verordening opgelegde minimumnormen. Zoals de advocaat-generaal in de punten 36 tot en met 41 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt het evenwicht tussen de door verordening nr. 1896/2006 nagestreefde doeleinden, te weten enerzijds snelheid en efficiëntie garanderen en anderzijds de rechten van de verdediging eerbiedigen, verstoord indien deze minimumnormen niet worden nageleefd.
38
Wat in de eerste plaats de eventuele toepassing van de in de artikelen 16 en 17 van verordening nr. 1896/2006 bedoelde verweerprocedure betreft, moet worden gepreciseerd dat het verweer, zoals uit punt 24 van de considerans van die verordening volgt, de gewone juridische weg is die een einde maakt aan de Europese betalingsbevelprocedure en de zaak automatisch naar een gewone civielrechtelijke procedure doet overgaan.
39
Zodra de schuldvorderingen die aan de basis liggen van een Europees betalingsbevel worden betwist bij verweerschrift, is de specifieke procedure van verordening nr. 1896/2006 immers niet langer van toepassing, aangezien deze procedure overeenkomstig artikel 1, lid 1, sub a, van deze verordening enkel tot doel heeft om ‘de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken’.
40
Dienaangaande moet in herinnering worden geroepen dat de verweerder overeenkomstig artikel 16 van verordening nr. 1896/2006 bij het gerecht van oorsprong een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel kan indienen door middel van het standaardformulier F, dat hem samen met het standaardformulier E — waarin het bevel is vervat — wordt verstrekt. Het verweerschrift moet worden toegezonden binnen 30 dagen nadat het bevel is betekend of ter kennis is gebracht.
41
Wanneer het Europees betalingsbevel niet wordt betekend of ter kennis gebracht overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van verordening nr. 1896/2006, ontvangt de verweerder de in punt 40 van het onderhavige arrest vermelde standaardformulieren niet, en wordt hij dus niet op regelmatige wijze op de hoogte gesteld van het bestaan en de grondslag van het tegen hem uitgevaardigde Europese betalingsbevel. In dat geval is het niet zeker dat de verweerder over alle informatie beschikt die hij nodig heeft om te beslissen of hij verweer moet voeren tegen dat bevel.
42
Een dergelijke situatie is niet verenigbaar met de rechten van de verdediging, zodat de verweerprocedure van de artikelen 16 en 17 van verordening nr. 1896/2006 in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet mag worden toegepast.
43
In de tweede plaats moet worden gepreciseerd dat de in artikel 16, lid 2, van verordening nr. 1896/2006 bedoelde termijn geen aanvang neemt wanneer het bevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van deze verordening is betekend of ter kennis is gebracht, zodat de geldigheid van de procedures die van het verstrijken van die termijn afhangen, zoals de in artikel 18 van deze verordening bedoelde uitvoerbaarverklaring of het in artikel 20 van deze verordening bedoelde verzoek om heroverweging, ter discussie komt te staan, ook al zijn deze procedures reeds gestart.
44
Wat meer in het bijzonder de heroverwegingsprocedure betreft, moet eraan worden herinnerd dat deze, zoals het opschrift van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 aangeeft, slechts kan worden aangewend ‘in uitzonderingsgevallen’, die in dat artikel op limitatieve wijze zijn opgesomd, en dat het ontbreken van een betekening of kennisgeving niet tot die uitzonderlijke situaties kan worden gerekend.
45
Hoe dan ook moet in herinnering worden gebracht dat niet uitdrukkelijk in verordening nr. 1896/2006 geregelde procedurekwesties krachtens artikel 26 van deze verordening ‘worden beheerst door het nationale recht’, zodat een analoge toepassing van deze verordening in een dergelijk geval is uitgesloten.
46
In casu bepaalt verordening nr. 1896/2006 niet welke rechtsmiddelen de verweerder kan aanwenden wanneer pas na de uitvoerbaarverklaring van een Europees betalingsbevel blijkt dat dit bevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van deze verordening is betekend of ter kennis is gebracht.
47
In een dergelijk geval worden deze procedurekwesties overeenkomstig artikel 26 van verordening nr. 1896/2006 dan ook door het nationale recht geregeld.
48
In ieder geval moet worden benadrukt dat de uitvoeringsprocedure van artikel 18 van verordening nr. 1896/2006 niet kan worden toegepast ten aanzien van Europese betalingsbevelen die niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van verordening nr. 1896/2006 zijn betekend of ter kennis gebracht, zoals uit punt 43 van het onderhavige arrest blijkt. Hieruit volgt dat de uitvoerbaarverklaring van een dergelijk betalingsbevel moet worden geacht ongeldig te zijn.
49
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de in de artikelen 16 tot en met 20 van deze verordening bedoelde procedures niet van toepassing zijn wanneer blijkt dat een Europees betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van deze verordening is betekend of ter kennis gebracht. Indien een dergelijke onregelmatigheid pas aan het licht komt nadat het Europese betalingsbevel uitvoerbaar is verklaard, moet de verweerder in staat worden gesteld om op te komen tegen die onregelmatigheid. Wanneer deze onregelmatigheid genoegzaam wordt aangetoond, brengt zij de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring mee.
Tweede en derde vraag
50
Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
51
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure moet aldus worden uitgelegd dat de in de artikelen 16 tot en met 20 van deze verordening bedoelde procedures niet van toepassing zijn wanneer blijkt dat een Europees betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van deze verordening is betekend of ter kennis gebracht.
Indien een dergelijke onregelmatigheid pas aan het licht komt nadat het Europese betalingsbevel uitvoerbaar is verklaard, moet de verweerder in staat worden gesteld om op te komen tegen die onregelmatigheid. Wanneer deze onregelmatigheid genoegzaam wordt aangetoond, brengt zij de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring mee.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑09‑2014
Conclusie 09‑04‑2014
Y. Bot
Partij(en)
Gevoegde zaken C-119/13 tot en met C-121/131.
eco cosmetics GmbH & Co. KG (C-119/13)
tegen
Virginie Laetitia Barbara Dupuy,
Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH (C-120/13)
tegen
Tetyana Bonchyk
en
Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft (C-121/13)
tegen
Xceed Holding Ltd
[verzoek van het Amtsgericht Wedding (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
1.
Het gemeenschappelijk rechtskader van de onderhavige prejudiciële zaken is verordening (EG) nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure.2. Deze zaken betreffen de vraag of bij gebreke van betekening of kennisgeving van het Europees betalingsbevel aan de verweerder, deze kan verzoeken om overeenkomstige toepassing van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006.
2.
Dit voorschrift bepaalt dat, na afloop van de termijn bedoeld in artikel 16, lid 2, van verordening nr. 1896/2006, onder bepaalde voorwaarden de bevoegde rechterlijke instantie van de lidstaat van oorsprong (hierna: ‘gerecht van oorsprong’) kan worden verzocht om heroverweging van het Europees betalingsbevel wegens buitengewone omstandigheden. De verweerder heeft met name het recht te verzoeken om heroverweging van het betalingsbevel wanneer dit bevel op een van de in artikel 14 van die verordening genoemde wijzen is betekend of ter kennis gebracht, en de betekening of kennisgeving buiten zijn schuld niet zo tijdig is geschied als met het oog op zijn verdediging nodig was.
3.
In deze conclusie zal ik uiteenzetten waarom ik van mening ben dat verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd zij in de weg staat aan overeenkomstige toepassing van artikel 20 ervan, wanneer een Europees betalingsbevel niet of niet rechtsgeldig aan de verweerder is betekend of ter kennis gebracht. Ter waarborging van de eerbiediging van de rechten van verdediging dient laatstgenoemde te beschikken over een onafhankelijk rechtsmiddel voor het gerecht van oorsprong, dat hem in staat stelt aan te tonen dat dit bevel hem niet is betekend en in voorkomend geval de nietigheid ervan te laten vaststellen.
I — Toepasselijke bepalingen
A — Unierecht
4.
Verordening nr. 1896/2006 heeft volgens artikel 1, lid 1, sub a, ervan tot doel ‘de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken door een Europese betalingsbevelprocedure in te voeren’.
5.
Artikel 13 van deze verordening luidt:
‘Het Europees betalingsbevel kan op een van de volgende wijzen aan de verweerder worden betekend of ter kennis gebracht, overeenkomstig het nationale recht van de staat waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht:
- a)
door persoonlijke betekening of kennisgeving blijkend uit een door de verweerder ondertekende ontvangstbevestiging, met de datum van ontvangst;
- b)
door persoonlijke betekening of kennisgeving blijkend uit een document ondertekend door de bevoegde persoon die de betekening of kennisgeving heeft verricht, en waarin wordt verklaard dat de verweerder het stuk in ontvangst heeft genomen of zonder wettige grond geweigerd heeft, en waarin de datum van betekening of kennisgeving is vermeld;
- c)
door betekening of kennisgeving per post, blijkend uit een door de verweerder ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging, met de datum van ontvangst;
- d)
door betekening of kennisgeving langs elektronische weg, bijvoorbeeld door middel van een faxbericht of een elektronisch postbericht, blijkend uit een door de verweerder ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging, met de datum van ontvangst.’
6.
Artikel 14 van deze verordening, ‘Betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de verweerder’, bepaalt het volgende:
- ‘1.
Het Europees betalingsbevel kan tevens op een van de volgende wijzen aan de verweerder worden betekend of ter kennis worden gebracht, overeenkomstig het nationale recht van de staat waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht:
- a)
in persoon op het persoonlijke adres van de verweerder, aan een persoon die als huisgenoot van de verweerder dezelfde woonplaats heeft of aldaar in dienst is;
- b)
wanneer de verweerder een zelfstandige of een rechtspersoon is, in persoon op het zakenadres van de verweerder, aan een persoon die bij de verweerder in dienst is;
- c)
door deponering van het bevel in de brievenbus van de verweerder;
- d)
door deponering van het bevel op het postkantoor of bij de bevoegde autoriteiten, en schriftelijke mededeling daarvan in de brievenbus van de verweerder, mits in de schriftelijke mededeling duidelijk wordt vermeld dat het om een gerechtelijk stuk gaat of dat deze schriftelijke mededeling rechtsgeldig is als betekening of kennisgeving en de toepasselijke termijnen doet ingaan;
- e)
per post zonder bewijs overeenkomstig lid 3 indien de verweerder zijn adres in de lidstaat van oorsprong heeft;
- f)
langs elektronische weg, blijkens een automatische aankomstbevestiging, op voorwaarde dat de verweerder vooraf uitdrukkelijk met deze wijze van betekening of kennisgeving heeft ingestemd.
- 2.
Voor de toepassing van deze verordening is betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet toegestaan, indien het adres van de verweerder niet met zekerheid bekend is.
- 3.
Betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder a), b), c) en d), blijkt uit:
- a)
een document dat is ondertekend door de bevoegde persoon die de betekening of de kennisgeving heeft verricht, en waarin het volgende wordt vermeld:
- i)
de wijze waarop de betekening of kennisgeving is geschied,
en
- ii)
de datum van betekening of kennisgeving,
en
- iii)
indien het bevel ter betekening of kennisgeving is aangeboden aan een andere persoon dan de verweerder, de naam van die persoon en zijn relatie tot de verweerder,
of
- b)
voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), een ontvangstbevestiging van de persoon aan wie de betekening of kennisgeving is gedaan.’
7.
Artikel 16 van verordening nr. 1896/2006 luidt:
- ‘1.
De verweerder kan bij het gerecht van oorsprong een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel indienen door middel van het standaardformulier F van bijlage VI, dat hem samen met het Europees betalingsbevel wordt verstrekt.
- 2.
Het verweerschrift wordt toegezonden binnen 30 dagen nadat het betalingsbevel aan de verweerder is betekend of ter kennis is gebracht.
[…]’
8.
Tot slot verleent artikel 20 van die verordening de verweerder het recht te verzoeken om heroverweging van het Europees betalingsbevel. Deze bepaling luidt:
- ‘1.
De verweerder heeft het recht om, na het verstrijken van de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn, het […] gerecht […] van oorsprong om heroverweging van het Europees betalingsbevel te verzoeken, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
- i)
het betalingsbevel is op een van de in artikel 14 genoemde wijzen betekend of ter kennis gebracht;
en
- ii)
de betekening of kennisgeving is buiten zijn schuld, niet zo tijdig geschied als met het oog op zijn verdediging nodig was,
of
- b)
de verweerder de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden, buiten zijn schuld,
mits hij in beide gevallen onverwijld handelt.
- 2.
Na het verstrijken van de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn, heeft de verweerder tevens het recht om het […] gerecht […] van oorsprong om heroverweging van het Europees betalingsbevel te verzoeken, indien het Europees betalingsbevel kennelijk ten onrechte is toegekend, gelet op de voorschriften van deze verordening, of vanwege andere uitzonderlijke omstandigheden.
- 3.
Indien het gerecht het verzoek van de verweerder weigert omdat geen van de in de leden 1 en 2 bedoelde heroverwegingsgronden van toepassing is, blijft het Europees betalingsbevel van kracht.
Indien het gerecht besluit dat heroverweging om een van de in de leden 1 en 2 bedoelde redenen gegrond is, is het Europees betalingsbevel nietig.’
B — Duits recht
9.
In het Duitse recht is de betalingsbevelprocedure geregeld in de Zivilprozessordnung (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering; hierna: ‘ZPO’). In de op de hoofdgedingen toepasselijke redactie van het ZPO bepalen §§ 692, lid 1, punt 1, en 700, lid 3, eerste volzin, ervan dat na de indiening van een verweerschrift — ongeacht of dit ontvankelijk, tijdig, te laat of zelfs onduidelijk is — de betalingsbevelprocedure automatisch aan de bevoegde rechterlijke instantie wordt overgedragen.
10.
Ingevolge § 690, lid 1, punt 5, ZPO moet de schuldeiser reeds bij zijn verzoek om een betalingsbevel opgeven welke rechterlijke instantie bevoegd is ingeval een verweerschrift wordt ingediend.
11.
Het Amtsgericht Wedding (Duitsland) merkt in zijn verwijzingsbeslissingen op dat dit daarentegen niet geldt voor het verzoek om een Europees betalingsbevel; daarvoor is niet voorzien in opgaaf van de in geval van verweer bevoegde rechter. De overdracht aan de bevoegde rechter nadat een verweerschrift is ingediend, wordt ingevolge artikel 17, leden 1 en 2, van verordening nr. 1896/2006 enkel beheerst door het recht van de lidstaat van oorsprong, dat wil zeggen de lidstaat waar het Europees betalingsbevel is uitgevaardigd.
12.
De verwijzende rechter zet uiteen dat dit volgens §§ 1090, leden 1, eerste volzin, en 2, eerste volzin, ZPO betekent dat de schuldeiser door de voor het Europees betalingsbevel bevoegde rechter wordt verzocht om de in geval van een geschil bevoegde rechter aan te wijzen. Zolang de schuldeiser dit niet doet — of wanneer hij überhaupt geen rechter aanwijst — , vindt er in het geheel geen overdracht aan een andere rechter plaats. Volgens de verwijzende rechter heeft dit tot gevolg dat de verzoeker beschikt over een Europees betalingsbevel met een uitvoerbaarverklaring, doch dat de verweerder geen mogelijkheid heeft om de inachtneming van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, respectievelijk het feit dat die termijn nooit is ingegaan,, door een rechter te laten verifiëren, aangezien het dossier niet volgens de algemene procedureregels aan een rechter is voorgelegd, en de heroverwegingsprocedure van artikel 20 van de verordening niet rechtstreeks toepasselijk is.
II — Feiten van de hoofdgedingen
A — Zaak C-119/13
13.
Eco cosmetics GmbH & Co. KG (hierna: ‘eco cosmetics’), gevestigd in Duitsland, diende bij het Amtsgericht Wedding een verzoek in om een Europees betalingsbevel tegen de in Frankrijk woonachtige Dupuy. Zij gaf daarbij als woonadres van verweerster een adres in Frankrijk op. Het Amtsgericht Wedding heeft het verlangde Europees betalingsbevel uitgevaardigd op 22 maart 2010. Het bevel is bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs betekend aan het door eco cosmetics opgegeven adres. Blijkens het ontvangstbewijs vond de betekening plaats op 31 maart 2010.
14.
Aangezien Dupuy geen verweerschrift indiende, heeft het Amtsgericht Wedding het betalingsbevel op 20 mei 2010 uitvoerbaar overeenkomstig artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1896/2006.
15.
Pas bij schrijven van 28 juli 2010, binnengekomen bij het Amtsgericht op 3 augustus 2010, diende Duput een verweerschrift in tegen het Europees betalingsbevel. Bij schrijven van 5 augustus 2010 wees het Amtsgericht Wedding Dupuy erop dat haar verweerschrift te laat was ingediend en dat zij hooguit kon verzoeken om heroverweging overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 1896/2006. Dupuy diende hierop bij schrijven van 7 oktober 2010 een verzoek om heroverweging in, welk verzoek zij bij schrijven van 13 april 2011 motiveerde.
16.
Dupuy betoogt dat het Europees betalingsbevel haar nooit is betekend. Zij had reeds in oktober 2009 de woning op het door eco cosmetics opgegeven adres verlaten. Van het betalingsbevel had zij pas door een brief van haar bank van 23 juli 2010 kennis gekregen. Een en ander wordt bestreden door eco cosmetics.
B — Zaak C-120/13
17.
Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH (hierna: ‘Raiffeisenbank’), gevestigd in Oostenrijk, diende bij het Amtsgericht Wedding een verzoek in om een Europees betalingsbevel tegen de in Duitsland woonachtige Bonchyk. Op 2 september 2010 heeft het Amtsgericht Wedding het verlangde Europees betalingsbevel uitgevaardigd en dit tweemaal zonder resultaat per post laten betekenen aan het door de Raiffeisenbank opgegeven adres. De Raiffeisenbank deelde daarop een nieuw adres mee. Blijkens het ontvangstbewijs vond de betekening van het Europees betalingsbevel daar plaats op 1 februari 2011 door deponering in de brievenbus.
18.
Bij gebreke van een verweerschrift van de kant van Bonchyk heeft het Amtsgericht Wedding dit Europees betalingsbevel op 10 maart 2011 uitvoerbaar verklaard. Bij faxbericht van 1 juni 2011 voerde Bonchyk verweer tegen het betalingsbevel. Zij voerde daarbij aan dat zij slechts bij toeval kennis had genomen van het bestaan van een betalingsbevel en dat zij al sinds 2009 niet meer woonde op het adres waaraan was betekend. Het betalingsbevel zou nooit aan haar zijn betekend.
19.
Bij schrijven van 17 juni 2011 wees het Amtsgericht Wedding erop dat het verweerschrift van Bonchyk te laat was ingediend en dat hooguit een verzoek om heroverweging overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 kon worden gedaan. Bij schrijven van 24 juni 2011 diende Bonchyk een verzoek in om heroverweging van het Europees betalingsbevel.
C — Zaak C-121/13
20.
Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft (hierna: ‘CMS Hasche Sigle’), gevestigd in Duitsland, diende bij het Amtsgericht Wedding een verzoek in om een Europees betalingsbevel tegen de in Cyprus gevestigde vennootschap Xceed Holding Ltd. Hiertoe had zij een adres in Nicosia (Cyprus) opgegeven. Op 4 juni 2010 heeft het Amtsgericht Wedding het verlangde Europees betalingsbevel uitgevaardigd en dit bij een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs laten betekenen aan het door CMS Hasche Sigle opgegeven adres. Blijkens het ontvangstbewijs werd het betalingsbevel op 30 juni 2010 aan dit adres betekend. Het ontvangstbewijs draagt de handtekening en het stempel van een advocatenkantoor. Noch het hokje ‘overhandigd’, noch een ander hokje is aangekruist. Op 10 augustus 2010 heeft het Amtsgericht Wedding dit bevel uitvoerbaar verklaard.
21.
Bij schrijven van haar advocaat van 19 oktober 2010, binnengekomen bij het Amtsgericht op 20 oktober 2010, diende Xceed Holding Ltd. een verzoek om heroverweging in en diende zij uit voorzorg een verweerschrift tegen het betalingsbevel in.
22.
Xceed Holding Ltd. betoogt — zonder op dit punt te worden weersproken — dat het Europees betalingsbevel nooit aan haar is betekend. Tot 18 mei 2010 was zij gevestigd in Larnaca (Cyprus), daarna in Limassol (Cyprus). Zij zou nooit contact hebben gehad met het op het ontvangstbewijs aangegeven advocatenkantoor. Pas door een aanmaning tot betaling van CMS Hasche Sigle van 7 oktober 2010 zou zij kennis hebben gekregen van het Europees betalingsbevel.
23.
Het Amtsgericht Wedding heeft in deze drie zaken twijfels over de uitlegging van verordening nr. 1896/2006. Het vraagt zich met name af, of door de verwerende partijen in de hoofdgedingen ingediende verzoek om heroverweging van het Europees betalingsbevel een geoorloofd rechtsmiddel is.
III — Prejudiciële vragen
24.
Daarop heeft het Amtsgericht Wedding de behandeling van de drie hoofdgedingen geschorst en het Hof prejudiciële vragen gesteld. Ik geef hierna de vragen weer die zijn gesteld in de zaak C-119/13, waarvan de eerste en de derde overeenkomen met de vragen in de zaken C-120/13 en C-121/13:
- ‘1)
Moet verordening […] nr. 1896/2006 […] aldus worden uitgelegd dat de verweerder ook kan verzoeken om rechterlijke heroverweging van het Europees betalingsbevel wanneer dit bevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend? Kan daarbij met name artikel 20, lid 1, of artikel 20, lid 2, van die verordening naar analogie in aanmerking worden genomen?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: dient de verweerder, wanneer het betalingsbevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend, voor zijn verzoek om heroverweging termijnen in acht te nemen? Moet daarbij met name artikel 20, lid 3, van verordening nr. 1896/2006 in aanmerking worden genomen?
- 3)
Eveneens indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: wat zijn in procedureel opzicht de rechtsgevolgen wanneer het verzoek om heroverweging wordt toegewezen; kan daarbij met name artikel 20, lid 3, of artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1896/2006 naar analogie in aanmerking worden genomen?’
IV — Beoordeling
25.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de verweerder met een beroep op overeenkomstige toepassing van artikel 20, lid 1 of lid 2, van die verordening kan verzoeken om heroverweging van het Europees betalingsbevel wanneer dit bevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend.
26.
In de drie hoofdgedingen gaat de verwijzende rechter ervan uit dat het Europees betalingsbevel niet of niet rechtsgeldig is betekend, aangezien hierbij niet is voldaan aan de minimumvoorschriften van verordening nr. 1896/2006.
27.
In feite wordt in de onderhavige zaken de vraag aangesneden, over welk rechtsmiddel de verweerder beschikt tegen een Europees betalingsbevel dat niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend en dat uitvoerbaar is verklaard. Verordening nr. 1896/2006 zwijgt namelijk over eventuele rechtsmiddelen waarover de verweerder in een dergelijk geval kan beschikken en creëert hiermee een rechtsvacuüm. De vraag is dus enkel wat de rechtsgevolgen zijn van een betekening die niet of niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
28.
De verwijzende rechter en het merendeel van de partijen in het geding zijn van mening dat heroverweging van het Europees betalingsbevel op basis van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 het enige rechtsmiddel is. Ik ben het daar niet mee eens.
29.
Verordening nr. 1896/2006 heeft volgens artikel 1, lid 1, sub a, ervan ten doel de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken door een Europese betalingsbevelprocedure in te voeren. Deze procedure zou kunnen worden gekwalificeerd als een ‘eenzijdige procedure’, aangezien voor het gerecht van oorsprong geen hoor en wederhoor plaatsvindt en de verweerder pas later in beeld komt, namelijk wanneer het Europees betalingsbevel door dit gerecht is uitgevaardigd en aan hem is betekend of ter kennis gebracht.
30.
Dienaangaande bevat verordening nr. 1896/2006 minimumvoorschriften voor de betekening of kennisgeving, die in twee categorieën kunnen worden verdeeld.
31.
Om te beginnen regelt artikel 13 van verordening nr. 1896/2006 de wijzen van betekening of kennisgeving die vergezeld gaan van een bewijs van ontvangst door de verweerder. Dit houdt in dat zwart op wit komt te staan dat de verweerder het tegen hem uitgevaardigde Europees betalingsbevel daadwerkelijk heeft ontvangen — en hem dus bekend is — en dat het bij verordening nr. 1896/2006 in het leven geroepen mechanisme vervolgens zijn werking kan ontplooien.
32.
Wanneer de verweerder besluit om overeenkomstig artikel 16 van verordening nr. 1896/2006 verweer te voeren tegen het Europees betalingsbevel, wordt de procedure volgens het gewone burgerlijk procesrecht voortgezet voor het bevoegde gerecht van oorsprong, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht de procedure in dat geval te staken.3. Komt daarentegen de verweerder niet op tegen dit bevel, dan wordt het na afloop van de in artikel 16, lid 2, van verordening nr. 1896/2006 gestelde termijn onverwijld uitvoerbaar verklaard door het gerecht van oorsprong, aldus artikel 18, lid 1, van de verordening. Het Europees betalingsbevel dat in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar is geworden, wordt volgens artikel 19 van de verordening in de andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd.
33.
Enkel in uitzonderingsgevallen kan de verweerder verzoeken om heroverweging van het Europees betalingsbevel, hetzij omdat hij de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden buiten zijn schuld4., hetzij omdat het Europees betalingsbevel kennelijk ten onrechte is verleend, gelet op de voorschriften van deze verordening, of vanwege andere uitzonderlijke omstandigheden.5.
34.
In de tweede plaats vermeldt artikel 14 van verordening nr. 1896/2006 de wijzen van betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de verweerder, waarbij sprake is van afgifte van het Europees betalingsbevel aan een derde. De wetgever van de Unie gaat in dit geval ervan uit dat de verweerder op het moment van het verschijnen van de deurwaarder of de postbode tijdelijk niet aanwezig is. Dit betekent dat bij gebruik van deze wijzen van betekening of kennisgeving enkel wordt vermoed dat de verweerder het jegens hem uitgevaardigde Europees betalingsbevel daadwerkelijk heeft ontvangen en dat hij dus normaal gesproken bekend is met zijn rechten en de rechtsgevolgen die zouden voortvloeien uit een verweer of het uitblijven van een reactie binnen de gestelde termijn, in casu de uitvoerbaarverklaring van dit betalingsbevel overeenkomstig artikel 18 van de verordening.
35.
Ook in dit geval houdt de wetgever van Unie echter rekening met een eventueel verstrijken van de termijn, door de verweerder de mogelijkheid te bieden om overeenkomstig artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 1896/2006 te verzoeken het Europees betalingsbevel te heroverwegen.
36.
Uit het voorgaande blijkt het grote belang van een geldige betekening of kennisgeving in de Europese betalingsbevelprocedure. Hiermee wordt verzekerd dat de verweerder toegang krijgt tot alle informatie die hij voor zijn verweer nodig heeft en wordt tevens de eerbiediging van de rechten van de verdediging gewaarborgd.6. De Commissie heeft dit punt reeds in haar voorstukken benadrukt: ‘Om een eerlijk proces te garanderen moet de gedaagde naar behoren op de hoogte worden gebracht van zijn procedurele rechten en plichten. Die informatie moet hem samen met het betalingsbevel worden gezonden. […] Beknopte maar volledige informatie is dan ook een conditio sine qua non als men korte termijnen wil en er bovendien nog vanuit wil kunnen gaan dat de gedaagde binnen deze termijnen een beslissing kan nemen over het al dan niet betwisten van de vordering met volledige kennis van de gevolgen daarvan zonder dat hij daarvoor juridisch advies hoeft in te winnen.’7.
37.
Dat is waar het bij de door verordening nr. 1896/2006 in het leven geroepen procedure om gaat: de snelheid en de doeltreffendheid van een gerechtelijke procedure verenigen met de eerbiediging van de rechten van verdediging in grensoverschrijdende geschillen die betrekking hebben op onbetwiste geldvorderingen. Is de verweerder eenmaal op de hoogte gebracht en heeft hij kennis genomen van de inhoud van de verplicht bij de betekening of de kennisgeving te voegen stukken, dan kan hij vervolgens zijn rechten met volledige kennis van zaken uitoefenen. Dat is ook de reden waarom hij daarna over nog maar beperkte middelen beschikt om tegen de tenuitvoerlegging van het Europees betalingsbevel op te komen.
38.
Niettemin zijn zijn rechten, en met name zijn rechten van verdediging, omdat hij persoonlijk op de hoogte is gebracht van de uitvaardiging van dit bevel, volledig geëerbiedigd.
39.
Geldt dit ook wanneer bij de tenuitvoerlegging van dit volgens de procedure van artikel 14 van verordening nr. 1896/2006 uitgevaardigde bevel blijkt dat het de vermoedelijke schuldenaar in werkelijkheid en buiten zijn schuld niet heeft bereikt?
40.
Zeker niet.
41.
Zoals we hebben gezien, heeft de betekening of kennisgeving binnen het door de verordening in het leven geroepen stelsel tot doel de rechten van verdediging te waarborgen. De betekening of kennisgeving gaat gepaard met het vermoeden van ontvangst van het Europees betalingsbevel door de verweerder, en is daarmee een uiterst belangrijk onderdeel van het stelsel. Wil men het evenwicht tussen de verschillende door de verordening nagestreefde doelstellingen bewaren, dan is de naleving van deze voorwaarden in de procedure van het Europees betalingsbevel van essentieel belang.
42.
De eerbiediging van rechten van de verdediging kan echter niet door een vermoeden worden gegarandeerd wanneer bij de tenuitvoerlegging van het betalingsbevel blijkt dat dit vermoeden onjuist is. Dan zou men het tot een onweerlegbaar vermoeden moeten verheffen, hetgeen wat de rechten van verdediging betreft geen enkele zin zou hebben.
43.
Schiet men bij de vereenvoudiging van het bij verordening nr. 1896/2006 ingevoerde mechanisme te ver door, dan wordt juist afbreuk gedaan aan de rechten van verdediging en daarmee aan artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’).
44.
Om te beginnen zou overeenkomstige toepassing van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 er namelijk op neerkomen dat de te goeder trouw handelende verweerder wordt verstoken van zijn meest fundamentele recht, omdat hij als gevolg van een niet met inachtneming van de minimumvoorschriften verrichte betekening van het Europees betalingsbevel niet bekend is met ,de hem ter beschikking staande wijzen van verweer, terwijl daarentegen de verweerder die naar behoren op de hoogte is gebracht van een dergelijk bevel deze rechten wel zou hebben kunnen uitoefenen. Behalve dat een dergelijke uitlegging ingaat tegen de eerbiediging van de door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde rechten van de verdediging, zou hiermee ook de gelijke behandeling van deze twee, te goeder trouw handelende verweerders geweld worden aangedaan.
45.
Bovendien kan bij gebreke van betekening of kennisgeving van het Europees betalingsbevel aan de verweerder niet worden uitgemaakt of de betrokken vordering ook werkelijk onbetwist is, aangezien de verweerder — nu een dergelijke betekening of kennisgeving ontbreekt — haar op geen enkel moment heeft kunnen betwisten. Bijgevolg zouden wij hier niet alleen ingaan tegen de doelstelling van verordening nr. 1896/2006 die, zoals gezegd, een procedure voor een Europees betalingsbevel voor ‘onbetwiste vorderingen’ in het leven roept, maar daarnaast en vooral zouden op flagrante wijze de rechten van verdediging worden geschonden, welke schending ook nog eens ernstige rechtsgevolgen voor de verweerder zou hebben. Wordt namelijk in het geval van een overeenkomstige toepassing van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 op zaken als de onderhavige heroverweging afgewezen, dan raakt dit niet aan de uitvoerbaarheid van het Europees betalingsbevel, aangezien dit volgens artikel 20, lid 3, van verordening nr. 1896/2006 van kracht blijft.
46.
Ik wijs er tevens op dat de Uniewetgever niet heeft nagelaten duidelijk te maken dat vanaf het moment van de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel het gerecht van oorsprong ervoor moet zorgen dat dit bevel aan de verweerder wordt betekend of ter kennis gebracht overeenkomstig het nationale recht, volgens een methode die voldoet aan de in artikelen 13 tot en met 15 van verordening nr. 1896/2006 vastgestelde minimumnormen.8. Artikel 14 van de verordening, dat betrekking heeft op betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst van het Europees betalingsbevel door de verweerder, is wat dit betreft nog duidelijker, aangezien lid 2 ervan bepaalt dat ‘betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet [is] toegestaan, indien het adres van de verweerder niet met zekerheid bekend is’.
47.
Met zijn nadruk op de verplichting van het gerecht van oorsprong om ervoor te zorgen dat de minimumvoorschriften met betrekking tot betekening of kennisgeving ook werkelijk worden nageleefd, heeft de Uniewetgever blijk gegeven van zijn wil om te waarborgen dat de rechten van verdediging worden geëerbiedigd in een eenzijdige procedure, waarin de verweerder uiteindelijk pas met vertraging in staat wordt gesteld om zijn rechten uit te oefenen.
48.
Wat is dan het nut van de procedure van artikel 14 van verordening nr. 1896/2006? Mijns inziens is dat duidelijk. Zij schept een vermoeden dat de ongestoorde voortzetting van de procedure mogelijk maakt en — indien geen verweer wordt gevoerd — de uitvoerbaarverklaring van het Europees betalingsbevel. Dit is logisch, aangezien de wijze van betekening of kennisgeving het waarschijnlijk maakt dat het betalingsbevel de geadresseerde ervan heeft bereikt. In het streven naar doeltreffendheid rechtvaardigt deze waarschijnlijkheid de ingangzetting van de volgende fasen van de procedure. Immers, in een zeer groot aantal gevallen zullen vermoeden en werkelijkheid elkaar dekken. Echter, in die — statistisch gezien minder frequente — gevallen, waarin de werkelijkheid anders is, moet de kennisgeving of de betekening geacht worden niet te hebben plaatsgevonden. Hiermee is wat de bulk van de gevallen betreft de doeltreffendheid van het stelsel verzekerd, terwijl in het individuele geval de verweerder zijn rechten behoudt.
49.
Bovendien is dit mijns inziens de enige uitlegging die de procedure van artikel 14 van verordening nr. 1896/2006 lijkt te vrijwaren van kritiek, zoals die met name in de rechtsleer is geuit.9.
50.
Ik ben derhalve van mening dat overeenkomstige toepassing van artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 op zaken als de onderhavige noch strookt met de bewoordingen van deze verordening, noch met de geest ervan en indruist tegen artikel 47 van het Handvest. Mijns inziens laat deze verordening niet toe dat het evenwicht tussen de rechten, waarvan zij de bescherming beoogt, op een dergelijke wijze wordt verstoord.
51.
Bovendien ben ik van mening dat aan de verweerder niet een rechtsmiddel mag worden onthouden enkel omdat het waarschijnlijk is dat de betekening of kennisgeving heeft plaatsgevonden, terwijl uit zijn verzet blijkt dat hij geen kennis heeft gekregen van het Europees betalingsbevel. Hij moet dus daadwerkelijk gebruik kunnen maken van een dergelijk rechtsmiddel, teneinde voor het gerecht van oorsprong te kunnen aantonen dat dit bevel hem niet heeft bereikt. Mocht dit gerecht het ontbreken van een betekening of kennisgeving constateren, dan is mijns inziens vernietiging van dit bevel juridisch de enig juiste consequentie.
52.
Bijgevolg ben ik van mening dat verordening nr. 1896/2006 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 20 ervan op een geval waarin het Europees betalingsbevel niet op geldige wijze is betekend of ter kennis gebracht aan de verweerder. Ter verzekering van de eerbiediging van rechten van verdediging dient de verweerder te beschikken over een onafhankelijk rechtsmiddel voor het gerecht van oorsprong, zodat hij in staat is aan te tonen dat hij dit bevel niet heeft ontvangen en in voorkomend geval de nietigheid ervan kan laten vaststellen.
53.
Gelet op het door mij in overweging gegeven antwoord op de eerste vraag is beantwoording van de tweede en de derde vraag overbodig.
V — Conclusie
54.
Gelet op het voorgaande stel ik het Hof voor de door het Amtsgericht Wedding gestelde vragen als volgt te beantwoorden:
‘Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 20 ervan op een geval waarin het Europees betalingsbevel niet op geldige wijze is betekend of ter kennis gebracht aan de verweerder.
Ter verzekering van de eerbiediging van de rechten van verdediging dient de verweerder te beschikken over een onafhankelijk rechtsmiddel voor het gerecht van oorsprong, zodat hij in staat is aan te tonen dat hij dit bevel niet heeft ontvangen en in voorkomend geval de nietigheid ervan kan laten vaststellen.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2014
Oorspronkelijke taal: Frans.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399, blz. 1).
Zie artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1896/2006.
Zie artikel 20, lid 1, sub b, van verordening nr. 1896/2006.
Zie artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1896/2006.
Zie met betrekking tot een stuk dat het geding inleidt, arrest Trade Agency (C-619/10, EU:C:2012:531, punten 32 en 33). Zie ook arrest Alder (C-325/11, EU:C:2012:824, punten 34–36).
Zie blz. 38 van het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen [COM(2002) 746 def.].
Zie artikel 12, lid 5, van deze verordening.
In de rechtsleer is deze zwakte van de verordening aan de kaak gesteld. Zie dienaangaande Guinchard, E., ‘L'Europe, la procédure civile et le créancier: l'injonction de payer européenne et la procédure européenne de règlement des petits litiges’, Revue trimestrielle de droit commercial et de droit économique, 2008, blz. 465, en Miguet, J., ‘Procédure d'injonction européenne’, Jurisclasseur commercial, editie185, 2008. Zie tevens Lopez de Tejada, M., en d'Avout, L., ‘Les non-dits de la procédure européenne d'injonction de payer’, Revue critique de droit international privé, 2007, blz. 717.