NJB 2020/2653:Vordering benadeelde partij en aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW: toepassing van HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, waarin onder meer is overwogen dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in elk geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. In casu – waarin het gaat om diefstal van twee trouwringen – is ‘s hofs oordeel dat sprake is van zo een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ niet begrijpelijk, nu het hof niets heeft vastgesteld over de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De enkele omstandigheid dat de (hoogte van de) schadevergoeding in hoger beroep niet is weersproken volstaat niet ter motivering van het oordeel dat zich een van de gevallen voordoet waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade