Vgl. onder meer HR 19 april 2011, LJN BP3820.
HR, 22-11-2011, nr. 10/05507
ECLI:NL:HR:2011:BR2355
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
10/05507
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BR2355
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2355, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2355
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2929, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2011:BR2355, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2355
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2929
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten ‘medeplegen’ moord en wegmaken sporen van dat misdrijf.
22 november 2011
Strafkamer
nr. 10/05507
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 juli 2010, nummer 22/001643-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Breda, voor Vrouwen" te Breda.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
1.
"zij op of omstreeks 6 juli 2007 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte en/of haar mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg op [slachtoffer] gaan zitten en heeft een om de nek van [slachtoffer] gewikkeld touw/koord met kracht aangetrokken en/of aangetrokken gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.
"zij tezamen en in vereniging met een ander op of omstreeks 06 juli 2007 te Ridderkerk, nadat er toen en daar het misdrijf was gepleegd van moord met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, sporen van dat misdrijf heeft weggemaakt en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers hebben verdachte en haar mededader een blikje cola en een asbak meegenomen van de plaats van het delict en vervolgens dat blikje en die asbak in een container doen deponeren/gooien."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"In de avond van 6 juli 2007 ging ik met mijn zus [betrokkene 1] mee naar de woning van [slachtoffer] in Ridderkerk. Ik wist dat er een conflict speelde tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer]. Ik wist dat ze over [betrokkene 1]'s man [betrokkene 2] zouden gaan praten. Ik had verwacht dat de relatie tussen [betrokkene 2] en [slachtoffer] uit de wereld was, omdat [betrokkene 2] gedetineerd zat. Ik merkte dat [betrokkene 1] van streek raakte toen zij de spookbeeldjes in de woning van [slachtoffer] zag die zij zelf ook heeft. Ik zag aan de ogen van [betrokkene 1] dat ze boos werd toen [slachtoffer] vertelde dat ze die beeldjes had gekregen.
Op enig moment kwam [slachtoffer] de kamer binnen met een glas, nam een slok en kokhalsde. Ik vroeg wat het was. Ze zei dat het bleekwater was. Op enig moment verliet [betrokkene 1] de woning en bleef ik achter in de woning bij [slachtoffer] op de bank liggen. Ik bleef omdat [betrokkene 1] me dat vroeg. [Betrokkene 1] kwam even later weer binnen. Na minder dan vijf minuten hoorde ik alarmerende geluiden. Toen zag ik [slachtoffer] op de grond liggen. [Betrokkene 1] zat gehurkt naast het lichaam van [slachtoffer]. Ik zag schuim op de mond van [slachtoffer]."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"(V = verbalisant / A = verdachte [verdachte])
V: Kun je ons vertellen wat er die avond van 6 juli 2007 is voorgevallen?
A: Omstreeks 20.00 uur gingen [betrokkene 1] en ik naar het huis van [slachtoffer]. [Betrokkene 1] zei dat [slachtoffer] zich niet aan de afspraak had gehouden dat ze op 3 juli 2007 weg zou zijn uit Ridderkerk. We gingen in de woonkamer zitten met zijn drieën. Vervolgens ging [betrokkene 1] praten met [slachtoffer] over waarom ze nog niet weg was. Toen hoorde ik dat [betrokkene 1] zei dat ze even naar de auto ging en dat ik bij [slachtoffer] moest blijven. Dit duurde wel zeker tien minuten. Vervolgens kwam [betrokkene 1] terug en gingen [slachtoffer] en [betrokkene 1] naar de keuken. Ik zag dat ze even later terugkwamen en ik zag dat ze naar de waskamer gingen. Ik hoorde uit die kamer een soort getrappel en gebonk komen. Ik ging vervolgens in die kamer kijken en toen zag ik dat [slachtoffer] op de grond lag en dat [betrokkene 1] over haar heen gebogen zat. Toen ik zag dat [betrokkene 1] de woonkamer weer inkwam zei ze tegen mij dat ik mee moest komen.
V: Heb je nog kleding gewisseld voordat je naar [slachtoffer] ging?
A: Ja, ik moest van [betrokkene 1] een andere trui aantrekken. Ik droeg eerst een witte trui, maar [betrokkene 1] zei dat ik iets anders moest aantrekken. Ik trok vervolgens een zwarte trui aan.
V: Wat voor kleding had [betrokkene 1] aan?
A: Volgens mij was [betrokkene 1] helemaal in het zwart gekleed. Volgens mij droeg ze een zwarte trui, een donkere broek en zwarte schoenen.
V: Waarom werd [betrokkene 1] zo boos op [slachtoffer]?
A: Dat was vanwege het feit dat [betrokkene 2] en [slachtoffer] nog steeds contact met elkaar hadden. Ook werd [betrokkene 1] boos vanwege de drie spookjes die op de tafel stonden. Dit was een soort symbool van [betrokkene 2].
V: Wat is er voor het moment gebeurd dat [betrokkene 1] en [slachtoffer] naar de waskamer gingen?
A: [Betrokkene 1] en [slachtoffer] hadden een woordenwisseling gehad. [Betrokkene 1] liet [slachtoffer] kiezen tussen 'zelf doen' of dat [betrokkene 1] het zou doen. [Betrokkene 1] zei: "Doe je het zelf, of moet ik het doen?"
V: En wat gebeurde er toen?
A: [Slachtoffer] moest alle pillen pakken die ze had van [betrokkene 1]. Ik wist toen hoe laat het was. Ik wist dat [slachtoffer] dood moest.
V: Hoe ging dat verder?
A: Ik zag dat [slachtoffer] alle pillen inslikte en dat [slachtoffer] en [betrokkene 1] samen de keuken in gingen. Aan de geluiden uit de keuken maakte ik op dat er iets in een glas werd geschonken. Ik zag dat ze de keuken uit kwamen en dat [slachtoffer] een glas met vloeistof in haar hand had. Ik zag dat [slachtoffer] een slok uit het glas nam en dat ze moest kokhalzen. Ik vroeg wat er in het glas zat en [slachtoffer] vertelde mij dat hier bleekwater in zat.
V: Wat is er in de waskamer gebeurd?
A: Ik hoorde [betrokkene 1] met luide stem roepen: "Ga er op staan! Ga er op staan! Ga er nou op staan!" Dit zei ze steeds luider en dwingender. Toen hoorde ik [slachtoffer] roepen: "Ik wil nog niet dood!"
V: Wat voor geluid hoorde je?
A: Ik hoorde een soort getrappel, alsof er iemand viel, vervolgens hoorde ik stikgeluiden. Een soort gerochel. Daarom ging ik in de kamer kijken.
V: Wat zag je?
A: Ik zag [slachtoffer] op de grond liggen en dat mijn zus over haar heen gebogen zat. Het koord zag ik pas voor het eerst toen [betrokkene 1] uit de keuken kwam. Ze had het toen in haar hand.
V: Kun je omschrijven wat je zag toen [slachtoffer] op de grond lag?
A: Ik zag [slachtoffer] met allemaal plas om haar heen. Ik zag dat mijn zus over haar heen gebogen was. Toen [betrokkene 1] mij aankeek, zag ik dat [slachtoffer] allemaal schuim op haar mond had.
V: Hoe ging het met het sms'je naar de moeder van [slachtoffer]?
A: Ik zag dat [betrokkene 1] de mobiele telefoon van [slachtoffer] aan [slachtoffer] gaf en ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat [slachtoffer] naar haar moeder moest sms'en om te zeggen dat [slachtoffer] bij een vriendin zou gaan slapen.
V: Hoe ging het met dat schrijven in het schrift van [slachtoffer]?
A: [Slachtoffer] moest vervolgens een afscheidsbrief in een schriftje schrijven.
V: Toen jullie het huis uit gingen, wat hadden jullie uit het huis van [slachtoffer] meegenomen?
A: [Betrokkene 1] had mijn blikje cola meegenomen."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende:
- als verklaring van de verdachte:
"Ik zou meegaan voor het geval [betrokkene 1] [slachtoffer] zou slaan. Ik zag alleen dat de handen van [betrokkene 1] bij de keel van [slachtoffer] waren."
- als relaas van de verbalisanten:
"V: Wat had je zus met [betrokkene 3] afgesproken?
A: Dat ze [slachtoffer] gingen slaan.
V: Wat was de bedoeling van jullie komst?
A: Dat [slachtoffer] [betrokkene 2] met rust zou laten. De afspraak was namelijk dat [slachtoffer] voor 3 juli 2007 weg moest zijn. [Slachtoffer] moest weg zijn en anders zou [betrokkene 1] haar wegbrengen en anders zou ze klappen krijgen van [betrokkene 1].
V: Het was dan toch al de bedoeling dat [slachtoffer] klappen zou gaan krijgen, want ze was nog niet weg?
A: Ja.
V: Wat gebeurde er toen?
A: [Slachtoffer] moest van mijn zus haar telefoon uitzetten.
V: Wat zei [slachtoffer] toen zij wegging?
A: Ik ga weg, blijf jij bij [slachtoffer]?
V: Was dit een vraag of meer een opdracht?
A: Het was een opdracht. De manier waarop [betrokkene 1] het zei was meer een bevel. Toen [betrokkene 1] terugkwam schrok ik nog van de sleutels in de voordeur. [Betrokkene 1] had namelijk de huissleutels van [slachtoffer] meegenomen. Ik zag toen dat mijn zus naar de woonkamer kwam en ze zei tegen mij dat we weggingen. [Betrokkene 1] zei tegen mij dat ik niet in de waskamer mocht kijken. Ik heb toch de waskamer ingekeken en zag [slachtoffer] liggen. Ik dacht dat [slachtoffer] dood was omdat ze niet meer bewoog. Bij de voordeur aangekomen is [betrokkene 1] teruggelopen om het plastic tasje van de bank te pakken. Dit was het plastic tasje dat [betrokkene 1] had opgehaald. Dit plastic tasje had al die tijd naast mij op de bank gelegen. Ik zag dat [betrokkene 1] mijn blikje cola had gepakt en de asbak. Dit was de asbak waar mijn, [betrokkene 1] en [slachtoffer] haar sigarettenpeuken in zaten. [Betrokkene 1] heeft deze spullen allemaal in de plastic tas gegooid en meegenomen."
d. de verklaring van de getuige (medeverdachte) [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik word [betrokkene 1] genoemd. Ik ben in de avond van 6 juli 2007 naar de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat] in Ridderkerk gegaan. Er waren namelijk al vijf jaar lang problemen tussen mij en [slachtoffer]. Die hielden verband met mijn man [betrokkene 2] met wie [slachtoffer] volgens mij een relatie had. [Slachtoffer] riep al maanden dat ze van plan was om in Spanje te gaan wonen. Daar was ik erg blij mee, want dat zou rust brengen in mijn relatie met [betrokkene 2]. Uit sms'jes van [slachtoffer] begreep ik dat ze in juli 2007 nog steeds in Nederland was. Mijn zusje [verdachte] was bij mij en wilde mee naar [slachtoffer]. Ze is meegegaan. Ik werd op een gegeven moment zo boos dat ik wegliep uit de woning. Mijn zusje [verdachte] bleef ondertussen in de woning.
Ik herinner me weer wat vanaf het moment dat [verdachte] binnenkwam in het washok waar ik gehurkt zat naast het midden van het lichaam van [slachtoffer] met een touw in mijn handen."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
(V = verbalisant / A = medeverdachte [betrokkene 1])
"V: Wat is er nu gebeurd in die tijd [betrokkene 1]?
A: Ik weet niet meer precies hoe het is gegaan, maar ik weet wel dat ik schuldig ben.
V: Hoe weet je dat je schuldig bent?
A: Omdat ik op dat moment een touw in mijn handen had.
V: En hoe ging [slachtoffer] dood?
A: Ik heb haar gewurgd.
V: Hoe weet je dat je haar gewurgd hebt?
A: Omdat ik een touw in mijn handen had.
V: [Betrokkene 1] wat heb je gedaan toen het gebeurd was?
A: Ik ben naar huis gegaan.
V: Heb je spullen opgeruimd?
A: Het blikje cola van mijn zusje. Dat heb ik meegenomen en buiten weggegooid."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"De ruzie tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer] ging over [betrokkene 2], de man van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] wilde dat [slachtoffer] geen contact meer met [betrokkene 2] zou hebben. Toen [betrokkene 2] vastzat heb ik regelmatig bij [betrokkene 1] geslapen. Doordat ik bij [betrokkene 1] verbleef kreeg ik steeds meer in de gaten dat [betrokkene 1] boos op [slachtoffer] was. Een week voordat [slachtoffer] overleed begreep ik van [betrokkene 1] dat zij diverse keren naar [slachtoffer] had gebeld om tegen [slachtoffer] te zeggen dat ze op moest zouten.
Ik was vrijdag 6 juli 2007 de hele dag bij [betrokkene 1]. Ik zag dat [verdachte] (de zus van [betrokkene 1]) in de woning aanwezig was. [Betrokkene 1] zei tegen mij dat zij met [betrokkene 3] wilde praten, omdat hij bij de afspraak die zij met [slachtoffer] had zou zijn. Op dat moment wist ik wel dat [slachtoffer] klappen zou krijgen. [Verdachte] zei dat zij met [betrokkene 1] mee wilde naar de afspraak die zij met [slachtoffer] had. [Betrokkene 1] zei ongeveer vijf keer dat [verdachte] niet mee kon, maar [verdachte] bleef doorzeuren. Uiteindelijk is [verdachte] toch meegegaan. Omstreeks 19.45 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] naar de woning van [slachtoffer] gegaan.
[Betrokkene 1] en [verdachte] kwamen op een gegeven moment terug de woning binnen. Ik denk dat het tussen 22.00 en 23.00 uur moet zijn geweest. [Verdachte] verliet de woning van [betrokkene 1]. Toen [verdachte] weg was begon [betrokkene 1] te vertellen wat er was gebeurd. Zij vertelde dat zij samen met [verdachte] bij [slachtoffer] was geweest. Zij vertelde dat [betrokkene 3], die ook zou komen, er niet was. Toen zij in de woning waren hebben [betrokkene 1] en [slachtoffer] gepraat over hun problemen. Dat werd al snel ruzie, omdat [betrokkene 1] drie spookbeeldjes op de tafel in de woonkamer van [slachtoffer] zag staan. Hierdoor ging [betrokkene 1] uit haar dak. [Betrokkene 1] is op een gegeven moment de woning van [slachtoffer] uitgelopen en naar haar auto gelopen. [Verdachte] is in de woning van [slachtoffer] gebleven. [Betrokkene 1] vertelde mij dat zij iets uit haar auto moest pakken. Toen [betrokkene 1] weer in de woning van [slachtoffer] was moest [slachtoffer] een afscheidsbrief van [betrokkene 1] schrijven. Ik weet dat [slachtoffer] de brief een aantal keren over moest schrijven omdat [slachtoffer] hem niet naar de zin van [betrokkene 1] schreef. [Slachtoffer] gebruikte afkortingen die [betrokkene 1] niet kende en dus niet accepteerde. Ook moest [slachtoffer] van [betrokkene 1] een sms-bericht sturen naar haar oma. In dit sms-bericht stond: "Alles is goed gegaan, ik ga nu naar mijn vriendin." [Slachtoffer] had namelijk tegen [betrokkene 1] gezegd dat [betrokkene 1] toch niets kon doen, omdat haar oma wist dat [betrokkene 1] bij haar was. [betrokkene 1] vertelde dat [slachtoffer] op een gegeven moment zei: "Als ik dan toch dood moet, dan doe ik het zelf wel." Op dat moment liep [slachtoffer] naar de keuken en nam een hand pillen en een slok afwasmiddel of bleekmiddel. Ik neem aan dat [betrokkene 1] dit heeft gezien, want zij vertelde het me zo. Daarna ging [slachtoffer] op de bank zitten. [Betrokkene 1] vertelde dat zij en [verdachte] aan [slachtoffer] vroegen of zij al iets voelde. [Slachtoffer] zei dat ze alleen een beetje misselijk was, maar verder niets. Er ontstond weer een ruzie tussen [betrokkene 1] en [verdachte] tegen [slachtoffer]. [Verdachte] bemoeide zich er de hele tijd mee, zij deed gewoon mee met de ruzie. [Betrokkene 1] zei op een gegeven moment dat [slachtoffer] op "iets", wat weet ik niet, moest gaan staan, een koord om haar nek moest doen en moest springen. Toen [slachtoffer] op dat "iets" stond begon zij te protesteren en zei dat ze niet wilde. [Betrokkene 1] werd toen vreselijk boos en trok [slachtoffer] van dat "iets" af, gooide [slachtoffer] op de grond en is bovenop [slachtoffer] gaan zitten, met haar knieën naast het hoofd van [slachtoffer]. [Betrokkene 1] heeft toen het touw wat om de nek van [slachtoffer] zat beetgepakt en heeft het koord strak aangetrokken. Zo strak dat [slachtoffer] iedere keer met haar ogen wegdraaide. Op het moment dat [slachtoffer] met haar ogen wegdraaide zei [betrokkene 1]: "Kijk me aan, blijf me aankijken." Op een gegeven moment liet [slachtoffer] haar urine lopen en heeft [betrokkene 1] het koord aangetrokken. [Betrokkene 1] vertelde mij dat zij [verdachte] op het moment dat zij met [slachtoffer] op de grond lag naar de gang stuurde. [Verdachte] ging in eerste instantie naar de gang, maar kwam toch weer terug en ging achter [betrokkene 1] staan.
Ik herinner mij nog dat [verdachte] die avond gekleed ging in opvallende kleding en dat [betrokkene 1] zei dat ze vond dat [verdachte] teveel opviel. [Verdachte] heeft toen zwarte kleding aangetrokken. Dit was voordat zij naar [slachtoffer] gingen.
Nadat [slachtoffer] dood was hebben [verdachte] en [betrokkene 1] alle spullen die zij hadden aangeraakt in de woning van [slachtoffer] in een plastic tas gedaan. [Betrokkene 1] vertelde mij dat zij een asbak, de telefoon van [slachtoffer] en een blikje hebben meegenomen. [Betrokkene 1] gaf de opdracht de plastic tas weg te gooien."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 7 juli 2007 omstreeks 04.38 uur gingen wij verbalisanten in opdracht van de meldkamer naar de [a-straat 1] in Ridderkerk. Aldaar had zojuist een man gebeld die verklaarde dat zijn vriendin dood lag met een touw om haar nek. Om 04.44 uur kwamen wij ter plaatse waar wij werden aangesproken door een man die later bleek te zijn genaamd: [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]. Hierop hebben wij de woning betreden. Toen wij de slaapkamer binnenkeken zagen wij op de grond een vrouw op haar rug liggen. Wij zagen dat de vrouw een wit elektriciteitssnoer om haar nek gebonden had zitten. Ik, eerste verbalisant, heb in de hals van de vrouw gevoeld of zij nog hartslag had. Ik voelde bij de vrouw geen hartslag. Ik voelde dat de hals van de vrouw koud aanvoelde.
In de slaapkamer naast de vrouw zagen wij op de grond een schriftje liggen. Wij zagen dat op de bladzijde van het schriftje een tekst was geschreven. Wij hadden het vermoeden dat de tekst een afscheidstekst betrof."
h. een foto waarop de tekst van de "afscheidsbrief" leesbaar is, voor zover inhoudende:
"Heb zoveel problemen, kan het allemaal niet meer aan! Dus dit was de best oplossing. Sorry dat dit moest gebeuren omdat ik teveel levens heb verziekt.
Mama zal altijd van je houden. Je was de liefste.
Mama ik houd van u en zal u nooit vergeten."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Ik heb het stoffelijk overschot op zaterdag 7 juli 2007 in beslag genomen. Het stoffelijk overschot is op 7 juli 2007 omstreeks 10.15 uur overgebracht naar het mortuarium te Rotterdam.
Identificatie door [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1963 (moeder) en [betrokkene 6], geboren op [geboortedatum] 1956 (vader)."
j. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts-patholoog, van 16 november 2007, voor zover inhoudende:
"Op 9 juli 2007 heeft ondergetekende de uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van:
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1984.
Bij sectie werd letsel in de hals gezien welk, gezien de onderhuidse bloeduitstorting, bij leven was ontstaan. Dit letsel was het gevolg van inwerking van omsnoeren, samendrukkend, mechanisch geweld op de hals, zoals bijvoorbeeld zou kunnen optreden bij het strak omwikkelen/omsnoeren met een touw. Gezien het aspect van dit letsel past dit eerder bij een ligatuurstrangulatie dan bij ophanging. Het intreden van de dood kan goed worden verklaard door hartritmestoornissen opgetreden door samendrukkend geweld op de hals."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ken [slachtoffer] vanaf dat zij ongeveer 16 jaar oud was. [Slachtoffer] was echt mijn maatje. In het jaar 2004 kreeg ik een relatie met mijn huidige vrouw [betrokkene 1]. Ik ben op 6 juni 2006 met [betrokkene 1] getrouwd. Op een gegeven moment kregen [betrokkene 1] en [slachtoffer] een wat minder goede relatie. In mei 2007 werd ik opgepakt en moest ik 50 dagen zitten. [Slachtoffer] is overleden terwijl ik vastzat."
2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof het volgende gebleken.
In de avond van 6 juli 2007 is de verdachte samen met haar oudere zus [betrokkene 1] (de medeverdachte) gegaan naar de woning van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in Ridderkerk. Het doel van het bezoek volgens de verdachte en de medeverdachte was om problemen tussen [slachtoffer] en de medeverdachte op te lossen. Deze problemen vloeiden voort uit de relatie [slachtoffer] zou hebben met de toenmalige echtgenoot van de medeverdachte, die na een periode in detentie spoedig zou vrijkomen, reden waarom de medeverdachte naar haar eigen zeggen [slachtoffer] weg wilde hebben uit Ridderkerk. De medeverdachte had laten weten dat zij [slachtoffer] zou gaan slaan. Op initiatief van de medeverdachte hebben zij en de medeverdachte donkere kleding aan getrokken. Eenmaal met de medeverdachte in de woning van [slachtoffer] is over voornoemde problemen gesproken. De verdachte is met [slachtoffer] in de woning achtergebleven toen de medeverdachte gedurende enige tijd de woning met de huissleutels van [slachtoffer] had verlaten. Op enig moment is [slachtoffer] door de medeverdachte in aanwezigheid van de verdachte gedwongen een sms-bericht naar haar moeder te sturen, met de mededeling dat zij bij een vriendin ging slapen. Daarna heeft [slachtoffer] haar telefoon van de medeverdachte uit moeten zetten in aanwezigheid van de verdachte. De medeverdachte heeft [slachtoffer] in aanwezigheid van de verdachte de inhoud van een brief gedicteerd, welke brief [slachtoffer] ook daadwerkelijk heeft geschreven, inhoudende verkort en zakelijk weergegeven, dat zij het niet meer aankon, dat dit de beste oplossing was omdat zij teveel levens had verziekt. De medeverdachte heeft in aanwezigheid van de verdachte aan [slachtoffer] gevraagd "doe je het zelf of moet ik het doen" en of zij pillen in huis had. Daarna heeft [slachtoffer] pillen geslikt en vervolgens een vloeistof gedronken, waarvan zij zelf heeft aangegeven dat het bleekwater betrof. Vervolgens heeft [slachtoffer] desgevraagd door de medeverdachte in aanwezigheid van de verdachte aangegeven dat zij nog niets voelde. De medeverdachte is naar de keuken gegaan en is terug gekomen met een touw/koord. [Slachtoffer] moest van de medeverdachte meekomen naar een ruimte aangeduid als de waskamer en [slachtoffer] is daar ook daadwerkelijk naar toe gegaan. De verdachte is in de woonkamer achter gebleven. [Slachtoffer] moest in opdracht van de medeverdachte iets pakken om op te gaan staan, waarna de medeverdachte haar heeft opgedragen om hierop te gaan staan. De verdachte heeft [slachtoffer] horen zeggen dat zij nog niet dood wilde en hoorde vanuit de waskamer geluiden die zij heeft geduid als getrappel en gerochel. De verdachte is naar de waskamer gegaan en trof daar de medeverdachte aan met haar handen bij de keel van [slachtoffer] met het touw/koord dat rond de keel van [slachtoffer] zat in haar handen. [slachtoffer] had toen schuim op haar mond en haar urine laten lopen. In de overtuiging dat [slachtoffer] dood was, hebben de verdachte en haar medeverdachte daarop tussen 22.00 en 23.00 uur de woning verlaten.
De medeverdachte heeft in aanwezigheid van de verdachte bij het verlaten van de woning het blikje cola van de verdachte en de asbak met daarin peuken van zowel [slachtoffer] als de verdachte en de medeverdachte, meegenomen. De volgende ochtend omstreeks 4.00 uur is [slachtoffer] door haar dan thuiskomende huisgenoot dood aangetroffen met een touw/koord om haar nek.
Ter beantwoording van de vraag of in dezen van medeplegen door de verdachte aan het haar onder 1 primair tenlaste gelegde feit sprake is, is naar het oordeel van het hof het navolgende van belang.
De verdachte en haar medeverdachte zijn gezamenlijk opgetreden. Zij zijn gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer] gegaan. De verdachte is vervolgens steeds in de woning van [slachtoffer] gebleven en eerst met haar medeverdachte uit de woning vertrokken. Voordat de verdachte en haar medeverdachte naar de woning van [slachtoffer] gingen, was de reden van hun bezoek aan [slachtoffer] ook voor de verdachte duidelijk. De verdachte wist bovendien van het voornemen van de medeverdachte om [slachtoffer] te slaan. De verdachte is ook in de woning met [slachtoffer] achtergebleven toen haar medeverdachte die woning enige tijd had verlaten. De verdachte heeft door aldus te handelen bijgedragen aan de voor het slachtoffer bedreigende situatie door haar aanwezigheid in de woning. De verdachte heeft geen enkele poging gedaan om de medeverdachte van haar voornemen af te brengen of haar daarvan te weerhouden. Zij heeft zich ook niet op enige ander wijze gedistantieerd van het handelen van de medeverdachte, hoewel hiertoe de gelegenheid heeft bestaan, gezien de tijd die met de dodingshandelingen gemoeid is geweest temeer daar het voor haar op enig moment duidelijk was dat die dodingshandelingen gaande waren. Dat de medeverdachte in het bijzijn van de verdachte bij het verlaten van de woning het blikje cola en de asbak met daarin de peuken heeft meegenomen, kan naar het oordeel van het hof niets anders betekenen - in onderling verband en samenhang bezien van de feiten en omstandigheden die op grond van de bewijsmiddelen zijn gebleken dat de verdachte en de medeverdachte hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] hebben willen verhullen.
Op grond van het bovenstaande is mitsdien naar het oordeel van het hof sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, dat sprake is van het medeplegen van het de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde feit.
De omschreven gang van zaken leidt tot de conclusie dat het opzet van de verdachte en haar medeverdachte doelbewust gericht is geweest op de uitvoering van het minst genomen gedurende de avond in de woning van [slachtoffer] ontstane voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte en haar medeverdachte hebben naar het oordeel van het hof uitgevoerd waartoe zij bereid waren en waarop zij zich hadden voorbereid. Het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de verdachte en haar medeverdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg hebben gehandeld. Zij hebben de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap hebben gegeven."
3. Beoordeling van het vijfde en het zevende middel
3.1. De middelen klagen dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Op grond van hetgeen het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld en in de nadere bewijsoverweging heeft overwogen, heeft het uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft medegepleegd. Aan dat oordeel heeft het Hof - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat de verdachte en haar medeverdachte gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan, dat de verdachte wist dat de reden van dat bezoek was problemen op te lossen tussen [slachtoffer] en de medeverdachte, dat beiden donkere kleding hebben aangetrokken, dat de verdachte daar bij [slachtoffer] is gebleven toen haar medeverdachte het huis even verliet, voorts dat de verdachte vanaf het moment dat zij op de hoogte geraakte van de voorgenomen doding van [slachtoffer] zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd van de handelingen van haar medeverdachte en evenmin enige poging heeft gedaan haar van dat voornemen af te brengen, hoewel daar tijd en gelegenheid voor is geweest. Verder heeft het Hof meegewogen dat de verdachte door haar aanwezigheid in de woning heeft bijgedragen aan de voor [slachtoffer] bedreigende situatie. Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat de omstandigheid dat de medeverdachte in het bijzijn van de verdachte bij het verlaten van de woning het blikje cola en de asbak met daarin de peuken heeft meegenomen, niets anders kan betekenen - uitgaande van de vastgestelde feiten in onderling verband en samenhang bezien - dan dat de verdachte en de medeverdachte hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] hebben willen verhullen. Wat dit laatste feit betreft is ook nog van belang de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 4] die inhoudt dat de verdachte en de medeverdachte alle spullen die zij in de woning hadden aangeraakt in een plastic tas hadden gedaan en meegenomen en dat de verdachte die voorwerpen moest weggooien.
Het voorgaande, in de nadere overweging van het Hof aangeduide oordeel heeft betrekking op zowel het onder 1 als het onder 2 bewezenverklaarde, zodat de aanduiding in het bestreden arrest dat die overweging betrekking heeft op het onder 1 tenlastegelegde, kennelijk niet als een beperking is bedoeld.
Gelet op dit een en ander zijn de bewezenverklaringen onder 1 en 2 ook voor wat betreft het medeplegen toereikend gemotiveerd.
3.3. De middelen falen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 november 2011.
Conclusie 28‑06‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens ‘medeplegen van moord’ (feit 1 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en ten aanzien van feit 2 ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, zeven middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de ontoereikende verwerping van een verzoek om het audiovisuele materiaal van de verhoren van de verdachte ter terechtzitting af te spelen.
4.
Het middel heeft het oog op de volgende overweging van het Hof, weergegeven in het proces-verbaal van 7 juli 2009:
‘Het hof wijst af het verzoek tot het ter terechtzitting afspelen van het audiovisueel materiaal dat is opgemaakt van de verhoren van de verdachte. Het hof acht dit, gelet op hetgeen ter onderbouwing van dat verzoek is aangevoerd door de raadsman van de verdachte, niet noodzakelijk, terwijl ook overigens die noodzaak niet aannemelijk is geworden uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier van de verdachte.
[…]’
5.
6.
In aanmerking genomen dat verdachtes raadsman ter terechtzitting van 7 juli 2009 slechts heeft verklaard het van belang te achten dat het Hof ter terechtzitting de politieverhoren van de verdachte beluisterde en bekeek omdat door de rechercheurs tendentieuze vragen waren gesteld die vooral gebaseerd waren op wat andere mensen verklaard hadden en daarvan slechts een samenvatting was weergegeven in de processen-verbaal van verhoor, is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en in het licht van de onderbouwing van het verzoek toereikend gemotiveerd. In het verzoek wordt immers onder meer niet aangegeven op welke vragen het verzoek ziet en waarom deze vragen tendentieus zouden zijn.1. Dat het Hof ter terechtzitting van 16 juli 2010 — anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld: ambtshalve — is overgegaan tot het bekijken en beluisteren van drie van de vier fragmenten van verhoren die door het Openbaar Ministerie redengevend werden geacht voor de bewezenverklaring, doet aan het voorgaande niet af. Daaruit blijkt immers dat het Hof zich — zoals verdachtes raadsman beoogde — heeft willen overtuigen van de geloofwaardigheid van voor de verdachte bezwarende fragmenten van verhoren.
7.
Voor zover in de toelichting op het middel voorts wordt geklaagd over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om het vierde van de hiervoor genoemde fragmenten ter terechtzitting te vertonen, faalt het reeds omdat de verklaring van de verdachte waarop dit fragment betrekking heeft, namelijk het verhoor van de verdachte op 5 juni 20082., niet voor het bewijs is gebezigd.
8.
Het middel faalt.
9.
Het tweede middel klaagt dat het Hof — door de zijdens de raadsman aangedragen fragmenten van verhoren niet maar de door het openbaar ministerie aangedragen fragmenten wel ter zitting te beluisteren en te bekijken — de equality of arms heeft geschonden.
10.
De vraag of het Hof de equality of arms heeft geschonden vergt mede een oordeel van feitelijke aard. Daarom kan een beroep op schending van de equality of arms niet voor het eerst in cassatie worden gedaan.
11.
Het middel faalt.
12.
Het derde middel klaagt over schending van het openbaarheidsbeginsel, hierin bestaande dat het ter terechtzitting getoonde audiovisueel materiaal niet waarneembaar was op de publieke tribune.
13.
Het middel miskent dat het openbaarheidsbeginsel inhoudt dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar plaatsvindt (art. 269 lid 1 Sv) en niet ook dat de inhoud van de stukken van het geding en ander bewijsmateriaal aan het publiek wordt getoond. In dit verband wijs ik op het bepaalde in art. 301 Sv dat erop neerkomt dat van processen-verbaal c.a. de inhoud niet wordt medegedeeld, tenzij dit — kort gezegd — wordt bevolen of verzocht.
14.
Het middel faalt.
15.
Het vierde middel berust op de stelling dat uit 's Hofs arrest onvoldoende blijkt dat het slachtoffer door anderen om het leven is gebracht in plaats van dat zij zelfmoord heeft gepleegd.
16.
Deze stelling berust op onjuiste lezing van het arrest van het Hof. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat het slachtoffer niet door zelfdoding om het leven is gekomen. Ik wijs in het bijzonder op bewijsmiddel 5, inhoudende als verklaring van de medeverdachte dat zij het slachtoffer heeft gewurgd.
17.
Het middel faalt.
18.
Het vijfde middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen van het onder feit 1 primair tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed.
19.
Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
‘Ter beantwoording van de vraag of in dezen van medeplegen door de verdachte aan het haar onder 1 primair ten laste gelegde feit sprake is, is naar het oordeel van het hof het navolgende van belang.
De verdachte en haar medeverdachte zijn gezamenlijk opgetreden. Zij zijn gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer] gegaan. De verdachte is vervolgens steeds in de woning van [slachtoffer] gebleven en eerst met haar medeverdachte uit de woning vertrokken. Voordat de verdachte en haar medeverdachte naar de woning van [slachtoffer] gingen, was de reden van hun bezoek aan [slachtoffer] ook voor de verdachte duidelijk. De verdachte wist bovendien van het voornemen van de medeverdachte om [slachtoffer] te slaan. De verdachte is ook in de woning met [slachtoffer] achtergebleven toen haar medeverdachte die woning enige tijd had verlaten. De verdachte heeft door aldus te handelen bijgedragen aan de voor het slachtoffer bedreigende situatie door haar aanwezigheid in de woning. De verdachte heeft geen enkele poging gedaan om de medeverdachte van haar voornemen af te brengen of haar daarvan te weerhouden. Zij heeft zich ook niet op enige ander wijze gedistantieerd van het handelen van de medeverdachte, hoewel hiertoe de gelegenheid heeft bestaan, gezien de tijd die met de dodingshandelingen gemoeid is geweest temeer daar het voor haar op enig moment duidelijk was dat die dodingshandelingen gaande waren. Dat de medeverdachte in het bijzijn van de verdachte bij het verlaten van de woning het blikje cola en de asbak met daarin de peuken heeft meegenomen, kan naar het oordeel van het hof niets andere betekenen — in onderling verband en samenhang bezien van de feiten en omstandigheden die op grond van de bewijsmiddelen zijn gebleken dat de verdachte en de medeverdachte hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] hebben willen verhullen.
Op grond van het bovenstaande is mitsdien naar het oordeel van het hof sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, dat sprake is van het medeplegen van het de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde feit.’
20.
Wil de verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van moord dan moet het opzet van de verdachte niet alleen zijn gericht op samenwerking met haar medeverdachte zuster, die het slachtoffer daadwerkelijk door middel van verwurging van het leven heeft beroofd, maar ook op het van het leven beroven van het slachtoffer en moet zij daartoe met de medeverdachte hebben samengewerkt.
21.
In de hiervoor aangehaalde overwegingen heeft het Hof in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat verdachte bewust met de medeverdachte heeft samengewerkt met het oog op het scheppen van een bedreigende situatie voor het slachtoffer en het plegen van geweld jegens het slachtoffer in de vorm van slaan.
22.
Daarnaast heeft het Hof overwogen dat de verdachte zich niet van het handelen van de medeverdachte heeft gedistantieerd, ook niet — zo voeg ik daar aan toe — toen zij na een woordenwisseling tussen de medeverdachte en het slachtoffer begreep dat het slachtoffer dood moest en de medeverdachte het slachtoffer de keus gaf tussen ‘zelf doen’ of door haar, de medeverdachte ‘doen’ (bewijsmiddel 2), alsmede dat zij de medeverdachte niet van haar handelen — het van het leven beroven van het slachtoffer — heeft weerhouden.3. Voorts in aanmerking genomen dat verdachte zich bovendien in zoverre met het dood gaan van het slachtoffer heeft bemoeid dat zij heeft geïnformeerd of het spul dat het slachtoffer had ingenomen nadat het slachtoffer op een gegeven moment had gezegd ‘als ik dan toch dood moet dan doe ik het zelf wel’ enige uitwerking had (bewijsmiddel 6), en zij vervolgens gewoon meedeed met de ruzie tussen de medeverdachte en het slachtoffer (bewijsmiddel 6), kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte zo bewust en nauw met de medeverdachte heeft samengewerkt met het oog op het vermoorden van het slachtoffer dat van medeplegen van moord kan worden besproken.
23.
Het middel faalt.
24.
Het zesde middel, inhoudende de klacht dat het Hof heeft nagelaten het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op de vrijspraak van feit 2, aangezien het Openbaar Ministerie in de appelschriftuur geen grieven heeft geformuleerd tegen voornoemde vrijspraak, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder niet in het bepaalde in art. 416, derde lid, Sv.
25.
Het middel faalt.
26.
Het zevende middel richt zich tegen de bewezenverklaring van medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde.
27.
Het Hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat:
‘zij tezamen en in vereniging met een ander op of omstreeks 6 juli 2007 te Ridderkerk, nadat er toen en daar het misdrijf was gepleegd van moord, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, sporen van dat misdrijf heeft weggemaakt en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers hebben verdachte en haar mededader een blikje cola en een asbak meegenomen van de plaats van het delict en vervolgens dat blikje en die asbak in een container doen deponeren/gooien.’
28.
Bewijsmiddel 3 houdt in als verklaring van de verdachte dat de medeverdachte verdachtes blikje cola en de asbak met peuken in een plastic zakje heeft gedaan en heeft meegenomen, bewijsmiddel 6 dat de verdachte en de medeverdachte alle spullen die zij hadden aangeraakt in de woning van het slachtoffer in een plastic tas hebben gedaan en dat de medeverdachte vertelde dat zij de asbak, de telefoon van het slachtoffer en een blikje hadden meegenomen en de medeverdachte de opdracht had gegeven de plastic tas weg te gooien.
29.
Het Hof heeft voor wat betreft het bewijs van feit 2 volstaan met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Ten aanzien van het bewijs van feit 1 heeft het Hof wel een overweging gewijd aan het verhullen van de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte bij het onder 1 bewezenverklaarde:
‘Dat de medeverdachte in het bijzijn van de verdachte bij het verlaten van de woning het blikje cola en de asbak met daarin de peuken heeft meegenomen, kan naar het oordeel van het hof niets andere betekenen — in onderling verband en samenhang bezien van de feiten en omstandigheden die op grond van de bewijsmiddelen zijn gebleken dat de verdachte en de medeverdachte hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] hebben willen verhullen.’
30.
Blijkens zijn bewijsoverweging heeft het Hof voor waar gehouden dat de medeverdachte het blikje cola en de asbak heeft meegenomen. Dat betekent dat uit de bewijsmiddelen slechts kan worden afgeleid dat de medeverdachte het blikje cola en de asbak met de peuken in een plastic zak heeft gedaan, heeft meegenomen en heeft doen weggooien.
31.
Nu aldus door het Hof niet is vastgesteld en uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte ter zake van het meenemen van het blikje en de asbak op enigerlei wijze met de medeverdachte heeft samengewerkt, is de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
32.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, aangezien het Hof de verdachte ter zake van feit 2 heeft ontslagen van alle rechtsvervolging, de zaak om doelmatigheidsredenen zelf kunnen afdoen en de verdachte kunnen vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
33.
Het eerste tot en met het vierde middel en het zesde middel kunnen worden afgedaan op de voet van art. 81 RO.
34.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
35.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2. De Hoge Raad kan de verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2011
Zie het proces-verbaal van 16 juli 2010, p. 2.
Zie voor het belang hiervan HR 12 april 2005, LJN AS2769, NJ 2005, 577, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.6.