Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/23.4.7.4
23.4.7.4 Handelingen van de beheerder jegens het beleggingsfonds
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS363294:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de vraag of het niet toepassen van de vrijstelling in Nederland gebaseerd was op bijlage E van de richtlijn: M.E. van Hilten, Bancaire en financiële prestaties in de Europese BTW (diss.), Kluwer, Deventer, 1992, blz. 150.
Achttiende richtlijn inzake omzetbelasting van 18 juli 1989. Pb EG 3 augustus 1989, nr. L 226, V-N 1989, blz. 2365.
In het besluit van 6 december 1989, nr. WV 89/381, V-N 1989, blz. 3629 was goedgekeurd dat de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, overeenkomstig het bepaalde in de Achttiende richtlijn, reeds met ingang van 1 januari 1990 werd toegepast. Dit besluit is vervallen bij besluit van 20 december 1991, nr. WV 91/447.
Wet van 27 juni 1990, Stb. 1990, 380. Zie ook: Kamerstukken II 1989/90, 21 607, nr. 6 (MvA).
Kamerstukken II 1989/90, 21 607, nr. 3 (MvT), blz. 3-4.
HvJ EG 4 mei 2006, nr. C-169/04 (Abbey National II), V-N 2006/45.15, r.o. 63, 64 en 65.
Zie: HvJ EG 28 juni 2007, nr. C-363/05 (JP Morgan), V-N 2007/36.25.
HvJ EG 4 mei 2006, nr. C-169/04 (Abbey National II), V-N 2006/45.15. Zie hierover: R. Vos, Pensioenfondsen in het nieuws, BTW-Bulletin 2007, nr. 12, blz. 1-5.
Voorstel van 28 november 2007 voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/ 112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de behandeling van verzekerings- en financiële diensten, COM(2007) 747 definitief. Zie hierover: Gj. van Norden, Beleggingsinstellingen en BTW, WPNR 2008/6775, blz. 870.
Net als de bewaarder, is de beheerder in zekere zin te beschouwen als een orgaan van het beleggingsfonds. Desondanks wordt de beheerder als een afzonderlijke entiteit beschouwd. De beheerder verricht ten opzichte van het beleggingsfonds als een derde zelfstandig economische activiteiten, bestaande uit het tegen vergoeding beheren van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
In art. 135 lid 1 onderdeel g Btw-richtlijn (ex art. 13 B onderdeel d ten zesde, Zesde richtlijn) is het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, als omschreven door de lidstaten vrijgesteld. Tot 1992 paste Nederland op grond van de overgangsregeling van Bijlage E, onderdeel 10 van de richtlijn deze vrijstelling niet toe.1 De Achttiende richtlijn maakte een eind aan deze mogelijkheid.2 Daarom is sinds 1992 in art. 11 lid 1 onderdeel i, ten derde Wet OB een vrijstelling opgenomen voor het beheer van beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen van ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens.3 Voor de invulling van de begrippen beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen is destijds aansluiting gezocht bij de terminologie van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb).4 Uit de parlementaire geschiedenis blijkt, dat het er voor toepassing van de vrijstelling niet toe doet of er sprake is van een gesloten dan wel een open instelling (zie paragraaf 23.2.5).5
Het begrip “beheer” in de zin van art. 135 lid 1 onderdeel g Btw-richtlijn is door het HvJ EG in de zaak Abbey National II verder gepreciseerd. Het HvJ EG gaf aan:
“63. De handelingen waarvoor deze vrijstelling geldt, zijn dan ook de handelingen die specifiek zijn voor de activiteit van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
64. Derhalve vallen binnen de werkingssfeer van artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn, naast de taken van portefeuillebeheer, taken van administratie van gemeenschappelijke beleggingsfondsen zelf, zoals genoemd in bijlage II bij richtlijn 85/611, zoals gewijzigd, onder de rubriek „Administratie”; dit zijn taken die specifiek zijn voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen.6
65. Onder deze bepaling vallen daarentegen niet taken van een bewaarder van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals die welke worden genoemd in de artikelen 7, leden 1 en 3, en 14, leden 1 en 3, van richtlijn 85/611. Deze taken behoren immers niet tot het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, maar tot de controle van en het toezicht op de activiteiten daarvan, waarvan het doel is, te garanderen dat het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen volgens de wet verloopt.”
Uit het bovenstaande vloeit voort dat de handelingen tegen vergoeding van een beheerder van een beleggingsfonds vrijgesteld zijn.7 Ook diensten van eventuele subbeheerders kunnen vrijgesteld zijn, zolang het handelingen betreft die “over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen en kenmerkend en essentieel zijn voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen”.8 De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan om een en ander in een richtlijn vast te leggen.9