Procestaal: Duits.
HvJ EG, 03-09-2009, nr. C-489/07
ECLI:EU:C:2009:502
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
03-09-2009
- Magistraten
P. Jann, M. Ilešič, A. Tizzano, E. Levits, J.-J. Kasel
- Zaaknummer
C-489/07
- LJN
BJ8110
- Roepnaam
Messner
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2009:502, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 03‑09‑2009
Uitspraak 03‑09‑2009
P. Jann, M. Ilešič, A. Tizzano, E. Levits, J.-J. Kasel
Partij(en)
In zaak C-489/07,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Amtsgericht Lahr (Duitsland) bij beslissing van 26 oktober 2007, ingekomen bij het Hof op 5 november 2007, in de procedure
Pia Messner
tegen
Firma Stefan Krüger,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, M. Ilešič, A. Tizzano, E. Levits en J.-J. Kasel, rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 december 2008,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck als gemachtigde,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en P. Contreiras als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz, W. Wils en H. Krämer als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 februari 2009,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen mevrouw Messner, consumente, en de Firma Stefan Krüger (hierna: ‘Stefan Krüger’), een onderneming die verkoopt via internet, inzake de terugbetaling van een bedrag van 278 EUR na de opzegging van een op afstand gesloten overeenkomst.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3
In punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 wordt gesteld:
‘Overwegende dat het de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen; dat het, tenzij anderszins in deze richtlijn bepaald, wenselijk is te voorzien in een herroepingsrecht; dat het[, opdat dit recht niet louter formeel blijft,] noodzakelijk is de eventuele kosten die de consument bij de uitoefening van het herroepingsrecht moet dragen, te beperken tot de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen; dat dit herroepingsrecht de rechten van de consument op grond van de nationale wetgeving, met name met betrekking tot de ontvangst van beschadigde goederen en gebrekkige diensten of van producten en diensten die niet met de beschrijving van het aanbod overeenstemmen, onverlet laat; dat de lidstaten de bevoegdheid hebben de overige voorwaarden en regels voortvloeiend uit het herroepingsrecht te bepalen’.
4
Artikel 6, leden 1 en 2, van deze richtlijn bepaalt:
‘Herroepingsrecht
- 1.
Bij elke overeenkomst op afstand beschikt de consument over een termijn van ten minste 7 werkdagen waarbinnen hij de overeenkomst kan herroepen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend.
[…]
- 2.
Wanneer het herroepingsrecht overeenkomstig dit artikel door de consument is uitgeoefend, is de leverancier verplicht de door de consument gestorte bedragen kosteloos terug te betalen. Aan de consument kunnen, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend. Deze terugbetaling moet zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen dertig dagen plaatsvinden.’
5
Artikel 14 van voornoemde richtlijn luidt:
‘Minimumclausule
Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het verdrag. […]’
Nationale regeling
6
§ 312d van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: ‘BGB’), met als opschrift ‘Herroepings- en teruggaverecht bij overeenkomsten op afstand’, luidt:
- ‘(1)
De consument die een overeenkomst op afstand sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355. Bij overeenkomsten betreffende de levering van goederen kan hem krachtens § 356 een teruggaverecht worden toegekend in plaats van het herroepingsrecht.
- (2)
In afwijking van § 355, lid 2, eerste zin, gaat de herroepingstermijn niet in voordat is voldaan aan de informatieverplichtingen krachtens § 312c, lid 2; bij levering van goederen niet vóór de dag waarop de bestemmeling deze ontvangt; bij herhaalde levering van soortgelijke goederen niet vóór de dag waarop de eerste deellevering wordt ontvangen; bij dienstverrichtingen niet vóór de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten.’
7
§ 355 BGB, met als opschrift ‘Herroepingsrecht bij door de consument gesloten overeenkomsten’, bepaalt:
- ‘(1)
Wanneer de consument bij wet een herroepingsrecht krachtens deze bepaling wordt toegekend, dan is hij niet langer gebonden door zijn wilsverklaring tot het sluiten van de overeenkomst, wanneer hij deze tijdig heeft herroepen. De herroeping hoeft niet met redenen te zijn omkleed en dient binnen een termijn van twee weken middels een geschrift of door terugzending van het goed te worden meegedeeld aan de ondernemer. De termijn wordt geacht te zijn nageleefd bij tijdige verzending.
- (2)
De termijn gaat in op het tijdstip waarop de consument in duidelijke bewoordingen gestelde schriftelijke informatie over zijn herroepingsrecht ontvangt, die hem zijn rechten duidelijk maakt overeenkomstig de eisen van het gebruikte communicatiemiddel, de naam en het adres vermeldt van de adressaat van de herroeping, en een verwijzing bevat naar het begin van de termijn en naar de voorschriften van lid 1, tweede zin. Wanneer de informatie na de sluiting van de overeenkomst wordt meegedeeld, bedraagt de termijn in afwijking van lid 1, tweede zin, één maand. Indien de overeenkomst schriftelijk dient te worden gesloten, gaat de termijn niet in voordat een exemplaar van de overeenkomst of van de schriftelijke bestelling, of een kopie daarvan, ter beschikking is gesteld aan de consument. In geval van betwisting over het begin van de termijn draagt de ondernemer de bewijslast.
- (3)
Het herroepingsrecht vervalt uiterlijk zes maanden na de sluiting van de overeenkomst. Bij de levering van goederen gaat de termijn niet in vóór de dag waarop zij zijn ontvangen. In afwijking van de eerste zin vervalt het herroepingsrecht niet, indien de consument niet naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht. Bij overeenkomsten op afstand betreffende de verrichting van financiële diensten vervalt het herroepingsrecht evenmin wanneer de ondernemer niet naar behoren heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen uit hoofde van § 312c, lid 2, punt 1.’
8
§ 357 BGB heeft als opschrift ‘Juridische gevolgen van de herroeping en van de teruggave’, en bepaalt:
- ‘(1)
Tenzij anders bepaald vinden de voorschriften inzake het wettelijke opzeggingsrecht mutatis mutandis toepassing op het herroepings- en teruggaverecht. § 286, lid 3, is mutatis mutandis van toepassing op de verplichting tot het terugbetalen van betaalde bedragen krachtens dit voorschrift; de in die bepaling vastgestelde termijn gaat in met de verklaring van herroeping of teruggave van de consument. Gaat het daarbij om een terugbetalingsverplichting van een consument, dan gaat de termijn in met diens verklaring, gaat het om een terugbetalingsverplichting van de ondernemer, dan gaat deze in met de ontvangst daarvan.
- (3)
In afwijking van § 346, lid 2, eerste zin, punt 3, dient de consument een vergoeding te betalen wanneer het goed door het gebruik conform de bestemming ervan in een slechtere staat verkeert, mits hij uiterlijk bij de sluiting van de overeenkomst schriftelijk is gewezen op dit rechtsgevolg en op een mogelijkheid om dit te voorkomen. Dit geldt niet, wanneer de slechtere staat uitsluitend te wijten is aan het keuren van het goed. § 346, lid 3, eerste zin, punt 3, vindt geen toepassing wanneer de consument naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht of daarvan op een andere wijze kennis heeft gekregen.
- (4)
Verdere aanspraken zijn uitgesloten.’
9
§ 346, met als opschrift ‘Gevolgen van de opzegging’, leden 1 tot en met 3, BGB, luidt als volgt:
- ‘(1)
Wanneer een partij voor zichzelf een opzeggingsrecht heeft bedongen of een wettelijk opzeggingsrecht heeft, dient zij in geval van opzegging de ontvangen prestaties en de genoten voordelen te restitueren.
- (2)
In plaats daarvan dient de schuldenaar een vergoeding te betalen indien:
- 1.
restitutie gelet op de aard van het gepresteerde uitgesloten is;
- 2.
de schuldenaar het ontvangen goed heeft verbruikt, vervreemd, belast, verwerkt of omgevormd;
- 3.
het ontvangen goed versleten is of teniet is gegaan, behoudens wanneer de slijtage voortvloeit uit het normale gebruik van het goed.
Indien de overeenkomst in een tegenprestatie voorziet, vormt deze de basis voor de berekening van de vergoeding; indien een vergoeding dient te worden betaald voor het gebruik van een geleend goed, kan het bewijs worden geleverd dat dit gebruik minder waard was.
- (3)
De vergoedingsplicht vervalt:
- 1.
wanneer het gebrek op grond waarvan de overeenkomst kan worden opgezegd, pas bij de verwerking of de omvorming van het goed aan het licht is gekomen;
- 2.
voor zover de schuldeiser de gevolgen van de slijtage of het tenietgaan dient te dragen of de schade ook bij hem zou zijn ontstaan;
- 3.
wanneer in het geval van een wettelijk opzeggingsrecht het goed is versleten of tenietgegaan bij de rechthebbende hoewel deze dezelfde zorgvuldigheid heeft betracht als die welke hij gewoonlijk voor zijn eigen zaken betracht.
In geval van verrijking is hiervoor een vergoeding verschuldigd.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10
Op 2 december 2005 heeft mevrouw Messner van Stefan Krüger via internet een tweedehands notebook gekocht voor 278 EUR.
11
De door Stefan Krüger op internet gepubliceerde algemene verkoopvoorwaarden bepaalden ten tijde van deze verkoop met name dat de koper een vergoeding moet betalen wanneer het goed als gevolg van het gebruik conform de bestemming ervan in slechtere staat verkeert.
12
In augustus 2006 was er een defect aan het display van bovengenoemd notebook. Messner stelde Stefan Krüger op 4 augustus 2006 hiervan op de hoogte. Deze weigerde het defect gratis te repareren.
13
Op 7 november 2006 heeft Messner de koopovereenkomst herroepen en aangeboden het notebook tegen terugbetaling van de koopprijs aan Stefan Krüger terug te zenden. Deze herroeping geschiedde binnen de door het BGB gestelde termijnen, aangezien Messner niet de in de bepalingen van deze wet voorziene informatie had ontvangen die de herroepingstermijn zou hebben doen ingaan.
14
Messner heeft voor het Amtsgericht Lahr van Stefan Krüger betaling van 278 EUR gevorderd.
15
Stefan Krüger heeft in rechte tegen deze vordering aangevoerd, dat Messner voor het gebruik van het notebook gedurende ongeveer acht maanden hoe dan ook een vergoeding moet betalen. De marktprijs voor de huur van een vergelijkbaar notebook bedraagt gemiddeld ongeveer 118,80 EUR voor drie maanden; berekend over de tijd van het gebruik door Messner betekent dit een vergoeding van 316,80 EUR.
16
Daarop heeft het Amtsgericht Lahr de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Moeten de bepalingen van artikel 6, lid 2, juncto lid 1, tweede zin, van richtlijn 97/7 […] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de verkoper bij tijdige herroeping door de consument vergoeding voor het gebruik van het geleverde consumptiegoed kan eisen?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
17
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de bepalingen van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een vergoeding kan eisen voor het gebruik van een door een overeenkomst op afstand verworven goed.
18
Krachtens artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 kunnen aan de consument, voor de uitoefening van zijn herroepingsrecht, ten hoogste de rechtstreekse kosten voor het terugzenden van de goederen worden aangerekend.
19
In dit verband volgt uit punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 dat dit verbod om aan de consument andere kosten aan te rekenen dan die welke rechtstreeks voortvloeien uit het terugzenden van de goederen, beoogt te verzekeren dat het door de richtlijn gewaarborgde herroepingsrecht ‘niet louter formeel blijft’. Zo zou de consument ervan kunnen worden weerhouden om gebruik te maken van dit recht, indien daaraan negatieve financiële gevolgen zouden zijn verbonden.
20
Bovendien volgt uit datzelfde punt van de considerans dat het herroepingsrecht beoogt de consument te beschermen in de bijzondere situatie van een op afstand gesloten overeenkomst, waarbij ‘het de consument vóór de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienstverrichting kennis te nemen’. Het herroepingsrecht wordt dus geacht het nadeel te vergoeden dat de consument lijdt bij een op afstand gesloten overeenkomst, door hem een passende bedenktijd toe te kennen waarin hij het verworven goed kan keuren en uitproberen.
21
In het licht van deze doelstellingen moet het verbod van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 worden uitgelegd.
22
In dit verband moet worden vastgesteld dat de algemene verplichting volgens welke voor het gebruik van een door een overeenkomst op afstand verworven goed een compenserende vergoeding moet worden betaald, niet verenigbaar is met deze doelstellingen.
23
Zoals de advocaat-generaal in punt 74 van haar conclusie heeft beklemtoond, kan de consument, wanneer hij een dergelijke compenserende vergoeding zou moeten betalen enkel omdat hij het middels een overeenkomst op afstand verworven goed heeft kunnen gebruiken gedurende de tijd waarin het zich in zijn bezit bevond, zijn herroepingsrecht immers enkel uitoefenen tegen betaling van voornoemde vergoeding. Een dergelijk gevolg is duidelijk onverenigbaar met de formulering en het doel van artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7, en ontneemt de consument met name de mogelijkheid om in alle vrijheid en zonder enige druk gebruik te maken van de hem door deze richtlijn toegekende bedenktijd.
24
Ook zou afbreuk worden gedaan aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, wanneer de consument enkel vanwege het feit dat hij het middels een overeenkomst op afstand verworven goed heeft gekeurd en uitgeprobeerd een compenserende vergoeding zou moeten betalen. Aangezien het herroepingsrecht nu juist tot doel heeft de consument deze mogelijkheid te bieden, mag het feit dat hij hiervan gebruik heeft gemaakt niet tot gevolg hebben dat de consument dit recht enkel kan uitoefenen op voorwaarde dat hij een vergoeding betaalt.
25
Hoewel richtlijn 97/7 beoogt de consument te beschermen in de bijzondere situatie van een op afstand gesloten overeenkomst, strekt zij er evenwel niet toe hem rechten te verlenen die meer omvatten dan hetgeen hij nodig heeft om naar behoren zijn herroepingsrecht te kunnen uitoefenen.
26
Bijgevolg staan het door richtlijn 97/7 nagestreefde doel, en met name het in artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, ervan neergelegde verbod, er in beginsel niet aan in de weg dat de regeling van een lidstaat de consument verplicht tot het betalen van een billijke compenserende vergoeding in de situatie waarin deze het middels een overeenkomst op afstand verworven goed heeft gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals die van de goede trouw of van de ongerechtvaardigde verrijking.
27
Dienaangaande zij opgemerkt dat uit de laatste zin van punt 14 van de considerans van richtlijn 97/7 blijkt dat de lidstaten de bevoegdheid hebben de overige uit het herroepingsrecht voortvloeiende voorwaarden en regels te bepalen. Deze bevoegdheid moet evenwel worden uitgeoefend met inachtneming van de doelstelling van deze richtlijn, en mag geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer het bedrag van een compenserende vergoeding, zoals die welke in het voorgaande punt is genoemd, niet in verhouding staat tot de koopprijs van het betrokken goed of wanneer de nationale regeling op de consument de last legt om te bewijzen dat hij dit goed tijdens de termijn voor herroeping niet heeft gebruikt op een wijze die verder ging dan nodig was om naar behoren zijn herroepingsrecht te kunnen uitoefenen.
28
Aan de hand van deze beginselen dient de nationale rechter de bij hem aanhangige zaak te beslechten, daarbij naar behoren rekening houdend met alle bijzonderheden hiervan, en met name met de aard van het betrokken product, alsmede met de vraag hoelang het, doordat de verkoper zijn informatieverplichting niet is nagekomen, heeft geduurd voordat de consument, zijn herroepingsrecht heeft uitgeoefend.
29
Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die in algemene zin bepaalt dat de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een compenserende vergoeding kan eisen voor het gebruik van een middels een overeenkomst op afstand verworven goed. Diezelfde bepalingen verzetten zich er evenwel niet tegen dat de consument wordt verplicht tot het betalen van een compenserende vergoeding voor het gebruik van dit goed, wanneer dit gebruik heeft plaatsgevonden op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals dat van de goede trouw of van ongerechtvaardigde verrijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van deze richtlijn en, met name, aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen.
Kosten
30
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die in algemene zin bepaalt dat de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een compenserende vergoeding kan eisen voor het gebruik van een middels een overeenkomst op afstand verworven goed.
Diezelfde bepalingen verzetten zich er evenwel niet tegen dat de consument wordt verplicht tot het betalen van een compenserende vergoeding voor het gebruik van dit goed, wanneer dit gebruik heeft plaatsgevonden op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals dat van de goede trouw of van ongerechtvaardigde verrijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van deze richtlijn en, met name, aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑09‑2009