Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/9.2.1
9.2.1 Inleiding
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS377414:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Asser/Vranken 1995, nr. 70; Hammerstein 1992 ('stormachtige ontwikkelingen') en Snijders, Ynzonides & Meijer 2002, nr. 27, waar zij opmerken dat art. 6 EVRM van 'onschatbare betekenis' is gebleken voor de ontwikkelingen van de Europese waaronder de Nederlandse rechtspleging in de afgelopen decennia.
Zie bijvoorbeeld de door Van Boneval Faure 1871, p. 68-77 genoemde beginselen. Smits 1996, p. 8 merkt op dat de regering bij de ratificatie van het EVRM in 1954 pretendeerde dat het verdrag voor Nederland geen nieuwe verplichtingen schiep. Vgl. Dommering 1983, p. 155 e.v. en 233 e.v. Of dit ook geldt voor het beginsel van berechting binnen een redelijke termijn, dat onder de werking van art. 6 EVRM zo sterk op de voorgrond in getreden, valt te betwijfelen, ook al is het streven naar een voortvarende behandeling van de zaak een streven van alle tijden.
Vgl. Dommering 1983, p. 234.
Zie hierover VeegensfKorthals AtesfGroen 2005, nr. 78.
508. Art. 6 lid 1 EVRM waarborgt dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, dat bij de wet is ingesteld en dat de uitspraak, behoudens ingeval zich een van de in het artikel genoemde uitzonderingsgronden voordoet, in het openbaar wordt gewezen. In de voorgaande hoofdstukken kwam al aan bod dat in dit artikel, zoals uitgelegd door het EHRM, bovendien het recht op een effectieve toegang tot de rechter wordt geacht besloten te liggen, in bepaalde gevallen het recht op een mondelinge behandeling, en dat het recht op een eerlijke behandeling meer specifiek het rechtop hoor en wederhoor omvat, alsook de eis van gelijkheid der wapenen van procespartijen ( equality of arms) en motivering van de uitspraak.
Hoewel het EVRM dateert van 1950, kwam het daarin vervatte art. 6 EVRM pas begin jaren tachtig van de vorige eeuw in beeld als normatief oriëntatiepunt voor het civiele procesrecht.1 Sindsdien heeft het beroep op art. 6 EVRM in civiele procedures een grote vlucht genomen. Onmiskenbaar heeft de ontwikkeling van het Nederlandse burgerlijk procesrecht daardoor een sterke impuls gekregen.2 De in art. 6 EVRM vervatte beginselen golden evenwel ook vóór de totstandkoming van het EVRM expliciet of impliciet al in de nationale rechtspraktijk als beginselen van procesrecht.3 Dat art. 6 EVRM voor de civiele procedure zo veel betekenis heeft gekregen, zal te maken hebben met het gegeven dat deze beginselen nu in dit ene, rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde werkende voorschrift zijn gebundeld.4Bovendien legt de 'mensenrechtelijke status' die met de erkenning van deze beginselen in het EVRM tot uitdrukking komt, bij de toepassing van die beginselen extra gewicht in de schaal. Ten slotte bedenke men dat de schending van de in art. 6 EVRM besloten beginselen in de Nederlandse cassatierechtspraak tot de verruiming van de wettelijke cassatiegronden in 1963 slechts indirect een rol van betekenis kon spelen, te weten via een klacht over schending van de wet.5
Opvallend is dat de 'opmars' van art. 6 EVRM in het civiele procesrecht zich gelijktijdig heeft voltrokken met de enkele jaren eerder (medio jaren zeventig van de vorige eeuw) in gang gezette opmars van het begrip goede procesorde als open norm. Nu in art. 6 EVRM beginselen liggen besloten die ook, zo bleek uit de in dit onderzoek betrokken jurisprudentie, achter verwijzingen naar de eisen van een goede procesorde schuil kunnen gaan, dringt zich de vraag op hoe de toepassing van art. 6 EVRM zich verhoudt tot de toepassing van laatstgenoemde eisen.
Alvorens tot beantwoording van deze vraag over te gaan, zal in het navolgende eerst worden stilgestaan bij de wijze waarop art. 6 EVRM in de civiele procedure normatieve werking heeft. Vervolgens komen aan bod het verschil in het toepassingsgebied van art. 6 EVRM en de eisen van een goede procesorde, het verschil in de normatieve kracht en ten slotte verschillen in de normatieve inhoud.