Hof Den Haag, 03-03-2015, nr. 22-005381-13
ECLI:NL:GHDHA:2015:639
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
22-005381-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:639, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Rolnummer: 22-005381-13
Parketnummer: 10-153663-13
Datum uitspraak: 3 maart 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 februari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van omstreeks 22 december 2009 tot en met 06 januari 2010 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een TV en /of een ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van omstreeks 22 december 2009 tot en met 06 januari 2010 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een TV en /of een ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele aantreffen van een sigarettenpeuk onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De sigarettenpeuk kan bijvoorbeeld in de woning terecht zijn gekomen doordat iemand deze onder zijn schoen heeft meegenomen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het proces-verbaal bevindingen d.d. 7 januari 2010, met nr. 2010006368-2, komt naar voren dat er bij sporenonderzoek op 7 januari 2010 in de woning aan de [adres] te Rotterdam in de kleine kamer naast de slaapkamer op de vloer een sigarettenpeuk is veiliggesteld die niet van de bewoners was. Voorts heeft de aangever bij een later verhoor verklaard dat hij in de gang van de woning op de vloer een brandplek heeft aangetroffen die er voorheen niet heeft gezeten, om welke brandplek as lag, vermoedelijk van een sigaret. Dit duidt er op dat in de woning door anderen dan de bewoners is gerookt.
Blijkens het rapport resultaten DNA-onderzoek van 30 januari 2013, met de daarbij behorende bijlage DNA-profielcluster 13944, is uit DNA-onderzoek gebleken dat het DNA op de sigarettenpeuk van de verdachte afkomstig kan zijn. De door het Nederlands Forensisch Instituut berekende matchkans van het aangetroffen enkelvoudige DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Gelet op de berekende frequentie stelt het hof vast dat het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte is.
Het hof overweegt dat de sigarettenpeuk met het DNA van de verdachte is aangetroffen in een (afgesloten) woning waar gedurende de bewezenverklaarde periode geen andere personen binnen zijn geweest dan de inbreker(s).
Het hof is gelet op een en ander van oordeel dat de in de woning aangetroffen sigarettenpeuk een daderspoor is, afkomstig van de verdachte. Voor het door de raadsman enkel veronderstellenderwijs geopperde alternatieve scenario of een ander scenario bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt. De verdachte, die bovendien nog heeft gesteld te roken, is noch in eerste aanleg noch in hoger beroep ter terechtzitting verschenen, teneinde te spreken over een mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van de peuk met zijn DNA op de plaats van het delict.
Gelet op hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft ingebroken in de woning aan de [adres] te Rotterdam.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Door een dergelijk feit wordt het gevoel van veiligheid dat mensen in hun eigen woning zouden moeten hebben, veelal ernstig aangetast. Zoals volgt uit het schadeopgaveformulier dat is opgesteld door het slachtoffer, hebben hij en zijn vrouw ten gevolge van de inbraak te kampen gehad met angstgevoelens en huilbuien. De verdachte heeft er voorts door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen en de persoonlijke levenssfeer van anderen. Tevens heeft hij voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het andersoortige feiten dan als bewezenverklaard.
Het hof is - alles overwegende en met het oog op de ter zake geldende oriëntatiepunten - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.598,99.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd en ter terechtzitting in hoger beroep het gevorderde bedrag verminderd tot het door de rechtbank toegewezen bedrag bestaande uit de € 227,- aan materiële schade en € 300,- immateriële schade. In hoger beroep is deze vordering derhalve aan de orde tot een bedrag van € 527,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het ter zitting gevorderde bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, zoals nader omschreven in het dictum.
Het hof stelt vast dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, zoals nader omschreven in het dictum.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 527,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 527,00 (vijfhonderdzevenentwintig euro) bestaande uit € 227,00 (tweehonderdzevenentwintig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële- en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 527,00 (vijfhonderdzevenentwintig euro) bestaande uit € 227,00 (tweehonderdzevenentwintig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële- en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. Klein Wolterink, mr. A.S.I. van Delden en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 maart 2015.
mr. G.J.W. van Oven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.