Einde inhoudsopgave
Beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool VO 2020
Artikel 16 Topsporttalentleerlingen op reguliere scholen
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2023
- Redactionele toelichting
Dit artikel is opnieuw ingevoegd. Art 16 (oud) vernummerd tot art. 17.
- Bronpublicatie:
29-06-2023, Stcrt. 2023, 20304 (uitgifte: 20-07-2023, regelingnummer: 39059017)
- Inwerkingtreding
01-08-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-2023, Stcrt. 2023, 20304 (uitgifte: 20-07-2023, regelingnummer: 39059017)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een Topsporttalentschool, waarbij een topsporttalentleerling is ingeschreven, voor de duur van het schooljaar waarin de aanvraag wordt gedaan, toestaan om de topsporttalentleerling ontheffingen te verlenen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14 of een beroep te doen op de mogelijkheid voor het doen van een gespreid examen als bedoeld in artikel 15.
2.
Uit de aanvraag bedoeld in het eerste lid moet het volgende blijken:
- a.
de topsporttalentleerling staat ingeschreven op een school van het bevoegd gezag;
- b.
de topsporttalentleerling woont op meer dan 25 kilometer reisafstand van een Topsporttalentschool of is ingeschreven voor een schoolsoort als bedoeld in artikel 2.1. van de wet die niet wordt aangeboden op een nabijgelegen Topsporttalentschool;
- c.
de school kan blijkens een positief advies van het Expertisecentrum de topsporttalentleerling een optimale combinatie tussen sport en onderwijs aanbieden; en
- d.
de kwaliteit van het onderwijs van de schoolsoort waar de topsporttalentleerling bij de school staat ingeschreven is niet zeer zwak als bedoeld in artikel 2.94, eerste en derde lid, van de wet of door de inspectie ingevolge artikel 11 van de Wet op het onderwijstoezicht als onvoldoende beoordeeld.
3.
De aanvraag bedoeld in het eerste lid kan tot 1 oktober van het lopende schooljaar worden gedaan. De minister beslist binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.
4.
Indien de topsporttalentleerling bedoeld in het eerste en tweede lid niet meer beschouwd kan worden als een topsporttalentleerling, is artikel 9 van overeenkomstige toepassing.
5.
De minister kan afwijken van het tweede lid, onder b, als toepassing daarvan gelet op het belang van de topsporttalentleerling om sport en onderwijs optimaal te kunnen combineren, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.