Vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437.
HR, 20-11-2018, nr. 17/00973
ECLI:NL:HR:2018:2196
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-11-2018
- Zaaknummer
17/00973
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2196, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:734
ECLI:NL:PHR:2018:734, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2196
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0036
Uitspraak 20‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal, art. 311.1.4 Sr. Strafmotivering, art. 359.6 Sv. Voldaan aan art. 359.6 Sv door d.m.v. bevestiging vonnis Pr (gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk) te overwegen dat alles overwegende eis OvJ passend en gerechtvaardigd is? Strafmotivering bevat in strijd met art. 359.6 Sv geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt ex art. 359.8 Sv tot nietigheid. CAG: merkt ambtshalve op dat arrest Hof niet in stand kan blijven, omdat bevestigd vonnis Pr, dat in p-v van tz. in e.a. is aangetekend en waarin is verwezen naar vervallen stempelvonnis, incompleet is. Volgt (algehele) vernietiging en terugwijzing.
20 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/00973
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 februari 2017, nummer 21/000555-16,
in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. van den Berg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het Hof, dat het vonnis van de Politierechter met overneming van gronden heeft bevestigd, heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Zij is samen met haar vriendin naar de stad gegaan en beiden hadden een geprepareerde tas bij zich. Hieruit blijkt dat er berekenend te werk is gegaan. Deze werkwijze dient in de op te leggen straf tot uitdrukking te worden gebracht. Voorts neemt de politierechter in aanmerking dat verdachte in 2014, dus nog niet zo lang geleden, is veroordeeld voor winkeldiefstal. Alles overwegende acht de politierechter de eis van de officier van justitie passend en gerechtvaardigd."
2.3. Deze overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018.
Conclusie 03‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over strafmotivering (art. 359, zesde lid, Sv). Ambtshalve opmerking over uitwerking van het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/00973 Zitting: 3 juli 2018 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 13 februari 2017 met overneming van gronden bevestigd het vonnis van 3 februari 2016 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte blijkens een stempelvonnis als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof – dat het vonnis van de politierechter met overneming van gronden heeft bevestigd – in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
4. De rechtbank heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
“De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Zij is samen met haar vriendin naar de stad gegaan en beiden hadden een geprepareerde tas bij zich. Hieruit blijkt dat er berekenend te werk is gegaan. Deze werkwijze dient in de op te leggen straf tot uitdrukking te worden gebracht. Voorts neemt de politierechter in aanmerking dat verdachte in 2014, dus nog niet zo lang geleden, is veroordeeld voor winkeldiefstal. Alles overwegende acht de politierechter de eis van de officier van justitie passend en gerechtvaardigd.”
5. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt het in art. 359, zesde lid eerste volzin, Sv opgenomen vereiste aldus ingevuld dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen.1.
6. De hiervoor onder 4 weergegeven en door het hof bevestigde strafmotivering van de rechtbank bevat, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Het hof heeft in zijn overwegingen immers niet uitdrukkelijk doen blijken dat alleen een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf te dezen passend en geboden is en heeft aldus niet in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk hebben bepaald. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid.2.Ten overvloede merk ik op dat de omstandigheid dat de politierechter de eis van de officier van justitie passend en gerechtvaardigd heeft geacht, terwijl de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf elders in het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter is weergegeven3., dat niet anders maakt.4.
7. Het middel slaagt.
8. Ambtshalve wijs ik nog op het volgende. Het mondelinge vonnis van de politierechter is overeenkomstig art. 378, tweede lid, Sv in het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 3 februari 2016 aangetekend. Dat vonnis is evenwel slechts gedeeltelijk aangetekend5., terwijl in het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 3 februari 2016 is opgenomen dat “de aantekening mondeling vonnis”, waarmee wordt bedoeld het zogeheten stempelvonnis als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv, “aan dit proces-verbaal [is] gehecht en wordt geacht hiervan deel uit te maken”. Daarmee hebben de politierechter en, door het vonnis van de politierechter te bevestigen, het hof miskend dat genoemd stempelvonnis op grond van art. 378a, vijfde lid, Sv is vervallen ten gevolge van het aantekenen van het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting. Resteert een incompleet overeenkomstig art. 378, tweede lid, Sv in het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 3 februari 2016 aangetekend vonnis. Het voorgaande leidt mij tot de slotsom dat het bestreden arrest, waarbij het vonnis is bevestigd, niet in stand kan blijven en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het hof.
9. Een andere grond die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑07‑2018
Vgl. bijv. HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2495 en HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:152.
In het proces-verbaal van de terechtzitting vóór de aantekening van het mondeling vonnis.
Vgl. HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2491.
Niet opgenomen daarin zijn bijv. de kwalificatie, de toegepaste artikelen en de strafoplegging. Zie Regeling aantekening mondeling vonnis door de politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996, Stcrt. 1996, 197, art. 1, onder d, e, f en h.