Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan
Artikel 3
Geldend
Geldend van 01-01-2013 tot 01-01-2027
- Bronpublicatie:
05-12-2012, Stcrt. 2012, 25816 (uitgifte: 14-12-2012, regelingnummer: J-3144545)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-2012, Stcrt. 2012, 25816 (uitgifte: 14-12-2012, regelingnummer: J-3144545)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Kinderopvang
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een instellingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een kind:
- a.
van een binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest die in Nederland woonachtig en binnenlands belastingplichtig is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en;
- b.
voor wie op grond van de Leerplichtwet 1969 een leerplicht of kwalificatieplicht geldt en die is ingeschreven op een school of instelling als bedoeld in die wet.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie bij wijze van uitzondering ook verstrekt ten behoeve van een kind waarvan de ouders vóór 1 januari 2010 in Nederland woonachtig zijn, maar buitenlands belastingplichtig zijn.
3.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt de subsidie bij wijze van uitzondering ook verstrekt ten behoeve van een kind voor wie:
- a.
op grond van de Leerplichtwet 1969 nog geen leerplicht of kwalificatieplicht geldt, maar voor wie wegens bijzondere omstandigheden ten behoeve van zijn ontwikkeling de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of pleeggezin noodzakelijk is of
- b.
op grond van de Leerplichtwet 1969 geen leerplicht of kwalificatieplicht meer geldt, maar:
- —
dat aansluitend op het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 een andere opleiding of ander onderwijs volgt als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969;
- —
ten behoeve van het afronden van de opleiding wegens bijzondere omstandigheden een eenmalige verlenging van de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of pleeggezin met één jaar noodzakelijk is of
- —
wegens bijzondere omstandigheden door gebrek aan een alternatief de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of pleeggezin noodzakelijk is, ten langste tot en met de leeftijd van 19 jaar.
3.
De subsidieontvanger meldt de plaatsing van een kind als bedoeld in het tweede lid aan de minister.