De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
Hof Amsterdam, 31-03-2022, nr. 23-002533-17
ECLI:NL:GHAMS:2022:969
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-03-2022
- Zaaknummer
23-002533-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:969, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:765
Uitspraak 31‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake verduistering en valsheid in geschrift. Verdachte heeft als penningmeester van een culturele stichting € 63.325,- verduisterd. Om dit verborgen te houden heeft zij vervalste facturen en bankafschriften gebruikt en afgeleverd aan het administratiekantoor van de stichting.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002533-17
datum uitspraak: 31 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-845169-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 november 2021 en 17 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman en de advocaten van de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 november 2014 te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid (giraal) geld, in totaal (ongeveer) 63.325,- Euro, althans een hoeveelheid (giraal) geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geld/goed(eren) verdachte als penningmeester van de [benadeelde] , althans als de persoon verantwoordelijk voor de afhandeling en betaling van de inkoop- en verkoopfacturen van de [benadeelde] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, zich (telkens) wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 oktober 2013 te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad
A
Vijf (5) facturen, te weten:
-één (1) factuur van [bedrijf 1] gericht aan [benadeelde] , met factuurnummer: [nummer 1] , voor een bedrag van in totaal 8.975,- Euro (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 1] ), en/of
-één (1) factuur van [bedrijf 2] gericht aan de [benadeelde] en [naam 2] , met factuurnummer: [nummer 2] , voor een bedrag van in totaal 4.210,- Euro (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 2] ), en/of
-één (1) factuur van [bedrijf 3] ( [naam 3] ) gericht aan [naam 2] en [benadeelde] , met factuurnummer: [nummer 3] , voor een bedrag van in totaal 5.211,75 Euro (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 3] ), en/of
-één (1) factuur van [bedrijf 4] gericht aan [benadeelde] t.a.v. [naam 2] , met factuurnummer: [nummer 4] , voor een bedrag van in totaal 23.336,25 Euro (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 4] ), en/of
-één (1) factuur van [bedrijf 3] ( [naam 3] ) gericht aan [naam 2] en [benadeelde] , met factuurnummer: [nummer 5] , voor een bedrag van in totaal 15.000,- Euro (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 5] ), en/of
B.
zestien (16), althans een of meer, bankafschrift(en) en/of rekeningafschrift(en) van De Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , onder vermelding van [ovv] , [benadeelde] ( [bestandsnaam 6] en/of [bestandsnaam 7] en/of [bestandsnaam 8] en/of [bestandsnaam 9] en/of [bestandsnaam 10] en/of [bestandsnaam 11] en/of [bestandsnaam 12] en/of [bestandsnaam 13] en/of [bestandsnaam 14] en/of [bestandsnaam 15] en/of [bestandsnaam 16] en/of [bestandsnaam 17] en/of [bestandsnaam 18] en/of [bestandsnaam 19] tot en met [bestandsnaam 20] en/of [bestandsnaam 21] en/of [bestandsnaam 22] ),
zijnde telkens (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin - zakelijk weergeven - dat:
- op die factu(u)r(en) een hoger bedrag(en) staat/staan vermeld dan in werkelijkheid door de [benadeelde] was/waren verschuldigd en/of
- op die/dat bankafschrift(en) en/of rekeningafschrift(en):
(i)(een) hogere betaling(en) staat/staan vermeld dan in werkelijkheid door de [benadeelde] was/waren gedaan en/of,
(ii)(een) lager(e) bedrag(en) aan ontvangen subsidie staat/staan vermeld dan in werkelijkheid door de [benadeelde] was/waren ontvangen en/of,
(iii)(een) pinbetaling(en) en/of geldautomaatopname(n) en/of overboeking(en) naar bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] h/o [bedrijf 5] en/of door de [benadeelde] ontvangen subsidiebedrag(en) is/ zijn weggelakt en/of verwijderd,
zulks terwijl verdachte (telkens) wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
en bestaande dat gebruik en/of afleveren (telkens) uit het overleggen van dit/deze valse en/of vervalste geschrift(en) aan [administratiekantoor] om deze in de boekhouding te doen/laten verwerken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, gelet op de gewijzigde tenlastelegging, tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De verdachte ontkent de haar tenlastegelegde verduistering en stelt dat zij niet de enige was die toegang had tot bankzaken en tot de pinpas van de [benadeelde] . Zij kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor de verduistering. Subsidiair kunnen alleen de overboekingen naar het bedrijf [bedrijf 5] aan de verdachte worden toegerekend. Nu verder uit getuigenverklaringen, noch uit het onderzoek is komen vast te staan dat verdachte de geldopnamen heeft gedaan of ten tijde van de geldopnamen de bankpas in haar bezit had, en alternatieve scenario’s niet zijn onderzocht, moet de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde gebruik maken van vervalste facturen heeft de raadsman bepleit dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, terwijl de verdachte het haar onder 2 tenlastegelegde ontkent.
Oordeel van het hof
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.1.Het hof neemt grotendeels de overwegingen en oordelen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Op 1 september 2015 heeft mr. [naam 1] , op verzoek van [naam 4] en [naam 5] , vertegenwoordigers van de stichting [benadeelde] , namens de stichting aangifte gedaan van verduistering en valsheid in geschrift tegen de verdachte.2.De verdachte was van 4 april 2011 tot 26 juni 2015 penningmeester bij de stichting.3.Zij was verantwoordelijk voor de afhandeling en betaling van de inkoop- en verkoopfacturen.4.Als penningmeester had de verdachte als enige de beschikking over de bankrekening, inclusief de op haar naam gestelde bankpas van de stichting, en was zij verantwoordelijk voor het beheer van deze bankrekening.5.
De (financiële) administratie was uitbesteed aan het [administratiekantoor] (hierna: het administratiekantoor). Blijkens de aangifte en de verklaring van [naam 6] , administrateur bij het administratiekantoor, was het de verdachte die ten behoeve van de boekhouding van de stichting kopieën van bankafschriften en inkoop- en verkoopfacturen aan het administratiekantoor verstrekte. Zij was de enige van de stichting die contact had met het administratiekantoor.6.
In het jaar 2014 is besloten de stichting op te heffen. In het laatste kwartaal van het jaar 2014 en het eerste kwartaal van het jaar 2015 is de verdachte namens [naam 2] , projectmanager bij de stichting, en het administratiekantoor meermalen verzocht openstaande posten te betalen, teneinde tot een afwikkeling van de stichting te kunnen komen. De verdachte heeft niet aan deze verzoeken voldaan en was onbereikbaar voor de stichting. Per juli 2015 stond een bedrag van € 32.362,- open. Tot slot bleek dat over het jaar 2014 bankafschriften in de administratie ontbraken en dat de bankrekening per 12 februari 2015 reeds was opgeheven.7.
Deze omstandigheden waren voor de medebestuurders van de stichting aanleiding om de bankafschriften over de jaren 2011 tot en met februari 2015 bij de bank op te vragen. De opgevraagde bankafschriften zijn vergeleken met de door de verdachte overhandigde administratie aan het administratiekantoor. Hieruit bleek dat specifieke transacties en pinopnames niet zichtbaar waren op bankrekeningafschriften, zoals deze door het administratiekantoor waren ontvangen.8.Een deel van de transacties waren ten gunste van een onderneming genaamd [bedrijf 5] gedaan.9.Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de verdachte eigenaar was van [bedrijf 5] en dat deze onderneming met ingang van 1 september 2012 was opgeheven.10.
Ook is gebleken dat zich in de administratie inkoopfacturen bevonden waarvan de gefactureerde geldbedragen waren verhoogd en dat door de verdachte verstrekte bankafschriften aan het administratiekantoor zo waren aangepast dat deze overeenkwamen met de verhoogde gefactureerde geldbedragen.11.
De aangifte van de stichting was voor de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) aanleiding om nader onderzoek te doen. Uit het onderzoek blijkt dat een groot aantal transacties van in totaal € 63.325,- niet zichtbaar zijn op de door de verdachte verstrekte bankafschriften aan het administratiekantoor, ofwel waarvan de verdachte de bankafschriften in zijn geheel niet heeft verstrekt.12.
Van het geldbedrag van € 63.325,- is € 22.400,- contant opgenomen en € 2.425,- aangewend voor privédoeleinden van de verdachte.13.In de jaren 2012 en 2013 zijn deze contante opnames in Rotterdam gedaan, in de directe omgeving van waar de verdachte woonachtig was. Vanaf februari 2014 zijn de contante opnames uitsluitend in Amsterdam gedaan. Uit een drietal mutaties van de politie Amsterdam blijkt dat de verdachte het grootste deel van 2014 waarschijnlijk in Amsterdam woonachtig was.14.De verdachte heeft ook verklaard dat zij op enig moment van Rotterdam naar Amsterdam is verhuisd.15.Verder is vanaf de bankrekening een geldbedrag van in totaal € 38.500,- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 5] . Dit geld is vervolgens deels contant opgenomen en voor het overige aangewend voor privéuitgaven.16.
De verdachte had geen recht op vergoeding voor haar werkzaamheden voor de stichting. Ook had zij geen toestemming om dergelijke grote contante opnames te doen of om het geld van de stichting aan te wenden voor privédoeleinden. Tot slot heeft de stichting nooit gebruik gemaakt van de diensten van [bedrijf 5] .17.
Het hof stoelt de bewezenverklaring mede op het volgende:
[naam 2] heeft verklaard dat zij facturen doorstuurde aan de verdachte. Als zij een digitale factuur kreeg, ging die naar het emailadres van de verdachte en facturen op papier gaf zij aan de verdachte zelf op haar kantoor. Zij heeft alleen toen de stichting werd opgericht twee of drie keer contact gehad met de [naam 6] , daarna niet meer. De verdachte ging over de bankrekening en had de beschikking over de bankpas. Zij zorgde voor het internetbankieren, dat heeft [naam 2] zelf van de verdachte gehoord. Er werd wel contant geld opgenomen op verzoek van [naam 2] , om bands te betalen of VVV bonnen voor vrijwilligers aan te schaffen. De verdachte ging dan pinnen en [naam 2] ging in principe niet mee. Het ging dan om hooguit € 300,- per keer. Er werd in Rotterdam gepind, niet in Amsterdam. [naam 2] haalde het geld bij de verdachte. Er is bij het organiseren van activiteiten van de stichting nooit gebruik gemaakt van een bedrijf van de verdachte.18.
Ergens in 2014 heeft [naam 2] contact opgenomen met de bank, waar men haar vertelde dat de bankrekening (het hof begrijpt: van de stichting) was opgeheven met een negatief saldo. Zij kon geen contact met de verdachte krijgen. Zij heeft [naam 6] gebeld, die zei dat het hem ook niet was gelukt contact op te nemen met de verdachte.19.
Drie of vier keer per jaar werd een evenement door de stichting georganiseerd. Per evenement was er sprake van 8 tot 10 artiesten. Het ging dan om circa 40 optredens per jaar. Daarvan werden zes of zeven optredens contant betaald.20.
[naam 6] heeft verklaard dat hij de bankafschriften, facturen en kasbonnetjes van de verdachte kreeg, per post of hij ging het in Rotterdam bij de verdachte halen. Hij kreeg de stukken in een envelop of een plastic mapje van de verdachte, er was nooit iemand anders bij. Het kwam wel eens voor dat een factuur ontbrak en [naam 6] voorstelde daar even contact met [naam 2] (het hof begrijpt: [naam 2] ) over op te nemen, waarop de verdachte reageerde met woorden als “nee, alles verloopt via mij”.21.Hij heeft nooit stukken van [naam 2] gekregen, hij kreeg alles van de verdachte.22.
Uit een e-mail van de Rabobank van 8 augustus 2018 volgt dat er voor de bankrekening van de stichting door de bank maar één pas is uitgegeven,23.op naam van de verdachte, [verdachte] .24.
De 5 in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde facturen.25.
De 16 bankafschrift(en) en/of rekeningafschrift(en) van de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , onder vermelding van [ovv] , [benadeelde] .26.
Nadere overwegingen
De verdachte beheerde, als penningmeester, de bankrekening van de stichting en had, zo blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, als enige de beschikking over de op haar naam gestelde bankpas van deze bankrekening. Zonder dat zij hiervoor toestemming had, heeft zij geld van de bankrekening van de stichting overgemaakt naar de bankrekening van haar per 1 september 2012 opgeheven onderneming, genaamd [bedrijf 5] . Ook heeft zij contant geld opgenomen. Dat het de verdachte moet zijn geweest die ook de contante opnames heeft gedaan, vindt bevestiging in het feit dat deze zijn gedaan in de directe omgeving van haar verblijfadres en/of in haar woonplaats. Verdachte heeft aldus, door zo te handelen, het geld van de stichting anders dan door misdrijf onder zich gekregen en zij is als heer en meester over deze geldbedragen van de stichting gaan beschikken. Vervolgens heeft zij het geld aangewend voor privé-uitgaven.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een bedrag van in totaal € 63.325,- heeft verduisterd. Dit geldt ook voor een later teruggestort geldbedrag van € 3.000,-. Verdachte heeft immers dit geldbedrag voor privé-doeleinden van de bankrekening van de stichting gehaald en is dat tegen de afspraken in gaan beheren. Daarmee is ook de verduistering van dit laatste geldbedrag voltooid.
Tot slot heeft de verdachte, om te verbergen dat zij geld van de stichting had verduisterd, een vijftal valselijk opgemaakte facturen en zestien valselijk opgemaakte bankafschriften afgeleverd aan het administratiekantoor van de stichting, zoals volgt uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen.
Bespreking van de verweren
De ontkenningen door de verdachte worden weerlegd door de hierboven gebezigde bewijsmiddelen. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat sprake zou kunnen zijn van een alternatief scenario, namelijk dat iemand anders met de pas zou hebben gepind of bedragen zou hebben overgemaakt of vervalste stukken aan de boekhouder zou hebben verstrekt, is geen sprake van een begin van aannemelijkheid: alle feiten en omstandigheden wijzen in de richting van de verdachte. Zo kan de verdachte niet bedenken wie er dan in Amsterdam met de pas zou hebben kunnen pinnen. Ook is er geen aannemelijke verklaring voor het feit dat geld is overgeboekt naar de bankrekening van haar inmiddels beëindigde bedrijf, voor het feit dat onder meer een huurschuld van een door haar gehuurde woning is betaald en voor het feit dat is gepind in Amsterdam en/of elders terwijl de activiteiten van de Stichting allemaal plaatsvonden in Rotterdam.
Het hof acht, gelet op al het vorenstaande, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastelegde, zoals hieronder nader aangegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.zij in de periode van 12 januari 2012 tot en met 29 november 2014 in Nederland, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, in totaal € 63.325, toebehorende aan [benadeelde] , welk geld verdachte als penningmeester van de [benadeelde] onder zich had, zich telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.zij in de periode van 31 januari 2012 tot en met 31 oktober 2013 in Nederland, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad
A
Vijf facturen, te weten:
-één factuur van [bedrijf 1] gericht aan [benadeelde] , met factuurnummer: [nummer 1] , voor een bedrag van in totaal € 8.975,- (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 1] ), en
-één factuur van [bedrijf 2] gericht aan de [benadeelde] en [naam 2] , met factuurnummer: [nummer 2] , voor een bedrag van in totaal € 4.210,- (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 2] ), en
-één factuur van [bedrijf 3] , [naam 3] , gericht aan [naam 2] en [benadeelde] , met factuurnummer: [nummer 3] , voor een bedrag van in totaal € 5.211,75 (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 3] ), en
-één factuur van [bedrijf 4] gericht aan [benadeelde] t.a.v. [naam 2] , met factuurnummer: [nummer 4] , voor een bedrag van in totaal € 23.336,25 (inclusief btw) (te weten [bestandsnaam 4] ), en
-één factuur van [bedrijf 3] , [naam 3] , gericht aan [naam 2] en [benadeelde] , met factuurnummer: [nummer 5] , voor een bedrag van in totaal € 15.000,- Euro (te weten [bestandsnaam 5] ), en
B.
zestien bankafschriften en/of rekeningafschriften van De Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , onder vermelding van [ovv] , [benadeelde] ( [bestandsnaam 6] en [bestandsnaam 7] en [bestandsnaam 8] en [bestandsnaam 9] en [bestandsnaam 10] en [bestandsnaam 11] en [bestandsnaam 12] en [bestandsnaam 13] en [bestandsnaam 14] en [bestandsnaam 15] en [bestandsnaam 16] en [bestandsnaam 17] en [bestandsnaam 18] en [bestandsnaam 19] tot en met [bestandsnaam 20] en [bestandsnaam 21] en [bestandsnaam 22] ),
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die vervalsing telkens hierin - zakelijk weergeven - dat:
- op die facturen hogere bedragen staan vermeld dan in werkelijkheid door de [benadeelde] waren verschuldigd en
- op die bankafschriften en/of rekeningafschriften:
( i) hogere betalingen staan vermeld dan in werkelijkheid door de [benadeelde] waren gedaan en
(ii) lager(e) bedragen aan ontvangen subsidie staan vermeld dan in werkelijkheid door de [benadeelde] waren ontvangen en
(iii) pinbetalingen en geldautomaatopnamen en overboekingen naar bankrekening
[rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] h/o [bedrijf 5] en/of door de [benadeelde] ontvangen subsidiebedragen zijn verwijderd,
zulks terwijl verdachte telkens wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst en bestaande dat gebruik en afleveren telkens uit het overleggen van deze vervalste geschriften aan [administratiekantoor] om deze in de boekhouding te laten verwerken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat , zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en ontzetting uit het recht om als bestuurder van een stichting op te treden – een zogenoemd beroepsverbod – voor de duur van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een beroepsverbod voor de duur van vijf jaren.
De raadsman heeft, in het kader van een strafmaat verweer, bepleit dat het feiten betreft uit 2012 tot 2014, de verdachte sindsdien in Nederland niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen en het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alleen passend is wanneer het na een dergelijk tijdsverloop noodzakelijk is om een zeer stevig signaal af te geven. Dit signaal is vanuit de media al gekomen en daar heeft de verdachte zeer veel last van (gehad). Die media-aandacht dient, aldus nog steeds de raadsman, een matigend effect op de straf te hebben. Daarnaast is er sprake van het schenden van de redelijke termijn in hoger beroep. Subsidiair is bepleit de maximale taakstraf op te leggen. Het beroepsverbod moet worden afgewezen, nu de verdachte geen ambities op dat gebied heeft en de noodzaak van een dergelijk verbod onvoldoende is gebleken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De [benadeelde] was een stichting met als doel, kort gezegd, het zorgdragen voor een verhoging van het culturele leefklimaat in (de deelgemeente) Rotterdam [gemeente]. Daartoe heeft de stichting diverse activiteiten georganiseerd. Deze activiteiten werden hoofdzakelijk bekostigd door ontvangen subsidies van de gemeente Rotterdam. De verdachte was als medebestuurder verantwoordelijk voor de (financiële) administratie. Zij heeft in bijna drie jaar tijd bij elkaar ruim € 63.000,- van de bankrekening van de stichting gehaald en gebruikt voor het doen van privéuitgaven. Om dit verborgen te houden heeft zij vervalste facturen en bankafschriften gebruikt en afgeleverd aan het administratiekantoor van de stichting. Pas toen werd besloten om de stichting in 2014 op te heffen en bij de afwikkeling van de stichting bepaalde misstanden naar boven kwamen, zijn de medebestuurders op de hoogte geraakt van de door de verdachte gepleegde feiten.
De verdachte heeft met haar handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat men in haar had als penningmeester; een functie binnen het bestuur waarbij men juist integer moet handelen en verantwoordelijk is voor het zorgvuldig beheer van geld van de stichting. Zij heeft niet alleen de betreffende stichting een aanzienlijke financiële schadepost bezorgd, maar omdat het gaat om gemeenschapsgeld ook schade veroorzaakt voor de deelgemeente, de culturele sector en de samenleving als geheel. Verder heeft zij het vertrouwen van haar medebestuursleden beschaamd en, in plaats van schuld te bekennen en naar een oplossing toe te werken, voor veel overlast voor hen gezorgd.
De door de verdachte gepleegde strafbare feiten zijn ernstig. Er is sprake van een aaneenschakeling van frauduleuze handelingen, gepleegd op een berekenende wijze door de verdachte in een periode van bijna drie jaar, waardoor de stichting voor een groot bedrag is gedupeerd. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor eigen daden maar suggereert dat de stagiaires het wel gedaan zullen hebben.
De oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor verduistering van een geldbedrag als hier aan de orde uit van de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden.
Gezien de ernst van de feiten acht het hof – alles afwegende – de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. Oplegging van een taakstraf doet geen recht aan de ernst van de feiten. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf, alleszins redelijk, nu geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan daarvan zou moeten worden afgeweken. Ten aanzien van de media-aandacht is het hof van oordeel dat deze geen aanleiding vormt de op te leggen straf te matigen. Deze aandacht is geheel te wijten aan haar eigen kwalijke gedrag.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als vuistregel geldt daarbij een periode van twee jaar per gerechtelijke instantie, maar dit kan een langere periode zijn wanneer de omstandigheden daarnaar zijn, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 30 juni 2017. Het hoger beroep is namens de verdachte ingesteld op 14 juli 2017. Dit arrest wordt gewezen op 31 maart 2022. Dit betekent dat een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden van bijna 32 maanden.
Het hof is van oordeel dat een deel van de lange duur van de procedure in hoger beroep is veroorzaakt door de corona-crisis. Een langere duur dan de hiervoor genoemde periode van twee jaar is daarom gerechtvaardigd. De lange duur is verder voor een belangrijk deel veroorzaakt door de proceshouding van de verdachte. Zij was niet beschikbaar voor haar verhoor op 16 januari 2019 bij de raadsheer-commissaris en heeft meermalen op een laat moment om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting verzocht. Het hof ziet in die omstandigheden reden om geen matiging toe te passen op de op te leggen straf.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een beroepsverbod is geboden. De verdachte heeft als penningmeester van een stichting fraude gepleegd door geld van die stichting te verduisteren. Daarbij heeft zij ook vervalste facturen aan het administratiekantoor verstrekt. Om de maatschappij en ideële instellingen te beschermen tegen het gevaar van herhaling zal het hof de verdachte ontzetten van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een stichting voor de periode van vijf jaren.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een ontzetting van de verdachte van de uitoefening van een beroep van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De bij de rechtbank gevorderde schade door de benadeelde partij [benadeelde] (hierna: de stichting) bedroeg € 60.325,- aan materiële schade, naast een vergoeding voor proceskosten ten bedrage van € 11.847,91.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 60.325,- voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente een bedrag van € 3.576,00 voor proceskosten.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 60.325,- aan materiële schade, een bedrag van € 3.185,79 aan materiële schade in verband met het vaststellen van de schade aan de hand van het doen opstellen van een onderzoeksrapport (in eerste aanleg abusievelijk gevorderd onder de noemer ‘proceskosten’) en een vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten van € 21.717,71, subsidiair proceskosten volgens het liquidatietarief ad € 17.556,-.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten conform het liquidatietarief moeten worden berekend en daarbij gematigd dienen te worden.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering integraal af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak van de verdachte, en subsidiair aangevoerd dat de vordering een onevenredig belasting van het strafgeding oplevert. Het gevorderde bedrag moet, als de vordering wordt toegewezen, gematigd worden omdat de heer [naam 4] een bedrag van € 25.000,- voor zijn rekening heeft genomen. Voor wat betreft de gevorderde advocaatkosten wordt verzocht bij toewijzing van de vordering het oordeel van de rechtbank over te nemen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 60.325,-. Deze schade is eenvoudig vast te stellen, nu de oorzaak van deze schade ligt in de door de verdachte gepleegde verduistering en gebruikmaking van valse geschriften. Dat de medebestuurder [naam 4] de stichting een geldbedrag heeft voorgeschoten, waarvoor de stichting een schuld in rekening-courant heeft, doet aan die schade niet af. Evenmin kan in dit geval sprake zijn van eigen schuld aan de zijde van de stichting, zoals door de verdediging nog is betoogd, aangezien de stichting niet bedacht hoefde te zijn op criminele handelingen én het verbergen daarvan door haar penningmeester.
De kosten van het aan het licht brengen van de strafbare feiten door Ploum Lodder Princen die zijn ingeschakeld om de schade van de benadeelde partij vast te stellen, komen voor vergoeding in aanmerking, nu deze rechtstreeks voortvloeien uit de strafbare feiten, de werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Het hof beschouwt de post van € 3.185,79 daarom als vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW. Ook dit bedrag komt voor toewijzing als materiële schade in aanmerking.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Het hof stelt deze begindatum vast op 29 november 2014.
Kosten rechtsbijstand/proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij vorderingen als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ (zoals geldend per 1 mei 2018) gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.
Uitgaande van tarief IV, behorende bij de in eerste aanleg gevorderde hoofdsom van € 60.325,- begroot het hof de kosten van rechtsbijstand
- in eerste aanleg als volgt: 3,5 punten (0,5 punt voor het indienen van de vordering (niet ingewikkeld), 2 x 1 punt voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling op 18 januari 2017 en 16 juni 2017 en 1 x 1 punt voor het houden van het pleidooi op 16 juni 2017) x € 1.074,- = € 3.759,-;
- in hoger beroep als volgt: 5 punten (4 x 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting op 28 juli 2020, 14 januari 2021, 25 november 2021 en 17 maart 2022 en 1 x 1 punt voor het houden van het pleidooi op 17 maart 2022) x € 2.031,- = € 8.124,-.
Het hof zal de verdachte dan ook voor een bedrag van (€ 3.759,- + € 8.124,- =) € 11.883,- veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen voor een bedrag van € 60.325,- + € 3.185,79 = 63.510,79. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2014 tot de dag van de voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder -middellijk of onmiddellijk - van een stichting voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van 63.510,79 (drie en zestig duizend vijfhonderd en tien euro en negenenzeventig eurocent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 11.883,- (elfduizend acht honderd en drieëntachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van 63.510,79 (drie en zestig duizend vijfhonderd en tien euro en negenenzeventig eurocent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 330 (driehonderddertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 november 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P. Greve en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 maart 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑03‑2022
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, met bijlagen ( [bestandsnaam 23] ).
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, bijlagen 2a en 2b ( [bestandsnaam 24] ).
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, met bijlagen ( [bestandsnaam 25] ) en een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 2 en 3 van 7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 3 van 7 en een proces-verbaal verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001c, p. 1 van 2.
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, met bijlagen ( [bestandsnaam 26] ), een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 5 van 7 en een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] , G02-01, p. 2 en 3 van 6.
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, met bijlagen ( [bestandsnaam 27] ).
Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de verdwenen mutaties op de door [verdachte] aangeleverde bankafschriften, AMB-004, een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001 en een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, bijlage 8 en 9 ( [bestandsnaam 28] en [bestandsnaam 29] ).
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, bijlage 4a ( [bestandsnaam 30] ).
Een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, bijlage 5 ( [bestandsnaam 31] ).
Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de vermoedelijk valse facturen, AMB-002. En een geschrift, te weten een aangifte van mr. [naam 1] , namens de [benadeelde] van 1 september 2015, met bijlagen ( [bestandsnaam 32] ).
Een proces-verbaal van ambtshandeling, vergelijking van de bankafschriften van de [benadeelde] , AMB-001 en een proces-verbaal van ambtshandeling t.b.v. correctie van BOB-001, BOB-001d.
Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de verdwenen mutaties, AMB-004.
Een proces-verbaal van ambtshandeling, het inzichtelijk maken van de inkomensgegevens van [verdachte] , AMB-005, p. 2 en 3 van 3 en een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001, pagina 2 van 4.
Verklaring van de verdachte ten overstaan van de raadsheer–commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam, p. 3.
Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de privébesteding van gelden die zijn overgemaakt van de [benadeelde] naar de eenmanszaak [bedrijf 5] van [verdachte] , AMB-003.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 3, 4 en 5 van 7.
Verklaring van [naam 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam van 1 oktober 2019, p. 2.
Verklaring van [naam 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam van 1 oktober 2019, p. 3.
Verklaring van [naam 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam van 1 oktober 2019, p. 4.
Verklaring van [naam 6] ten overstaan van de raadsheer-commissaris, p. 2.
Verklaring van [naam 6] ten overstaan van de raadsheer-commissaris, p. 3.
E–mail van [naam 7] van de Rabobank aan [naam 8] ( [bedrijf 6] ) van 8 augustus 2018.
Proces-verbaal verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001c, p. 1 van 2.
FIOD–dossier: [bestandsnaam 1] , [bestandsnaam 2] , [bestandsnaam 3] , [bestandsnaam 4] en [bestandsnaam 5] .
FIOD–dossier: [bestandsnaam 6] , [bestandsnaam 7] , [bestandsnaam 8] , [bestandsnaam 9] , [bestandsnaam 10] , [bestandsnaam 11] , [bestandsnaam 12] , [bestandsnaam 13] , [bestandsnaam 14] , [bestandsnaam 15] DOC–001 [bestandsnaam 16] , [bestandsnaam 17] , [bestandsnaam 18] , [bestandsnaam 19] tot en met [bestandsnaam 20] , [bestandsnaam 21] en [bestandsnaam 22] .