Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/947 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 14-06-2021
- Bronpublicatie:
09-06-2021, PbEU 2021, L 209 (uitgifte: 14-06-2021, regelingnummer: 2021/947)
- Inwerkingtreding
14-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-06-2021, PbEU 2021, L 209 (uitgifte: 14-06-2021, regelingnummer: 2021/947)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Financiering
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 209 en 212 en artikel 322, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Gezien het advies van de Rekenkamer (3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het algemene doel van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (hierna ‘het instrument’), dat een programma is voor de toepassing van het meerjarig financieel kader, is het wereldwijd handhaven en uitdragen van de waarden, beginselen en fundamentele belangen van de Unie met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen en beginselen van het externe optreden van de Unie, zoals bepaald in artikel 3, lid 5, en de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).
- (2)
Overeenkomstig artikel 21 VEU ziet de Unie toe op de samenhang tussen de diverse onderdelen van haar externe optreden en tussen het externe optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen, en beijvert zij zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen. Het brede spectrum van acties die in het kader van het instrument ondersteund worden, moet bijdragen tot de doelstellingen van artikel 21, leden 1 en 2, VEU.
- (3)
Het optreden van de Unie moet de eerbiediging bevorderen van en verankerd zijn in het internationaal recht inzake de mensenrechten, met inbegrip van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, evenals in het internationaal humanitair recht, en moet berusten op de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten.
- (4)
Overeenkomstig artikel 8, lid 1, VEU ontwikkelt de Unie met de naburige landen bijzondere betrekkingen, die erop gericht zijn een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen welke stoelt op de waarden van de Unie en welke gekenmerkt wordt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op samenwerking. Het instrument moet tot die doelstelling bijdragen.
- (5)
Hoofddoel van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, zoals bepaald in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), is de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, met name de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel, zoals bepaald in artikel 21, lid 2, punt d), VEU.
- (6)
De Unie dient te zorgen voor een coherent ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zoals vereist in artikel 208 VWEU. De Unie moet rekening houden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking in andere beleidsmaatregelen die gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingslanden, wat een cruciale factor is in de strategie om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te bereiken die zijn vastgesteld in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (hierna de ‘Agenda 2030’), die in september 2015 door de Verenigde Naties (VN) is aangenomen. Om de in de Agenda 2030 verankerde beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling te waarborgen, moet op alle nationale niveaus binnen de Unie, in andere landen en mondiaal rekening worden gehouden met het effect van alle beleidsmaatregelen wat betreft duurzame ontwikkeling.
- (7)
Het instrument moet bijdragen tot handhaving van de vrede, voorkoming van conflicten en versterking van de internationale veiligheid, zoals bepaald in artikel 21, lid 2, punt c), VEU.
- (8)
Het instrument moet vastgesteld worden voor een periode van zeven jaar om de duur ervan af te stemmen op die van het meerjarig financieel kader 2021–2027 dat is vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (5) (het ‘MFK 2021–2027’).
- (9)
Het instrument moet voorzien in acties ter ondersteuning van die doelstellingen van de Unie en het Uniebeleid inzake extern optreden, en bouwt voort op de acties die voorheen werden gesteund in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 230/2014(6), (EU) nr. 232/2014(7), (EU) nr. 233/2014(8), (EU) nr. 234/2014(9), (EU) nr. 235/2014(10), (EU) nr. 236/2014(11) en (EU) 2017/1601(12) van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (13), de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 480/2009(14), (Euratom) nr. 237/2014 (15) en (EU) 2015/322 van de Raad (16), en het Intern Akkoord inzake het 11e Europees Ontwikkelingsfonds(17).
- (10)
De mondiale context voor optreden is het streven naar een op regels en waarden gebaseerde wereldorde, met multilateralisme als basisbeginsel en de VN als kern. De Agenda 2030 vormt samen met de Overeenkomst van Parijs, die is vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(18), (de ‘Overeenkomst van Parijs’), en de actieagenda van Addis Abeba over de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling (de ‘actieagenda van Addis Abeba’) het antwoord van de internationale gemeenschap op mondiale uitdagingen en trends op het gebied van duurzame ontwikkeling. De Agenda 2030, waarvan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen de kern vormen, is een transformerend kader om overal ter wereld armoede uit te bannen en duurzame ontwikkeling te verwezenlijken. De Agenda 2030 is universeel van toepassing en biedt een uitgebreid gedeeld actiekader voor zowel de Unie, haar lidstaten, als haar partners. De Agenda 2030 vindt een evenwicht tussen de economische, de sociale en de ecologische dimensie van duurzame ontwikkeling, en onderkent de essentiële onderlinge verbanden tussen zijn doelstellingen en streefcijfers. De Agenda 2030 streeft ernaar dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en poogt degenen die het verst achterop liggen, het eerst te bereiken. De uitvoering van de Agenda 2030 zou nauw worden gecoördineerd met de andere desbetreffende internationale verplichtingen van de Unie. De in het kader van het instrument ondersteunde acties moeten berusten op de beginselen en doelstellingen die zijn bepaald in de Agenda 2030, de Overeenkomst van Parijs en de actieagenda van Addis Abeba, en moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de onderlinge verbanden tussen de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en aan geïntegreerde acties die wederzijdse voordelen kunnen opleveren en waarmee meerdere doelstellingen op coherente wijze kunnen worden verwezenlijkt zonder andere doelstellingen te ondermijnen.
- (11)
De uitvoering van het instrument moet uitgaan van de vijf prioriteiten die zijn vastgelegd in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (juni 2016) (hierna ‘de integrale strategie’) zoals goedgekeurd door de Raad in zijn conclusies van 17 oktober 2016, die de visie van de Unie weerspiegelt en het kader biedt voor een eensgezind en verantwoordelijk extern optreden, in samenwerking met anderen, ter bevordering van haar waarden en belangen. De Unie moet partnerschappen versterken, de politieke dialoog bevorderen en gezamenlijke antwoorden bieden op uitdagingen van mondiaal belang. Haar optreden moet alle aspecten van de fundamentele belangen, beginselen en waarden van de Unie ondersteunen. Daarbij moet de Unie gebruikmaken van een geïntegreerde aanpak en voldoen aan de beginselen van eerbiediging van strenge sociale, arbeids- en milieunormen, onder meer met betrekking tot klimaatverandering, alsook van de rechtsstaat en het internationaal recht, met inbegrip van het humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten, en die bevorderen.
- (12)
De uitvoering van het instrument moet tevens gebaseerd zijn op de Europese consensus inzake ontwikkeling van 8 juni 2017 (de ‘consensus’), die voorziet in een kader voor een gemeenschappelijke benadering van ontwikkelingssamenwerking door de Unie en haar lidstaten voor de uitvoering van de Agenda 2030 en de actieagenda van Addis Abeba. Uitbannen van armoede, tegengaan van discriminatie en ongelijkheid, niemand aan zijn lot overlaten, beschermen van het milieu en bestrijden van de klimaatverandering, en vergroten van weerbaarheid vormen de basis voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en moeten ten grondslag liggen aan de uitvoering van het instrument.
- (13)
In het instrument moet ook rekening worden gehouden met de relevante beleidsdocumenten, met inbegrip van toekomstige herzieningen daarvan, zoals het Verdrag van de VN betreffende de status van vluchtelingen, het Verdrag van de VN inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind, het Actieprogramma van de in 1994 in Caïro gehouden Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD), het Actieprogramma van Peking, het Verdrag van de VN inzake de rechten van personen met een handicap, het EU-concept voor steun voor ontwapening, demobilisatie en re-integratie, de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van Resoluties 1325 (2000) en 1820 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, het Concept inzake versterking van de bemiddelings- en dialoogcapaciteit van de EU, de conclusies van de Raad van 20 juni 2011 over conflictpreventie; het strategisch EU-kader van 2012 voor mensenrechten en democratie en de daarop gebaseerde actieplannen, de conclusies van de Raad van 14 november 2016 over een EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector, waarin de gezamenlijke mededeling ‘Elementen voor een EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector’ wordt gesteund, de EU-strategie tegen illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens, en munitie daarvoor, de EU-richtsnoeren inzake de mensenrechten, andere relevante verdragen van de VN en het Verdrag van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie inzake nucleaire veiligheid.
- (14)
Het instrument moet erop gericht zijn de samenhang van het externe optreden van de Unie te vergroten en de doeltreffendheid ervan te waarborgen, en aldus de uitvoering van de verschillende beleidsmaatregelen op het gebied van extern beleid te verbeteren.
- (15)
In overeenstemming met de integrale strategie, de consensus en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering (2015–2030), dat op 18 maart 2015 is aangenomen, moet worden erkend dat het noodzakelijk is over te schakelen van crisisrespons en -beheersing naar een meer structurele langetermijnbenadering waarmee situaties van kwetsbaarheid, natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, en langdurige crises doeltreffender kunnen worden aangepakt. Een grotere inzet en een collectieve aanpak zijn vereist voor risicobeperking, preventie, mitigatie en paraatheid; meer inspanningen zijn nodig om snelle respons en duurzaam herstel te bevorderen. Het instrument moet derhalve bijdragen tot het versterken van de weerbaarheid en het koppelen van humanitaire hulp en ontwikkelingshulp, met name door middel van acties voor snelle respons en relevante geografische en thematische programma's, waarbij de eerbiediging van de humanitaire beginselen wordt gewaarborgd.
- (16)
In overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie in relatie tot de partnerschapsovereenkomst van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, bevestigd tijdens het forum op hoog niveau van Nairobi in 2016 en in herinnering gebracht in de consensus, moet de Unie in het kader van haar officiële ontwikkelingshulp en bij alle vormen van steunverlening de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp toepassen, namelijk eigen verantwoordelijkheid van ontwikkelingslanden voor de ontwikkelingsprioriteiten, resultaatgerichtheid, inclusieve ontwikkelingspartnerschappen, transparantie en wederzijdse verantwoordingsplicht, evenals afstemming en harmonisatie. In dat verband is het van belang dat nationale ontwikkelingsstrategieën brede raadplegingsprocedures omvatten die stroken met de beginselen van Parijs inzake doeltreffende hulp, met name wanneer die dienen als basis voor programmering.
- (17)
Op grond van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen moet het instrument bijdragen aan een resultaatgerichte versterking van monitoring en verslaglegging wat betreft opbrengsten, uitkomsten en effecten in partnerlanden die externe financiële steun van de Unie krijgen.
- (18)
De Commissie moet voorzien in duidelijke monitoring- en evaluatiemechanismen om voor een doeltreffende verantwoordingsplicht en transparantie te zorgen bij de uitvoering van de begroting van de Unie, en om te zorgen voor een doeltreffende beoordeling van de vooruitgang inzake de doelstellingen van het instrument. Indien mogelijk en relevant, moeten de resultaten van het externe optreden van de Unie worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landspecifieke en meetbare indicatoren die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken en doelstellingen van het instrument, bij voorkeur op basis van het resultatenkader van het partnerland.
- (19)
De Commissie moet geregeld acties monitoren die uit hoofde van het instrument worden gefinancierd, en de geboekte vooruitgang evalueren wat betreft de verwachte resultaten in termen van opbrengsten en uitkomsten. Waar mogelijk moeten de bestaande resultatenkaders worden gebruikt. De indicatoren die worden gebruikt om de vooruitgang te meten, moeten in overeenstemming zijn met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, duidelijk en relevant zijn, en op een degelijke methodologie berusten. De gegevens voor de indicatoren moeten makkelijk beschikbaar en van goede kwaliteit zijn. De waarden van de indicatoren op 1 januari 2021 moeten worden gebruikt als basis voor de beoordeling van de mate waarin de doelstellingen van het instrument zijn bereikt en zullen worden verwerkt in de jaarverslagen en in de tussentijdse en eindevaluaties van de verordening. De Commissie moet ook op passende wijze gebruikmaken van onafhankelijke externe evaluaties. In dat verband moet de Commissie, waar nodig, zorgen voor een passende betrokkenheid van het Europees Parlement, de Raad en andere belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties.
- (20)
De Commissie moet haar evaluatieverslagen toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten. De evaluaties kunnen op verzoek van de lidstaten worden besproken op grond van deze verordening.
- (21)
Het instrument moet bijdragen tot de collectieve doelstelling van de Unie om tijdens de looptijd van de Agenda 2030 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (bni) te besteden aan officiële ontwikkelingshulp, door realistische, verifieerbare acties te ondersteunen teneinde die belofte na te komen, waarvan de vooruitgang verder moet worden gemonitord en gerapporteerd. In dat verband moet ten minste 93 % van de financiering in het kader van het instrument bijdragen aan acties die als dusdanig zijn opgezet dat zij voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp zoals bepaald door de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
- (22)
Om te garanderen dat middelen worden ingezet waar zij het hardst nodig zijn, met name in de minst ontwikkelde landen en de landen in een kwetsbare of conflictsituatie, moet het instrument een bijdrage leveren tot de collectieve doelstelling van de Unie om op korte termijn tussen 0,15 en 0,20 % van het bni van de Unie uit te trekken voor officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen, en om tijdens de looptijd van de Agenda 2030 0,20 % van het bni uit te trekken voor officiële ontwikkelingshulp, zulks door realistische, verifieerbare acties te ondersteunen teneinde die belofte na te komen, waarvan de vooruitgang verder moet worden gemonitord en gerapporteerd. Zoals overeengekomen in de consensus zullen acties in het kader van het instrument naar verwachting ten minste 20 % van de in het kader van het instrument gefinancierde officiële ontwikkelingshulp bijdragen aan sociale inclusie en menselijke ontwikkeling, met inbegrip van sociale basisvoorzieningen, zoals gezondheidszorg, onderwijs, voeding, water, sanitaire voorzieningen en hygiëne, en aan sociale bescherming, met name ten behoeve van de meest gemarginaliseerde personen.
- (23)
Het instrument moet kinderen en jongeren als belangrijke aanjagers van verandering en als contribuanten aan de verwezenlijking van de Agenda 2030 ondersteunen, met bijzondere aandacht voor hun behoeften en de versterking van hun positie.
- (24)
In het instrument moet de noodzaak doorklinken om op strategische prioriteiten te focussen, zowel geografisch (het Europese nabuurschap en Afrika, alsook landen die in een kwetsbare situatie zijn en die steun het hardst nodig hebben) als thematisch (veiligheid, migratie, klimaatverandering en milieu, en mensenrechten en democratie).
- (25)
Het instrument moet een bijdrage leveren aan de opbouw van weerbaarheid van staten en gemeenschappen op het gebied van mondiale volksgezondheid, door het aanpakken van mondiale bedreigingen voor de volksgezondheid, het versterken van de gezondheidsstelsels, het tot stand brengen van universele gezondheidszorg, het voorkomen en bestrijden van overdraagbare ziekten, en het helpen waarborgen van toegang tot betaalbare geneesmiddelen en vaccins voor iedereen.
- (26)
De financiële middelen die worden beoogd voor de geografische programma's voor nabuurschap en Afrika bezuiden de Sahara mogen alleen worden verhóógd, gezien de bijzondere prioriteit die de Unie aan die regio's toekent.
- (27)
Met het instrument moet steun worden verleend aan de uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid dat in 2015 is herzien en door de Raad in zijn conclusies van 14 december 2015 is bekrachtigd, met behoud van een passend geografisch evenwicht, alsmede aan de uitvoering van regionale samenwerkingskaders, zoals grensoverschrijdende samenwerking, transnationale en maritieme samenwerking, en aan de externe aspecten van relevante macroregionale en zeebekkenstrategieën en daaraan gerelateerd beleid in het oostelijk en zuidelijk nabuurschap, met inbegrip van de noordelijke dimensie, de regionale samenwerking in het Zwarte Zeegebied en het geïntegreerde beleid van de Unie inzake het noordpoolgebied. Die initiatieven bieden aanvullende politieke kaders voor de verdieping van de betrekkingen met en tussen de partnerlanden, op basis van de beginselen wederzijdse verantwoordingsplicht, gedeelde verantwoordelijkheid en eigen verantwoordelijkheid.
- (28)
Het Europees nabuurschapsbeleid beoogt de verdieping van de democratie, de bevordering van de mensenrechten en de eerbiediging van de rechtsstaat, de stabilisering van de buurlanden en de versterking van de weerbaarheid ervan, met name door het bevorderen van politieke, economische en sociale hervormingen, als de belangrijkste politieke prioriteiten van de Unie. Om zijn doelstelling te bereiken, is het in 2015 herziene Europese nabuurschapsbeleid toegespitst op de volgende prioritaire gebieden: goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, met bijzondere nadruk op vergroting van de participatie van het maatschappelijk middenveld; sociaal-economische ontwikkeling, met inbegrip van de bestrijding van jeugdwerkloosheid, evenals onderwijs, milieuduurzaamheid en verbeterde connectiviteit; veiligheid, en migratie en mobiliteit, met inbegrip van het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding. Differentiatie en meer wederzijdse eigen verantwoordelijkheid, onder andere door de uitvoering van de op stimulansen gebaseerde aanpak die gericht is op prestaties in sleutelgebieden, zijn de hoeksteen van het Europese nabuurschapsbeleid, waarmee verschillende niveaus van betrokkenheid worden erkend en rekening wordt gehouden met de belangen van elk land met betrekking tot de aard en het bereik van zijn partnerschap met de Unie. Het instrument moet de uitvoering ondersteunen van de associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, gezamenlijk overeengekomen associatieagenda's en partnerschapsprioriteiten en andere relevante, bestaande en toekomstige, gezamenlijk met landen in de nabuurschapsregio overeengekomen documenten. De zichtbaarheid van de Uniebijstand ten behoeve van de nabuurschapsregio moet worden vergroot.
- (29)
Het instrument moet de uitvoering ondersteunen van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds(19) (de ‘ASC[lees: ACS]-EU-partnerschapsovereenkomst’), getekend in Cotonou op 23 juni 2000 en in werking getreden op 1 april 2003, en daarop volgende overeenkomsten met landen van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (ACS), en de Unie en zijn ACS-partners in staat stellen verder sterke allianties te ontwikkelen inzake grote mondiale uitdagingen. Het instrument moet met name steun bieden voor de voortzetting van de samenwerking tussen de Unie en de Afrikaanse Unie in overeenstemming met de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU en voortbouwen op de ASC[lees: ACS]-EU-partnerschapsovereenkomst, onder meer door middel van een continentale aanpak ten aanzien van Afrika en een voor beide partijen gunstig, gelijkwaardig partnerschap tussen de Unie en Afrika.
- (30)
De Unie moet ook streven naar verdere ontwikkeling van de betrekkingen met derde landen in Azië en op het Amerikaanse continent, en naar het opbouwen van partnerschappen met die landen. Geografische programma's moeten de landen in de Stille Oceaan ondersteunen met een indicatief bedrag van ten minste 500 000 000 EUR, en de landen in het Caribisch gebied met een indicatief bedrag van ten minste 800 000 000 EUR.
- (31)
Het instrument moet ook bijdragen tot de handelsgerelateerde aspecten van de externe betrekkingen van de Unie, met inbegrip van due diligence in toeleveringsketens, om te zorgen voor samenhang en onderlinge versterking van het handelsbeleid en de ontwikkelingsdoelstellingen en -acties van de Unie.
- (32)
De Unie moet ervoor zorgen dat beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, zodat haar externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bewerkstelligd dankzij samenhang, consistentie en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, met name het instrument voor pretoetredingssteun, dat is vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (de ‘IPA III-verordening’), het instrument voor humanitaire hulp, dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (20), de associatie van de landen en gebieden overzee met de Unie, dat is vastgesteld bij een besluit van de Raad inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (‘het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland’), het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid dat is vastgesteld bij Besluit (Euratom) 2021/948 van de Raad (21), het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waar relevant met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, en de Europese Vredesfaciliteit, die is opgericht bij Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad (22), die buiten de Uniebegroting om wordt gefinancierd, evenals door het creëren van synergieën met ander beleid en andere programma's van de Unie.
Dat omvat, waar relevant, ook samenhang en complementariteit met macrofinanciële steun. Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies ten behoeve van een gemeenschappelijke doelstelling moet het instrument voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma's van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.
- (33)
Voortbouwend op het succes van het Erasmus+-programma moet het instrument de Unie in staat stellen de externe dimensie van het Erasmus+-programma verder te versterken. Een indicatief bedrag van 1 800 000 000 EUR uit de geografische programma's waarin het instrument voorziet, moet worden ingezet voor het financieren van acties in het kader van de internationale dimensie van het Erasmus+-programma die worden uitgevoerd volgens Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad (23) en overeenkomstig het in het kader van het instrument aangenomen programmeringsdocument. De programmering in het kader van het instrument moet het potentieel van het Erasmus+-programma ten volle versterken.
- (34)
De uniefinanciering in het kader van het instrument moet worden gebruikt voor de financiering van acties in het kader van de internationale dimensie van het programma Creatief Europa, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/818 van het Europees Parlement en de Raad (24) teneinde bij te dragen tot de bevordering van internationale culturele betrekkingen en de rol van cultuur bij het bevorderen van Europese waarden te erkennen.
- (35)
Voor de in het kader van het instrument gefinancierde acties moeten vooral geografische programma's worden gebruikt, om zo het effect van de Uniebijstand te vergroten en het optreden van de Unie dichter bij partnerlanden en de bevolking te brengen. Die benadering moet, indien van toepassing, worden aangevuld met thematische programma's en acties voor snelle respons, waarbij wordt gezorgd voor de consistentie en de samenhang van alle programma's en acties.
- (36)
Lokale overheden behelzen allerhande subnationale overheidsniveaus en -instanties waaronder steden en gemeenten, districten, arrondissementen, provincies, regio's en de verenigingen daarvan. Ingevolge de consensus moet de Unie nauw overleg en nauwe betrokkenheid van lokale overheden bevorderen, evenals hun deelname aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen op lokaal niveau, met name op het gebied van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, sociale rechtvaardigheid, en als aanbieders van sociale basisvoorzieningen. De Unie moet de diverse rollen van lokale overheden erkennen, waarbij lokale overheden als pleitbezorgers van een territoriale aanpak van lokale ontwikkeling optreden, onder meer met betrekking tot decentralisatieprocessen, participatie en verantwoordingsplicht. De Unie moet haar steun voor de capaciteitsopbouw van lokale overheden verder opvoeren om hen een krachtiger stem te geven in het proces van duurzame ontwikkeling, de politieke, sociale en economische dialoog te stimuleren, en gedecentraliseerde samenwerking te bevorderen. De steun aan lokale overheden in het kader van de geografische programma's moet indicatief ten minste 500 000 000 EUR bedragen.
- (37)
Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten moeten elkaar aanvullen en versterken. De Unie en haar lidstaten moeten één zijn in verscheidenheid en beter samenwerken door gebruik te maken van uiteenlopende ervaringen en benaderingen, rekening houdend met hun respectieve comparatieve voordelen. Derhalve moet de Unie inclusiviteit bevorderen, evenals samenwerking met de lidstaten, om zo tot een maximale toegevoegde waarde te komen en rekening houdend met ervaring en capaciteit, waardoor de gedeelde belangen, waarden en gemeenschappelijke doelstellingen worden versterkt. In dat verband moeten de Unie en haar lidstaten ook de uitwisseling van beste praktijken, het delen van kennis en de capaciteitsopbouw onder hen trachten te bevorderen. In geval van vormen van Uniefinanciering waarbij overheidsdiensten van de lidstaten zijn betrokken, zoals twinning, moeten vereenvoudigde uitvoerings- en contractuele bepalingen met de lidstaten worden besproken en overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (25) (het ‘Financieel Reglement’) worden toegepast.
- (38)
Overeenkomstig de consensus moeten de Unie en haar lidstaten de gezamenlijke programmering vergroten door hun middelen en capaciteiten te bundelen en zo een groter gezamenlijk effect te sorteren. Gezamenlijke programmering moet worden bevorderd en versterkt, maar moet ook vrijwillig, flexibel en inclusief worden gehouden en toegesneden blijven op de context van het land, en moet de mogelijkheid bieden de programmeringsdocumenten van de Unie en de lidstaten te vervangen door gezamenlijke programmeringsdocumenten van de Unie. Gezamenlijke programmering moet voortbouwen op de inzet, de inspraak en de eigen inbreng van de partnerlanden. De Unie en haar lidstaten moeten er waar passend naar streven steun aan de partnerlanden te bieden door middel van gezamenlijke uitvoering. Gezamenlijke uitvoering moet inclusief zijn en openstaan voor alle Uniepartners die instemmen met en kunnen bijdragen aan een gezamenlijke visie, dus ook voor instanties en ontwikkelingsfinancieringsinstellingen van de lidstaten, de lokale overheden, de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld.
- (39)
De criteria die worden gehanteerd om de behoeften van de partners in de programmeringsaanpak te bepalen, moeten in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde beginselen inzake transparantie.
- (40)
Aangezien de eerbiediging van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat essentieel is voor een goed financieel beheer en doeltreffende Uniefinanciering als bedoeld in het Financieel Reglement, kan steun worden geschorst als de democratie, de mensenrechten of de rechtsstaat in derde landen erop achteruitgaan.
- (41)
De Unie is vastbesloten de in Verordening (Euratom) 2021/948 omschreven doelstellingen te bevorderen. Daarom moet rekening worden gehouden met de resultaten van de partnerlanden bij de uitvoering van hun verplichtingen en verbintenissen op het gebied van nucleaire veiligheid, en moeten die in aanmerking worden genomen in de regelmatige politieke dialoog met die landen. Indien een partnerland volhardt in het niet naleven van de basisnormen voor nucleaire veiligheid en de bepalingen van de desbetreffende internationale verdragen, moet de Unie passende maatregelen nemen.
- (42)
Uit hoofde van het instrument moet de Unie op alle niveaus kwesties op het gebied van mensenrechten en democratisering aan de orde stellen. Hoewel de democratie en de mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen, in alle stadia van de uitvoering van het instrument moeten worden weerspiegeld en geïntegreerd, moet de Uniebijstand in het kader van de thematische programma's ‘mensenrechten en democratie’ en ‘maatschappelijke organisaties’ een specifieke aanvullende rol spelen vanwege het mondiale karakter ervan en het feit dat die steun niet afhankelijk is van de toestemming van regeringen of overheidsorganen van de betrokken derde landen. Die rol moet samenwerking en partnerschap met het maatschappelijk middenveld mogelijk maken, vooral wat zaken betreft die gevoelig liggen qua mensenrechten en democratie. De Unie moet, op flexibele wijze, bijzondere aandacht besteden aan landen en noodsituaties waar de mensenrechten en fundamentele vrijheden het meest worden bedreigd en waar de schending van die rechten en vrijheden het meest flagrant en systematisch is.
- (43)
De verkiezingswaarnemingsmissies van de EU moeten, in de context van de samenwerking en de politieke dialoog van de Unie met de partnerlanden, bijdragen tot grotere transparantie van en meer vertrouwen in verkiezingsprocedures, voorzien in een geïnformeerde evaluatie van verkiezingsprocedures en aanbevelingen doen voor verdere verbetering ervan. Een indicatief bedrag van ten hoogste 25 % van de aanvankelijk aan het thematisch programma voor mensenrechten en democratie toegewezen middelen moet worden besteed aan de financiering van verkiezingswaarnemingsmissies van de EU.
- (44)
Bij de uitvoering van het instrument moet worden uitgegaan van de beginselen van gendergelijkheid, de versterking van de positie van vrouwen en meisjes en het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, en moet worden gestreefd naar de bescherming en bevordering van vrouwenrechten overeenkomstig de genderactieplannen van de EU en de desbetreffende conclusies van de Raad en internationale verdragen, met inbegrip van de conclusies van de Raad over vrouwen, vrede en veiligheid van 10 december 2018. Het versterken van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen in het externe optreden van de Unie en het opvoeren van de inspanningen om de in de genderactieplannen van de EU vermelde minimumprestatienormen te halen, moeten leiden tot een genderbewuste en transformatieve benadering op alle gebieden van het extern optreden en de internationale samenwerking van de Unie. Ten minste 85 % van de nieuwe acties die in het kader van het instrument worden uitgevoerd, moet gendergelijkheid als hoofd- of belangrijke doelstelling hebben, zoals gedefinieerd door de beleidsmarker voor gendergelijkheid van de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO. Ten minste 5 % van die acties moet gendergelijkheid en de rechten en versterking van de positie van vrouwen en meisjes als hoofddoelstelling hebben.
- (45)
Het instrument onderkent dat demografische groei en demografische verschuivingen aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingsresultaten en economische vooruitgang. Om ervoor te zorgen dat de huidige en toekomstige generaties hun volledige potentieel op duurzame wijze kunnen verwezenlijken, moet het instrument de inspanningen van de partners ondersteunen om tot een geïntegreerde aanpak te komen die de uitdagingen in verband met de bevolkingsgroei zo klein mogelijk houdt en de voordelen van een demografisch dividend maximaliseert, met inachtneming van het recht van elk land om zijn eigen demografisch beleid te bepalen, terwijl de mensenrechten en gendergelijkheid worden nageleefd, beschermd en verwezenlijkt.
- (46)
Maatschappelijke organisaties omvatten een breed spectrum van actoren met diverse rollen en mandaten, waarbij alle niet-overheidsstructuren zijn betrokken die geen winstoogmerk hebben en die onafhankelijk en geweldloos zijn, en waardoor mensen het nastreven van gedeelde doelstellingen en idealen van politieke, culturele, religieuze, ecologische, sociale of economische aard organiseren. Die actoren zijn werkzaam op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau, en omvatten stedelijke en rurale, formele en informele organisaties. De Unie waardeert de diversiteit en specifieke kenmerken van maatschappelijke organisaties, en werkt samen met verantwoordingsplichtige en transparante maatschappelijke organisaties die haar gehechtheid aan duurzame ontwikkeling en de fundamentele waarden vrede, vrijheid, gelijke rechten en menselijke waardigheid delen.
Het instrument moet Uniesteun verlenen aan maatschappelijke organisaties om de waarden, belangen en doelstellingen van de Unie na te streven. Maatschappelijke organisaties moeten naar behoren worden geraadpleegd en tijdig toegang krijgen tot relevante informatie, zodat zij op passende wijze kunnen worden betrokken en een zinvolle rol kunnen spelen bij de opzet, de uitvoering en de bijbehorende monitoringprocessen van de programma's. De rol van organisaties die de democratie, vrije verkiezingen, het maatschappelijk middenveld, de mensenrechten en de rechtsstaat wereldwijd ondersteunen, zoals het Europees Fonds voor democratie, en van burgerorganisaties voor verkiezingswaarneming en hun Europese en andere regionale en mondiale platforms, moet in het kader van het instrument worden ondersteund.
- (47)
Het instrument moet de bijdrage van maatschappelijke organisaties aan duurzame ontwikkeling en de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen bevorderen, onder meer op het gebied van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, sociale rechtvaardigheid en sociale basisvoorzieningen.
- (48)
In deze verordening worden de financiële middelen voor het instrument vastgesteld die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (26).
- (49)
Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen te bereiken, moet het instrument ertoe bijdragen dat klimaatactie in de beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het totaal streefcijfer van 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen wordt gehaald. Naar verwachting zullen acties in het kader van het instrument ertoe leiden dat 30 % van de totale financiële middelen aan de klimaatdoelstellingen wordt besteed. Relevante acties zullen worden vastgesteld tijdens de tenuitvoerlegging van het instrument, en de totale bijdrage van het instrument moet het voorwerp zijn van relevante monitoring, evaluaties en toetsingen. Om bij te dragen tot het tegenhouden en terugdraaien van het biodiversiteitsverlies, moet het instrument bijdragen tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het optreden van de Unie op dat gebied moet gericht zijn op de naleving van de Overeenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, en mag niet bijdragen tot aantasting van het milieu of schade toebrengen aan het milieu of het klimaat. De in het kader van het instrument toegekende financiële middelen moeten met name stroken met de temperatuurdoelstelling op lange termijn om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en om ernaar te blijven streven die stijging te beperken tot 1,5 °C. Zij moeten tevens stroken met de doelstelling om het vermogen tot aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering te versterken en klimaatveerkracht te bevorderen. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan acties die positieve neveneffecten opleveren en aan meerdere doelstellingen voldoen, onder meer op het gebied van klimaat, biodiversiteit en milieu.
- (50)
De Unie moet een constructief engagement op het gebied van mobiliteit en alle aspecten van migratie begunstigen om ervoor te zorgen dat migratie op een veilige en goed gereguleerde manier plaatsvindt. Het is essentieel dat de samenwerking met de partnerlanden op het gebied van migratie verder wordt geïntensiveerd, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, zodat de vruchten van een ordelijke, veilige, reguliere en verantwoordelijke migratie kunnen worden geplukt, en irreguliere migratie en gedwongen ontheemding doeltreffend kunnen worden aangepakt. Die samenwerking dient bij te dragen aan het waarborgen van de toegang tot internationale bescherming, het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, het verbeteren van het grensbeheer en het voortzetten van de inspanningen ter preventie van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, het bestrijden van mensenhandel en migrantensmokkel en het streven naar waardige en duurzame terugkeer, en indien relevant overname en re-integratie, op basis van wederzijdse verantwoordingsplicht en met volledige inachtneming van de humanitaire en mensenrechtenverplichtingen uit hoofde van het internationaal recht en het recht van de Unie, en door een dialoog met diasporagemeenschappen aan te gaan en legale trajecten voor migratie te steunen. Derhalve moet doeltreffende samenwerking van derde landen met de Unie op dat gebied een integraal onderdeel vormen van het instrument. Grotere coherentie tussen het migratie- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en ander extern beleid is van belang om ervoor te zorgen dat de externe hulp van de Unie partnerlanden helpt om migratie doeltreffender te beheren met het oog op duurzame ontwikkeling. Het instrument moet bijdragen tot een gecoördineerde, geïntegreerde en gestructureerde benadering van migratie, en daarbij synergieën optimaliseren en het noodzakelijke hefboomeffect toepassen.
- (51)
Het instrument moet de Unie in staat stellen om, in samenwerking met de lidstaten, omvattend en in samenhang en complementariteit met het migratiebeleid van de Unie te reageren op de uitdagingen, behoeften en kansen die verband houden met migratie en gedwongen ontheemding. Om daartoe bij te dragen, en onverminderd onvoorziene omstandigheden, moet indicatief 10 % van de financiële middelen van het instrument met name worden bestemd voor acties ter ondersteuning van het beheer en de governance van migratie en gedwongen ontheemding binnen de doelstellingen van het instrument. Daarnaast moet dat streefcijfer ook acties omvatten waarmee de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding worden aangepakt wanneer die rechtstreeks gericht zijn op specifieke uitdagingen in verband met migratie en gedwongen ontheemding. Migratiegerelateerde acties in het kader van het instrument, zo nodig via zijn geografische en thematische programma's en acties voor snelle respons, moeten voortbouwen op de ervaring die is opgedaan tijdens de uitvoering van de Europese migratieagenda en het meerjarig financieel kader 2014–2020, teneinde brede partnerschappen tot stand te brengen. De Uniesteun moet de ontwikkelingsvoordelen van reguliere migratie in aanmerking nemen. Migratiegerelateerde acties in het kader van het instrument moeten bijdragen aan de doeltreffende uitvoering van EU-overeenkomsten en -dialogen over migratie met derde landen door samenwerking aan te moedigen die stoelt op een flexibele incitatieve aanpak en wordt ondersteund door een coördinatiemechanisme in het kader van het instrument. Het coördinatiemechanisme moet het mogelijk maken om in het kader van het instrument te reageren op bestaande en nieuwe migratie-uitdagingen, gebruikmakend van alle passende componenten via flexibele financiering, met inachtneming van hun financiële middelen en vertrouwend op de flexibele uitvoering daarvan. Die acties moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het internationaal recht, waaronder het internationale mensenrechten- en vluchtelingenrecht, en van de Unie- en de nationale bevoegdheden. De Commissie moet een robuust en transparant traceersysteem ontwikkelen en gebruiken om dergelijke uitgaven in kaart te brengen en daarover verslag uit te brengen.
- (52)
Het instrument moet digitale oplossingen en informatie- en communicatietechnologieën als krachtige katalysatoren voor duurzame ontwikkeling en inclusieve groei beschouwen, en moet bijdragen tot het verder stimuleren van digitalisering.
- (53)
In het kader van het instrument vastgestelde acties in verband met de bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, cyberbeveiliging en de bestrijding van cybercriminaliteit, en de capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, moeten erop gericht zijn rechtstreekse voordelen te genereren voor de bevolking op het gebied van menselijke veiligheid, moeten relevante goede praktijken omvatten om op de middellange en lange termijn te zorgen voor duurzaamheid en verantwoordingsplicht, met inbegrip van doeltreffend democratisch toezicht, en moeten de rechtsstaat, transparantie en de gevestigde beginselen van internationaal recht bevorderen.
- (54)
In de Agenda 2030 wordt het belang benadrukt van het bevorderen van vreedzame en inclusieve samenlevingen, zowel als duurzameontwikkelingsdoelstelling SDG 16 als voor de verwezenlijking van andere doelen van het ontwikkelingsbeleid. SDG 16.a roept specifiek op tot versterking van alle bevoegde nationale instellingen, ook via internationale samenwerking, voor de opbouw van capaciteit op alle niveaus, met name in ontwikkelingslanden, om geweld te voorkomen en terrorisme en criminaliteit te bestrijden.
- (55)
De commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO heeft in het communiqué van de vergadering op hoog niveau van 19 februari 2016 de richtlijnen voor verslaglegging over officiële ontwikkelingshulp bijgewerkt met betrekking tot vrede en veiligheid. De financiering van de acties in het kader van het instrument wordt aangemerkt als officiële ontwikkelingshulp indien is voldaan aan de criteria van bovengenoemde of later door de commissie voor ontwikkelingsbijstand overeengekomen richtlijnen voor verslaglegging.
- (56)
Capaciteitsopbouw ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling moet uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden ingezet, wanneer de doelstellingen van het instrument niet kunnen worden bereikt door een beroep te doen op niet-militaire actoren.
- (57)
Het instrument moet voortbouwen op de ervaring die is opgedaan met, en de lessen die zijn geleerd uit, acties op het gebied van capaciteitsopbouw voor ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, met name door middel van relevante raadplegingen en evaluaties in het kader van Verordening (EU) 2017/2306 van het Europees Parlement en de Raad (27). In dat verband moet de Commissie waar passend ook rekening houden met gezamenlijke evaluaties met de lidstaten.
- (58)
De Unie moet in alle acties en programma's uit hoofde van het instrument ook een conflictbewuste en genderbewuste aanpak bevorderen.
- (59)
De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.
- (60)
De financieringsvormen en uitvoeringswijzen in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op basis van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de kosten van controles, de administratieve belasting en het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet het gebruik van vaste bedragen, eenheidskosten en financiering volgens een vast percentage, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan de kosten van de desbetreffende verrichtingen als bedoeld in artikel 125, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement, worden overwogen.
- (61)
Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van een reeds begonnen actie worden toegestaan, mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel niet subsidiabel, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniesteun onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad worden, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021–2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van acties en kosten vanaf 1 januari 2021, zelfs indien die acties verricht zijn en die kosten gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.
- (62)
Het nieuwe Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (‘EFDO+’), dat voortbouwt op het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO) als ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1601, moet een geïntegreerd financieringspakket vormen dat capaciteit voor wereldwijde financiering biedt in de vorm van subsidies, technische bijstand, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en blendingverrichtingen. Het EFDO+, dat wordt aangevuld met inspanningen ter verbetering van het investeringsklimaat van de partners, moet onderdeel worden van het plan voor externe investeringen en een combinatie bieden van blendingverrichtingen en begrotingsgaranties die worden gedekt door de garantie voor extern optreden, inclusief die voor soevereine risico's in verband met leningen die eerder werden uitgevoerd in het kader van het mandaat voor externe leningen van de Europese Investeringsbank (EIB). De toewijzing van middelen voor EFDO+-verrichtingen moet worden gebaseerd op de desbetreffende programmeringsdocumenten, meer bepaald op de daarin vastgelegde prioriteiten, en moet onder meer rekening houden met de specifieke realiteit en behoeften van elk partnerland of -regio en het relatieve gewicht van de toewijzing van middelen per geografisch gebied als bepaald in deze verordening. Programmering moet leiden tot een passend evenwicht tussen blendingverrichtingen en begrotingsgaranties in het kader van het EFDO+ en andere vormen van Uniefinanciering waarin deze verordening voorziet. Het EFDO+ moet worden uitgevoerd door middel van een open en coöperatieve investeringsstructuur, om het optimaal gebruik van de sectorale en geografische expertise van in aanmerking komende tegenpartijen te waarborgen en het effect ervan op ontwikkeling te maximaliseren. Het EFDO+ moet bestaan uit regionale investeringsplatforms op de regionale gebieden die onder deze verordening en, waar relevant, onder de IPA III-verordening vallen.
Met het oog op een onafhankelijk, onpartijdig, inclusief en transparant risicobeheer van het EFDO+ moet een door de Commissie georganiseerde en geleide technische risicobeoordelingsgroep worden ingesteld die openstaat voor deskundigen van de EIB, andere in aanmerking komende tegenpartijen en belangstellende lidstaten. De Commissie moet ervoor zorgen dat informatie en analyses op tijdige, transparante en inclusieve wijze met alle lidstaten worden gedeeld, met inachtneming van vertrouwelijkheidsaspecten. De Commissie moet overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden sluiten met alle geselecteerde in aanmerking komende tegenpartijen, waaronder de EIB, na overleg en rekening houdend met het advies van de technische risicobeoordelingsgroep en moet de belangrijkste elementen van die overeenkomsten aan de betrokken strategische raad voorleggen.
- (63)
Gezien haar rol op grond van de Verdragen en haar ervaring van de laatste decennia met de ondersteuning van het beleid van de Unie moet de EIB voor de Commissie een natuurlijke partner blijven voor de uitvoering van verrichtingen in het kader van de garantie voor extern optreden. De EIB en de Commissie moeten hun samenwerking en coördinatie tijdens de uitvoering van de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+ opvoeren, ook tijdens het programmeringsproces en op het terrein. De EIB moet worden belast met de uitvoering van een specifiek investeringsvenster dat voorziet in allesomvattende risicodekking voor verrichtingen met statelijke en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen en dat exclusief van aard moet zijn behalve voor verrichtingen die de EIB niet kan uitvoeren of besluit niet uit te voeren. Voor de EIB moeten indien passend aanvullende niet-exclusieve specifieke investeringsvensters worden ingesteld die voorzien in allesomvattende risicodekking voor verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen en voor verrichtingen ter bevordering van buitenlandse directe investeringen, handel en de internationalisering van de economieën van partnerlanden, onder meer door middel van inkomende buitenlandse directe investeringen, alsmede andere thematische prioriteiten van de Unie ter ondersteuning van de doelstellingen van het instrument en conform de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en entiteiten uit de particuliere sector in de Unie. De EU-garantie mag alleen voorzien in een politieke risicodekking voor verrichtingen van de particuliere sector, die moet stroken met die van de exportkredietinstellingen van de lidstaten.
Die investeringsvensters, welke de specifieke mandaten moeten vormen die door de EIB worden verlangd om buiten de Unie te opereren, moeten worden onderworpen aan dezelfde regels en voorwaarden als alle andere investeringsvensters in het kader van het EFDO+, met inbegrip van de governanceregels, en moeten, met uitzondering van het exclusieve investeringsvenster, tot stand worden gebracht volgens de in deze verordening voorziene procedure voor subsidiabiliteit en selectie van verrichtingen en tegenpartijen voor de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+. Voor die drie EIB-specifieke investeringsvensters moet het totale indicatieve bedrag 26 725 000 000 EUR belopen. De bedragen voor elk investeringsvenster moeten worden onderbouwd en bevestigd naar aanleiding van het programmeringsproces aan het begin van het meerjarig financieel kader en tijdens de evaluaties van de programmering. De doelstellingen, prioriteiten en bedragen voor elk investeringsvenster en de uitvoering ervan moeten beleidsmatig volledig worden afgestemd op de prioriteiten van de Unie en in overeenstemming zijn met deze verordening en de relevante meerjarige indicatieve programma's, met inbegrip van de geografische en thematische prioriteiten ervan. De risicobeoordelings- en vergoedingsmethode in het kader van het EFDO+ moet consequent worden toegepast op alle investeringsvensters, ook op die welke specifiek voor de EIB zijn, om een gelijk speelveld te waarborgen. De door de EIB uitgevoerde investeringsvensters moeten betrekking kunnen hebben op elk van de landen die in aanmerking komen voor de garantie voor extern optreden, met name waar dat het meest nodig is en conform de geografische prioriteiten van het instrument en, indien relevant, de IPA III-verordening. EFDO+-garanties voor EIB-verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen en verrichtingen van de particuliere sector moeten worden uitgevoerd op voorwaarden die vergelijkbaar zijn met garanties die aan andere in aanmerking komende tegenpartijen worden verstrekt.
Het moet mogelijk zijn dat EFDO+-garanties voor verrichtingen met statelijke en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen en verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen die geen aanzienlijke inkomsten genereren, welke worden uitgevoerd door de EIB of andere in aanmerking komende tegenpartijen, mogelijk niet worden vergoed om de financieringskosten voor overheidsinvesteringen van partnerlanden te helpen verminderen. Ter naleving van de doelstellingen en algemene beginselen van het instrument, de desbetreffende indicatieve programmeringsdocumenten en, indien relevant, de IPA III-verordening, moeten de Commissie en de EIB specifieke overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden sluiten voor de EIB-specifieke investeringsvensters.
- (64)
Het EFDO+ moet erop gericht zijn investeringen te ondersteunen als een middel om bij te dragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, door het bevorderen van duurzame en inclusieve economische, milieugebonden en sociale ontwikkeling, en van de transitie naar een duurzame economie met een toegevoegde waarde en een stabiel investeringsklimaat, alsmede door het stimuleren van de sociaal-economische en ecologische veerkracht in partnerlanden, met bijzondere aandacht voor het uitbannen van armoede, het bijdragen aan de vermindering van sociaal-economische ongelijkheden, duurzame en inclusieve groei, het bestrijden van klimaatverandering conform de Overeenkomst van Parijs, aanpassing aan en beperking van klimaatverandering, milieubescherming en -beheer, het creëren van waardig werk op basis van de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), economische kansen, vaardigheden en ondernemerschap, sociaal-economische sectoren, met inbegrip van sociale ondernemingen en coöperatieven, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, duurzame connectiviteit en steun voor kwetsbare groepen, eerbiediging van de mensenrechten, gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en jongeren, evenals het aanpakken van specifieke sociaal-economische grondoorzaken van irreguliere migratie en grondoorzaken van gedwongen ontheemding, in overeenstemming met de desbetreffende indicatieve programmeringsdocumenten.
De uitvoering van het EFDO+ moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen, de algemene beginselen en het beleidskader van het instrument en, indien relevant, de IPA III-verordening, met name met de toepasselijke internationaal overeengekomen richtsnoeren, beginselen en overeenkomsten inzake investeringen, waaronder de beginselen van de VN voor verantwoord beleggen, de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de beginselen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN voor verantwoord investeren in landbouw en voedselsystemen, de IAO-verdragen, het internationaal recht inzake de mensenrechten en de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp zoals geformuleerd in het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking en opnieuw bevestigd in 2016 in het forum op hoog niveau van Nairobi, met inbegrip van eigen inbreng, afstemming, resultaatgerichtheid, transparantie en wederzijdse verantwoordingsplicht, alsook met de doelstelling om hulp te ontkoppelen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar landen waarvan is vastgesteld dat zij in een situatie van kwetsbaarheid of conflict verkeren, de minst ontwikkelde landen, kleine eilandstaten in ontwikkeling, niet aan zee gelegen ontwikkelingslanden en arme landen met een zware schuldenlast.
- (65)
Het EFDO+ moet voor maximale additionaliteit van financiering zorgen, tekortkomingen van de markt en suboptimale investeringssituaties aanpakken, lokale overheidsinstanties ondersteunen bij het opschalen en autonoom financieren van hun investeringen, innovatieve producten leveren en middelen aantrekken uit de particuliere sector. Additionaliteit moet worden toegepast in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het instrument en met ander relevant Uniebeleid. De betrokkenheid van de particuliere sector, met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, bij de samenwerking van de Unie met partnerlanden via het EFDO+ moet meetbare en aanvullende ontwikkelingseffecten opleveren, zonder de lokale markt te verstoren en oneerlijk te concurreren met lokale economische actoren. Die betrokkenheid moet kostenefficiënt en transparant zijn, en stoelen op wederzijdse verantwoordingsplicht en het delen van risico's en kosten. Het EFDO+ moet fungeren als een ‘uniek loket’, dat financieringsvoorstellen van financiële instellingen en publieke of private investeerders inwacht en een breed gamma van financiële ondersteuning ter beschikking stelt voor in aanmerking komende investeringen. Het hefboomeffect van het EFDO+ moet worden geëvalueerd door te meten in hoeverre aanvullende financiering voor duurzame ontwikkeling is aangetrokken dankzij de financiële steun uit het EFDO+. Het hefboomeffect moet worden gemeten volgens de definitie van artikel 2, punt 38), van het Financieel Reglement en de internationale regels en praktijken voor het meten van de bedragen die door middel van officiële ontwikkelingsfinancieringsinterventies worden aangetrokken uit de particuliere sector, zoals de methoden van de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO. Het Europees Parlement en de Raad moeten de in aanmerking komende tegenpartijen en het maatschappelijk middenveld kunnen uitnodigen voor een gedachtewisseling over de financierings- en investeringsverrichtingen die onder deze verordening vallen.
- (66)
Een garantie voor extern optreden moet worden opgezet op basis van de bestaande EFDO-garantie die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1601 en de garanties die door het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 ingestelde Garantiefonds voor extern optreden worden ondersteund. De garantie voor extern optreden moet de EFDO+-verrichtingen ondersteunen die worden gedekt door begrotingsgaranties, macrofinanciële steun en leningen aan derde landen op grond van Besluit 77/270/Euratom van de Raad (28). Die verrichtingen moeten worden ondersteund door kredieten in het kader van het instrument, samen met kredieten in het kader van de IPA III-verordening en Verordening (Euratom) 2021/948, die ook de voorzieningen en verplichtingen moeten dekken die voortvloeien uit macrofinanciële steun en leningen aan derde landen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (Euratom) 2021/948. Bij de financiering van EFDO+-verrichtingen moet voorrang worden verleend aan die welke de additionaliteit en de ontwikkelingseffecten optimaliseren, daaronder begrepen die welke veel waardige werkgelegenheid opleveren, een kosten-batenverhouding hebben die de duurzaamheid van de investeringen vergroot, en zorgen voor duurzaamheid en ontwikkelingseffecten voor de lange termijn. De door de garantie voor extern optreden gesteunde verrichtingen moeten vergezeld gaan van een grondige ex-antebeoordeling van de ecologische, financiële en sociale aspecten, voor zover passend en in overeenstemming met de vereisten inzake betere regelgeving.
Begrotingsgaranties en financieringsinstrumenten moeten in overeenstemming zijn met het beleid van de Unie inzake niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, en met de actualiseringen daarvan, zoals vastgelegd in de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie en de conclusies van de Raad, met name de conclusies van de Raad van 8 november 2016 en de bijlage daarbij, alsook met de beginselen die zijn neergelegd in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (29). Alle relevante bepalingen van het Financieel Reglement zijn van toepassing, met name die betreffende indirect beheer van titel VI van het Financieel Reglement. Het verlenen van essentiële openbare diensten moet een verantwoordelijkheid van de overheid blijven.
- (67)
Om flexibiliteit te bieden, de aantrekkelijkheid voor de particuliere sector te vergroten en het effect van de investeringen te maximaliseren, moet een afwijking van de regels betreffende de wijzen van uitvoering van de begroting van de Unie, zoals vastgelegd in het Financieel Reglement, worden toegestaan in verband met de in aanmerking komende tegenpartijen. Die in aanmerking komende tegenpartijen kunnen ook instanties zijn die niet zijn belast met de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap of privaatrechtelijke organen van een partnerland zijn.
- (68)
Om de impact van de garantie voor extern optreden te vergroten, moeten de lidstaten en de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(30) kunnen voorzien in bijdragen in de vorm van contanten of een garantie. Bijdragen in de vorm van een garantie mogen niet hoger zijn dan 50 % van het bedrag dat door de Unie wordt gewaarborgd. Voor de financiële verplichtingen die voortvloeien uit die garantie, moeten geen voorzieningen worden aangelegd en de liquiditeitsbuffer moet worden verstrekt door het gemeenschappelijke voorzieningsfonds dat is ingesteld bij artikel 212 van het Financieel Reglement.
- (69)
Externe acties worden vaak uitgevoerd in een uiterst instabiele context die snelle en voortdurende aanpassing vereist aan de veranderende behoeften van de Uniepartners, aan mondiale uitdagingen op het gebied van de mensenrechten, democratie en goed bestuur, veiligheid en stabiliteit, klimaatverandering, milieu en oceanen, en aan uitdagingen inzake migratie en gedwongen ontheemding en de grondoorzaken daarvan. Om het beginsel van voorspelbaarheid te verzoenen met de noodzaak om snel te reageren op nieuwe behoeften moet de financiële uitvoering van de programma's kunnen worden aangepast. Om het vermogen van de Unie te vergroten om te reageren op onvoorziene behoeften, en voortbouwend op het succes van het Europees Ontwikkelingsfonds, moet een niet-toegewezen bedrag worden gereserveerd als buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten. Dat bedrag moet beschikbaar worden gesteld in overeenstemming met de in deze verordening vastgestelde procedures.
- (70)
De buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten moet de volgende aanvullende middelen garanderen: 200 000 000 EUR voor het thematisch programma voor mensenrechten en democratie, 200 000 000 EUR voor het thematisch programma voor maatschappelijke organisaties en 600 000 000 EUR voor het thematisch programma voor mondiale uitdagingen.
- (71)
De Commissie moet het Europees Parlement uitvoerig informeren voordat zij de middelen beschikbaar stelt voor de buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten, en moet ten volle rekening houden met zijn opmerkingen over de beoogde aard, doelstellingen en financiële bedragen.
- (72)
Met inachtneming van het beginsel dat de begroting van de Unie jaarlijks wordt vastgesteld, moet deze verordening de mogelijkheid openlaten om de door het Financieel Reglement reeds voor andere beleidsgebieden toegestane flexibiliteit toe te passen, namelijk overdrachten en nieuwe vastleggingen van middelen, om de middelen van de Unie efficiënt te gebruiken, zowel voor de burgers van de Unie als voor de partnerlanden, en aldus optimaal gebruik te maken van de middelen van de Unie die beschikbaar zijn voor het externe optreden van de Unie.
- (73)
Capaciteitsopbouw van militaire actoren in derde landen dient te worden verricht in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie als de doelstellingen ervan zich voornamelijk op het gebied van ontwikkeling situeren, en in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Unie als de doelstellingen ervan zich voornamelijk op het gebied van vrede en veiligheid situeren, overeenkomstig artikel 40 VEU. Deze verordening eerbiedigt de toepassing van de procedures en de omvang van de bevoegdheden van de instellingen in het kader van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en het GBVB van de Unie.
- (74)
Acties in het kader van het instrument die betrekking hebben op het verstrekken of financieren van uitrusting, diensten of technologieën moeten stroken met de desbetreffende bepalingen van de Unie, nationale en internationale bepalingen, met name met de regels die zijn vastgelegd in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (31), met de beperkende maatregelen van de Unie, en met Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad (32). Risicobeoordelingen van de Commissie in het kader van het instrument laten de beoordeling van aanvragen van uitvoervergunningen door de lidstaten onverlet. Elke lidstaat moet aan de hand van de criteria die in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB zijn vastgelegd per geval een beoordeling maken van de aanvragen voor uitvoervergunningen die bij hem zijn ingediend, met inbegrip van die welke betrekking hebben op intergouvernementele overdrachten, voor producten die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staan. Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad (33) mag het verstrekken van enigerlei soort uitrusting die kan worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, niet uit dergelijke acties worden gefinancierd.
- (75)
Het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland, stelt de financiële middelen vast voor de associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie. Die financiële middelen vormen de belangrijkste financieringsbron voor de landen en gebieden overzee. Op grond van het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland, moeten in de landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering in het kader van dat besluit, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van deze verordening en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Voorts moet de samenwerking tussen de partnerlanden en de landen en gebieden overzee, alsook de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden van de Unie, op gebieden van gezamenlijk belang worden aangemoedigd.
- (76)
Om de eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden voor hun ontwikkelingsprocessen te vergroten en de duurzaamheid van externe hulp te verbeteren dient de Unie, waar van toepassing, de voorkeur te geven aan de eigen instellingen, capaciteiten en deskundigheid, en aan systemen en procedures van de partnerlanden voor alle aspecten van de projectcyclus voor samenwerking, terwijl de volledige betrokkenheid van lokale overheden en het maatschappelijk middenveld wordt gewaarborgd. De Unie moet informatie en opleidingen beschikbaar stellen over de wijze waarop Uniefinanciering voor potentiële begunstigden van Uniefinanciering kan worden aangevraagd.
- (77)
Communicatie stimuleert het democratisch debat, versterkt de institutionele controle en het toezicht op de Uniefinanciering en draagt bij tot de geloofwaardigheid van de Unie. De Unie en de begunstigden van Uniefinanciering moeten de zichtbaarheid van het optreden van de Unie vergroten en op passende wijze communiceren over de meerwaarde van de Uniesteun. In dat verband moeten, overeenkomstig het Financieel Reglement, overeenkomsten die met ontvangers van Uniefinanciering zijn gesloten, verplichtingen bevatten die een passende zichtbaarheid waarborgen, en moet de Commissie tijdig en op passende wijze handelen wanneer die verplichtingen niet worden nagekomen.
- (78)
Jaarlijkse of meerjarige actieplannen en maatregelen als bedoeld in deze verordening zijn werkprogramma's uit hoofde van het Financieel Reglement. Jaarlijkse of meerjarige actieplannen moeten bestaan uit een reeks maatregelen die in één document worden samengevoegd.
- (79)
Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (34) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(35), (Euratom, EG) nr. 2185/96(36) en (EU) 2017/1939(37) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (38).
Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. Daarom moeten overeenkomsten met derde landen en gebieden en met internationale organisaties, alsmede contracten of overeenkomsten die voortvloeien uit de uitvoering van het instrument, bepalingen bevatten die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits, controles en inspecties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en die waarborgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van Uniefinanciering, gelijkwaardige rechten verlenen.
- (80)
Het instrument moet bijdragen tot de internationale bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking, fraude, corruptie en het witwassen van geld.
- (81)
Teneinde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van het bedrag van acties voor capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, van het maximumbedrag voor de garantie voor extern optreden, van de voorzieningspercentages en het maximale voorzieningsbedrag voor de garantie voor extern optreden, van de samenwerkings- en actiegebieden die zijn opgenomen in de bijlagen II, III en IV, van de prioritaire gebieden van de EFDO+-acties die zijn opgenomen in bijlage V, van de indicatoren in bijlage VI, evenals ten aanzien van de aanvulling van deze verordening met specifieke doelstellingen en prioritaire samenwerkingsgebieden op basis van de samenwerkingsgebieden voor de geografische programma's vastgelegd in bijlage II, inclusief een prioritering per subregio, thematische doelstellingen en indicatieve financiële toewijzingen voor bepaalde subregio's, en ten aanzien van de aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer van relevante belanghebbenden en deskundigen, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(39). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
- (82)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de desbetreffende bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (40).
- (83)
Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet het instrument worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het instrument in de praktijk te evalueren.
- (84)
Verwijzingen naar de instrumenten voor externe bijstand van de Unie in artikel 9 van Besluit 2010/427/EU van de Raad (41), die door deze verordening worden vervangen, moeten worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening. De Commissie moet erop toezien dat deze verordening wordt uitgevoerd overeenkomstig de rol van de Europese Dienst voor extern optreden zoals bepaald in het genoemde besluit.
- (85)
De acties en maatregelen waarin deze verordening voorziet, moeten waar relevant complementair zijn aan, stroken met en rekening houden met de door de Unie vastgestelde maatregelen ter verwezenlijking van de GBVB-doelstellingen in het kader van titel V, hoofdstuk 2, VEU, en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het vijfde deel, titel IV, VWEU.
- (86)
Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
- (87)
Besluit nr. 466/2014/EU moet worden gewijzigd en ingetrokken, en de Verordeningen (EU) 2017/1601 en (EG, Euratom) nr. 480/2009 moeten worden ingetrokken.
- (88)
Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021–2027, moet deze verordening met spoed in werking treden en moet zij met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 110 van 22.3.2019, blz. 163.
PB C 86 van 7.3.2019, blz. 295.
PB C 45 van 4.2.2019, blz. 1.
Standpunt van het Europees Parlement van 27 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 26 mei 2021 (PB C 225 van 11.6.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 8 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).
Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27).
Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014–2020 (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).
Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 77).
Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 85).
Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 95).
Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad van 26 september 2017 tot instelling van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), de EFDO-garantie en het EFDO-garantiefonds (PB L 249 van 27.9.2017, blz. 1).
Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).
Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).
Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 1).
Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014–2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1).
PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. De ASC[lees: ACS]-EU-partnerschapsovereenkomst werd gewijzigd door de overeenkomst getekend in Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27) en de overeenkomst getekend in Ouagadougou op 22 juni 2010 (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).
Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1).
Verordening (Euratom) 2021/948 van de Raad van 27 mei 2021 tot vaststelling van een Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, op basis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 237/2014 (zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad).
Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14).
Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van ‘Erasmus+’: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2021/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021–2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 34).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
Verordening (EU) 2017/2306 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 230/2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (PB L 335 van 15.12.2017, blz. 6).
Besluit 77/270/Euratom van de Raad van 29 maart 1977 waarbij de Commissie wordt gemachtigd tot het aangaan van Euratom-leningen teneinde een bijdrage te leveren tot de financiering van kerncentrales (PB L 88 van 6.4.1977, blz. 9).
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).