Rb. Arnhem, 28-10-2010, nr. 05/901175-08
ECLI:NL:RBARN:2010:BO2061, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
28-10-2010
- Zaaknummer
05/901175-08
- LJN
BO2061
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BO2061, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 28‑10‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2012:BX6113, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 28‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Medeplegen van doodslag Ten aanzien van feit 2: Handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij art. 11, eerste lid van de Opiumwet.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Promis II
Parketnummers : 05/901175-08, 05/600896-09 en 13/528218-08 (tul)
Data zittingen : 11 mei 2009, 13 juli 2009, 28 september 2009, 14 december 2009, 1 maart
2010, 17 mei 2010, 27 juli 2010 en 14 oktober 2010
Datum uitspraak: 28 oktober 2010
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : 15 juni 1987 te Amsterdam
thans verblijvende te : P.I. Amsterdam, HvB Demersluis, H.J.E. Wenckebachweg 48 te
Amsterdam
raadsvrouw : mr. E.G.C. Groenendaal te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/901175-08:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, met (een) vuurwapen(s) één of meerdere patronen/projectielen
heeft/hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer], welke patronen/projectielen
voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon
is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, altahns in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat
verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met (een) vuurwapen(s) één
of meerdere patronen/projektielen heeft/hebben afgevuurd op voornoemde
[slachtoffer], welke patronen/projektielen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een hoeveelheid drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of verdachtes mededader(s) met (een) vuurwapen(s) één of meerdere
patronen/projektielen heeft/hebben afgevuurd op die [slachtoffer], tengevolge waarvan
die [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, althans in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen drugs en/of
geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met verdachtes
mededader(s), althans alleen, door met een vuurwapen één of meerdere
patronen/projektielen af te vuren op die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer]
is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (diefstal) niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Diemen en/of Amsterdam, althans in
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 85 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05/600896-09:
- 1.
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 338 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Diemen een of meer wapens van categorie
III, te weten een pistool, merk BBm Type Bruni model 85 en/of een pistool merk
Manurhin type Walther PPK, en/of munitie van categorie III, te weten 3
bijbehroende patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 13/528218-08).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 14 oktober 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. E.G.C. Groenendaal te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/901175-08 onder 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 05/901175-08 onder 1 subsidiair en onder 2 en het onder parketnummer 05/601896-09 onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.125,80 verbeurd wordt verklaard en de inbeslaggenomen wapens en drugs worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 6 weken gevangenisstraf die door de politierechter te Amsterdam op 29 juli 2008 voorwaardelijk is opgelegd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van parketnummer 05/901175-08 feit 1:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit:
De rechtbank acht – zoals ook door de officier van justitie en de verdediging gesteld – hetgeen primair is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 september 2008 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in de [adres] te Arnhem om het leven gekomen. Er zijn die dag met een vuurwapen meerdere patronen op hem afgevuurd. Deze patronen hebben [slachtoffer] getroffen, tengevolge waarvan hij is overleden. [slachtoffer] is door de kogels onder meer in zijn buik, borst en hals getroffen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag. De officier van justitie verwijst daartoe naar de verklaring van medeverdachte[medeverdachteLJNBO1991]]. De officier van justitie acht de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] betrouwbaar. Deze verklaring wordt door meerdere bewijsmiddelen ondersteund. [medeverdachteLJNBO1991] is bovendien degene die 112 heeft gebeld, eerste hulp heeft verleend aan [slachtoffer] en op de plaats delict is gebleven in afwachting van de hulpdiensten, welke handelingen niet passen in het scenario dat [medeverdachteLJNBO1991] zelf de schutter is.
De officier van justitie acht de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] daartegenover ongeloofwaardig. In de eerste plaats ziet de officier van justitie niet in waarom [medeverdachteLJNBO2047], als hij onschuldig is, pas zo lang na zijn aanhouding en na het afsluiten van het eindproces-verbaal, 16 maanden geleden, voor het eerst een verklaring heeft afgelegd.
[medeverdachteLJNBO2047] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] naar Nijmegen is gegaan omdat [verdachte] een ][getuige1], hierna: [getuige1]) wilde ontmoeten voor een sociaal gesprek, dat niet al te lang heeft geduurd, waarna ze [medeverdachteLJNBO1991] in Arnhem hebben afgezet en zijn weggereden. [getuige1] heeft als getuige echter niets over deze ontmoeting verklaard en later, als verdachte, niets willen verklaren.
Daarbij komt dat op de sigarettenpeuken die in een glas op de plaats delict zijn aangetroffen DNA van [medeverdachteLJNBO2047] is aangetroffen. Zowel getuige [getuige11] als getuige [[getuige2]) hebben dit glas herkend als afkomstig uit de woning aan de [adres] en de moeder van [getuige2] en [getuige1] heeft verklaard niet zulke glazen in huis te hebben. Volgens de officier van justitie staat daarmee vast dat [medeverdachteLJNBO2047] op de plaats delict is geweest.
Ten slotte blijkt ook uit de analyse van de mastverkeersgegevens dat de telefoon van [verdachte] veel langer in Arnhem is geweest dan [medeverdachteLJNBO2047] wil doen geloven. [medeverdachteLJNBO2047] heeft dus niet de waarheid verklaard.
Volgens de officier van justitie is tevens wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met [medeverdachteLJNBO2047] heeft gepleegd. Op basis van de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] is duidelijk dat het [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] ging om een ripdeal, een overval waarbij iemand van drugs wordt beroofd. Beide verdachten hadden een wapen bij zich. Beiden hebben plotseling hun wapen getrokken waarbij [verdachte] [medeverdachteLJNBO1991] in bedwang hield en [medeverdachteLJNBO2047] [slachtoffer]. [medeverdachteLJNBO2047] heeft uiteindelijk [slachtoffer] doodgeschoten. [verdachte] heeft door zijn gedragingen eraan bijgedragen dat [medeverdachteLJNBO2047] [slachtoffer] dood kon schieten. Hun rollen zijn inwisselbaar. [medeverdachteLJNBO2047] heeft door het schieten opzet gehad op de dood van [slachtoffer]. [verdachte] heeft op z'n minst voorwaardelijk opzet daarop gehad. Als je allebei een wapen trekt en richt op een persoon in zo'n situatie, aanvaard je op z'n minst de aanmerkelijke kans dat de ander schiet.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Primair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat betrokkenheid van [verdachte] bij de dood van [medeverdachteLJNBO1991] überhaupt niet kan worden bewezen.
Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] onbetrouwbaar zijn en dat alle objectieve bewijsmiddelen in het dossier op zichzelf – dus los van de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] – geen bewijs vormen voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de dood van [slachtoffer].
Er ligt technisch bewijs: peilgegevens van telefoons en DNA van [medeverdachteLJNBO2047] dat is aangetroffen op de plaats delict. Uit de peilgegevens van de telefoon blijkt echter niet dat het gaat om het telefoonnummer dat op 26 september 2008 door [verdachte] werd gebruikt. Daarbij komt dat niet bekend is hoe groot de range is van de paal aan de Snelliusweg en er zit er tijdsverschil tussen het uitpeilen van de telefoon en het vermoedelijke tijdstip van de dood. Ten aanzien van het aangetroffen DNA van [medeverdachteLJNBO2047] geldt dat dit als op zichzelf staand technisch bewijs niets zegt over de aanwezigheid van [verdachte] op de plaats delict. [medeverdachteLJNBO2047] heeft zelf een goede verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA in de woning.
Dan zijn er twee getuigen die verklaren dat zij verdachte in Nijmegen hebben gezien, te weten: [[getuige3] en [getuige2]. Maar de verdediging heeft [getuige3] niet kunnen horen, en dus is die verklaring niet getoetst, en ten aanzien van [getuige2] merkt de verdediging op dat het knap is dat zij na jaren een jongen herkent van een heel kort gesprekje op een feest. Maar nog belangrijker: ook het al dan niet aanwezig zijn in Nijmegen zegt op zichzelf niets over betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] in Arnhem op diezelfde dag.
Ten slotte zeggen ook de tapgesprekken, het gegeven dat op de computer in de woning van de moeder van verdachte zou zijn gezocht naar informatie over de moord, het stripverhaaltje over de ripdeal en het feit dat verdachte “[naam]” zou worden genoemd, op zichzelf niets over de betrokkenheid van [verdachte] bij het schietincident in Arnhem.
Volgens de raadsvrouw komt het dus, bij gebrek aan zelfstandig bewijs voor betrokkenheid van [verdachte] bij het schietincident, aan op de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991].
[medeverdachteLJNBO1991]s verklaring is echter volstrekt onbetrouwbaar, om meerdere redenen die zij opsomt en die hierna, waar nodig, bij de beoordeling worden besproken.
[medeverdachteLJNBO1991]s verklaring vindt wellicht verankering in ondersteunende bewijsmiddelen maar zijn verklaring over wat er ín de woning aan de [adres] is gebeurd, wordt door geen ander bewijsmiddel ondersteund.
Vervolgens wijst de raadsvrouw op de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047]. Deze verklaring is niet strijdig met de bewijsmiddelen, behalve met de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991], en er is geen reden om aan te nemen dat deze verklaring onjuist is. Ook zijn er volgens de verdediging nog andere scenario’s mogelijk dan de door [medeverdachteLJNBO2047] en [medeverdachteLJNBO1991] geschetste scenario’s. Zo zijn er door buurtbewoners en omstanders nog een Golf en andere verdachten gezien. Verder is nog van belang dat het gebruikte wapen in Amsterdam, kort na de vrijlating van [medeverdachteLJNBO1991], opnieuw is gebruikt.
Ten slotte is door de raadsvrouw aangevoerd dat het feit dat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept niet kan meewerken voor het bewijs.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De verklaring van [medeverdachteLJNBO1991]
[medeverdachteLJNBO1991] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op vrijdag 26 september 2008 met [getuige2] en haar broer [getuige1] met de bus naar hun huis in Nijmegen is gegaan. [getuige1] zei tegen [medeverdachteLJNBO1991] dat er een paar mannetjes buiten stonden waarmee [medeverdachteLJNBO1991] moest praten. [medeverdachteLJNBO1991] ging naar buiten, waar een zwarte auto stond, waarin twee jongens zaten: een lange en een korte. De jongens waren Surinamers met een mooie, jeepachtige auto die zeiden dat ze uit Amsterdam kwamen. Ze vroegen [medeverdachteLJNBO1991] of hij goede shit kon regelen. [medeverdachteLJNBO1991] dacht toen aan zijn neef [slachtoffer] en heeft hem opgebeld. [slachtoffer] was op dat moment in Amsterdam om cocaïne te halen en hij zou 200 of 300 gram halen. De jongens moesten nog wel wachten omdat hij nog in Amsterdam was. [medeverdachteLJNBO1991] is met de twee jongens naar Arnhem, naar de [adres] gereden. Ze zijn met z’n drieën naar binnen gegaan. Binnen lieten de jongens een dik pak biljetten van € 50,00 zien.
Nadat [slachtoffer] aankwam, gingen de jongens in de keuken op twee rode lepels de coke koken. Op een gegeven moment waren ze met zijn vieren in de woonkamer. De lange jongen zou [slachtoffer] geld geven. [medeverdachteLJNBO1991] zag dat [slachtoffer] de lange jongen een zak gaf, hij denkt dat dit de coke was. Opeens pakte de kleine jongen [medeverdachteLJNBO1991] vast en duwde met zijn rechterhand een pistool op [medeverdachteLJNBO1991]s hoofd. [medeverdachteLJNBO1991] zag dat de lange jongen ook een pistool op de rechterborst van [slachtoffer] zette. Volgens [medeverdachteLJNBO1991] was het zo'n pistool dat ratelgeluid maakt, een soort machinegeweer. Hij voelde dat de kleine jongen hem tegen zijn benen schopte waardoor hij voorover met zijn buik op de bank terecht kwam. Hij hoorde dat er door een van de jongens werd gezegd dat ze hun zakken moesten leeghalen. [slachtoffer] zei dat hij niks had, waarna de lange jongen begon te dreigen. [medeverdachteLJNBO1991] hoorde op een gegeven moment dat er iemand werd geslagen. Hij concludeerde dat dat [slachtoffer] of de lange jongen moest zijn geweest die heeft geslagen, want zelf werd hij nog onder schot gehouden door de kleine jongen met het pistool. Hij zag op een gegeven moment dat [slachtoffer] het pistool van die lange jongen van zich af sloeg.
[medeverdachteLJNBO1991] hoorde een knal en zag rook. Hij hoorde dat [slachtoffer] op de grond viel. [slachtoffer] lag vervolgens op de grond met zijn onderbenen naast zijn zijkanten. De knieën van [slachtoffer] wezen naar de tussendeur van de hal naar de woonkamer. Toen hij de knal hoorde, waren de jongens allebei opeens weg.
Bij twee meervoudige fotoconfrontaties heeft [medeverdachteLJNBO1991] respectievelijk [verdachte] herkend als degene die het pistool tegen zijn hoofd heeft gehouden en [medeverdachteLJNBO2047] als degene die zijn neef heeft geschoten .
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991]
Voor de toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] is onder meer van belang of deze verklaring steun heeft in objectieve feitelijke gegevens, en zo ja of deze gegevens in het onderzoek naar voren zijn gekomen voordat de verklaring is afgelegd, en waarvan [medeverdachteLJNBO1991] geacht kan worden geen kennis te hebben gedragen of gegevens die in het onderzoek naar voren zijn gekomen, nadat de verklaring is afgelegd, en op het bestaan waarvan [medeverdachteLJNBO1991] geen invloed kan hebben gehad.
De raadsvrouw van [verdachte] heeft voorts een aantal omstandigheden genoemd die volgens haar vragen oproepen over de betrouwbaarheid van [medeverdachteLJNBO1991]. Zij voert - kort weergegeven - het volgende aan:
- -
[medeverdachteLJNBO1991] heeft gelogen, ook al in de 112-melding, hij heeft [getuige2] gevraagd voor hem te liegen en hij liegt zelf ook tegen zijn vriendin;
- -
[medeverdachteLJNBO1991] was tijdens de verhoren geneigd de rechercheurs te “pleasen”, aan zijn lichaamstaal was niet te zien of hij loog of niet, hij lijkt psychische problemen te hebben gehad en de politie heeft in een aantal verhoren heeft aangegeven hem niet te geloven;
- -
de omstandigheid dat hij zich als getuige in de zaken van verdachte en [medeverdachteLJNBO2047] zich beroept op zijn verschoningsrecht roept vragen op;
- -
[medeverdachteLJNBO1991] had zelf schiethanden;
- -
zijn handelingen na het neerschieten van [slachtoffer] en de omstandigheid dat hem niets is aangedaan roepen ook vragen op.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] zal de rechtbank eerst op deze verweren van de raadsvrouw ingaan.
Door [medeverdachteLJNBO1991] verrichte handelingen nadat [slachtoffer] was neergeschoten
[medeverdachteLJNBO1991] heeft verklaard dat hij op het moment dat [slachtoffer] en hij bedreigd werden door de twee mannen “bang was als een bitch” en dat hij nadat [slachtoffer] was neergeschoten volgens hem in “een shock” was, al is die term te zwaar, “het was niet zo dat hij niets meer kon doen” .
Hij verklaart dat hij naar [slachtoffer] is toegegaan en dat [slachtoffer] tegen hem zei: "Ze hebben me geschoten". [medeverdachteLJNBO1991] had toen nog niet door waar [slachtoffer] was getroffen. Hij is opgestaan en naar de keuken gerend. Daar heeft hij de twee rode lepels weggegooid in het bos achter de flat, omdat hij wist dat de politie zou komen en niet wilde dat de politie deze lepels zou vinden.
Vervolgens is hij naar buiten de straat op gerend om te kijken of hij auto van de jongens nog kon zien om het kenteken door te geven aan 112. Hij zag de auto nergens meer, maar zag wel de auto van [slachtoffer] staan en zag in die auto iets bewegen. Hij is toen naar de auto van [slachtoffer] toe gerend. Hij zag dat er een jongen in de auto zat en zei tegen deze jongen: "Ze hebben [slachtoffer] geschoten."
Toen hij buiten was heeft hij met zijn eigen telefoon een paar keer geprobeerd 112 te bellen, maar dat lukte niet. Hij is vervolgens weer naar binnen gerend, waar hij zag dat [slachtoffer] nog steeds zo lag als toen hij naar buiten was gerend en een mobiele telefoon in zijn hand had. Hij heeft toen met die telefoon 112 gebeld.
Terwijl hij 112 aan de lijn had zag hij dat [slachtoffer] met zijn hand tegen zijn jaszak tikte. Hij voelde in de jaszak van [slachtoffer] en pakte er een zak heroïne uit. Hij is toen naar het toilet gerend en heeft het zakje heroïne in de toiletpot gegooid. Hij heeft vervolgens toiletpapier gepakt om de wond van [slachtoffer] mee dicht te drukken. Hij zag dat er allemaal spuug uit de mond van [slachtoffer] kwam en dat hij bloed aan zijn nek had. Op een gegeven moment toen hij daarmee bezig was, zag hij dat de politie en het ambulancepersoneel binnen kwamen. Hij had 112 aan de lijn gehad vanaf het moment dat hij de drugs uit de jaszak van [slachtoffer] haalde tot het moment dat de hulpdiensten binnen kwamen.
Verder heeft [medeverdachteLJNBO1991] verklaard dat hij zijn telefoon, een Samsung D600, heeft weggegooid uit paniek omdat hij bang was dat alle drugsgesprekken zouden worden afgetapt.
De verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] komen er kort gezegd op neer dat er sprake was van een drugsdeal die een ripdeal bleek te zijn, dat hij nadat toen zelf met een pistool bedreigd was en nadat [slachtoffer] was neergeschoten in een lichte soort van shock heeft verkeerd en dat hij zich niet alleen heeft gericht op de verzorging van [slachtoffer] maar ook handelingen heeft verricht om de drugsdeal en de aanwezigheid van drugs te maskeren. De rechtbank acht deze verklaring over [medeverdachteLJNBO1991]s emotionele staat noch de in deze verklaring omschreven gedragingen van [medeverdachteLJNBO1991] onlogisch of ongeloofwaardig. Daar doet niet aan af dat het bij de 112-melding, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, volgens een verhorende verbalisant leek alsof het ‘met die paniek wel mee(viel)’, reeds omdat een gemoedstoestand per telefoon niet altijd kan worden ingeschat.
Uit de combinatie van een zekere mate van paniek vanwege de gebeurtenissen en de kennelijke wens om de drugs voor de politie en hulpdiensten te verbergen zijn de – volgens de verdediging ‘onlogische’ – handelingen te verklaren, zoals het naar buiten rennen en het weggooien van drugs en van de telefoon door [medeverdachteLJNBO1991].
Dat [medeverdachteLJNBO1991] niet alleen in angst heeft verkeerd vanwege het vuurwapen gebruik maar ook bang was dat de drugsdelicten waar hij zich mee bezig hield aan het licht zouden komen is evenmin onlogisch of onbegrijpelijk.
Daarbij komt nog dat [medeverdachteLJNBO1991] 112 heeft gebeld, de wond heeft dichtgedrukt (op welk punt de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] wordt ondersteund door de transcriptie van het gesprek van de meldkamer waarin staat dat de melder, [medeverdachteLJNBO1991], de opdracht daartoe had gekregen en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die die dag om 20:29 uur ter plaatse kwamen en daar een negroïde man met dreads aantroffen met een bebloede prop wc-papier in zijn hand ) en op de plaats delict is gebleven tot de hulpdiensten arriveerden. Een berekenende dader – wat [medeverdachteLJNBO1991] volgens de verdediging zou zijn – zou dergelijke handelingen niet verrichten, alleen al omdat hij daarmee het risico zou lopen dat hij door het slachtoffer, dat toen nog in leven was, als dader zou worden aangewezen.
De stelling dat [medeverdachteLJNBO1991] niets is aangedaan is in zoverre niet juist dat hem - als in het kader van de toetsing van de verklaring van Blaker van die verklaring wordt uitgegaan - wel een vuurwapen op zijn hoofd is gezet en dat hij tegen zijn benen is geschopt en op de bank is gegooid. Dat het op hem gerichte vuurwapen in tegenstelling tot het op [slachtoffer] gericht wapen niet is afgedrukt kan vele logische redenen hebben en ondermijnt de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] niet.
De inconsistentie van de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] en het beïnvloeden van getuigen
Gebleken is dat [medeverdachteLJNBO1991] inconsequent heeft verklaard ten overstaan van de politie. Hij heeft in eerste instantie ontkend dat hij aanwezig was bij het schieten. Ook in zijn 112-melding heeft hij - kort weergegeven - verklaard dat hij net aankwam en toen [slachtoffer] gewond in zijn woning aantrof. Pas vanaf twee dagen na zijn aanhouding heeft hij verklaard dat de schietpartij zijn aanleiding vond in een drugsdeal waarbij hij zelf ook betrokken was en dat hij bij het schieten aanwezig was als medeslachtoffer van een ripdeal. De door hem genoemde daders had hij volgens zijn verklaring op straat ontmoet. Vanaf zijn 8ste verhoor, drie dagen na zijn aanhouding, heeft hij pas consistent verklaard dat hij met de door hem genoemde daders in contact was gekomen via [getuige1] in Nijmegen.
Voorts heeft [getuige2] verklaard en heeft [medeverdachteLJNBO1991] ook erkend, dat [medeverdachteLJNBO1991] [getuige2] heeft gevraagd voor hem te liegen over de wijze waarop [medeverdachteLJNBO1991] vanaf Nijmegen naar Arnhem is gekomen.
De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat [medeverdachteLJNBO1991] in eerste instantie zijn betrokkenheid bij een drugsdeal niet aan de politie heeft willen toegeven en daar om die reden over gelogen heeft. Dat hij ook bij de 112-melding al gelogen heeft over dat hij bij het neerschieten van [slachtoffer] aanwezig was is, gezien de gestelde paniek hoogstens opmerkelijk, maar in de gegeven omstandigheden niet verbazingwekkend of onbegrijpelijk. [medeverdachteLJNBO1991] heeft voorts verklaard dat hij bang was voor de twee mannen en dat hij [getuige1], de broer van zijn vriendin, in eerste instantie er niet bij wilde betrekken. Hierin zou de reden voor zijn leugens en de vraag aan [getuige2] om voor hem te liegen hebben gelegen. De rechtbank acht deze verklaring niet ongeloofwaardig.
Gelet op deze verklaringen en op de omstandigheid dat [medeverdachteLJNBO1991] vanaf zijn 8ste verhoor, nog tijdens zijn beperkingen en nog betrekkelijk kort na zijn aanhouding, eenduidig en consequent heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat deze aanvankelijke tegenstrijdigheden en de beïnvloeding van een getuige niet wezenlijk afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van zijn latere verklaringen over wat er op 26 september 2010 is gebeurd.
Daarbij komt dat [medeverdachteLJNBO1991] over één wezenlijk aspect vanaf het eerste verhoor consistent heeft verklaard: de mogelijke betrokkenheid van twee mannen, negers. Reeds in het telefoongesprek met 112 heeft hij verklaard dat de “daders” twee negers zijn van in de twintig, dertig jaar. Ook heeft hij direct na het incident tegen getuige [getuige3], die zich in de auto van [slachtoffer] bevond, gezegd dat [slachtoffer] door “de mannen” was geschoten. Op dat punt heeft hij zijn verklaring consequent gehandhaafd.
De door de raadsvrouw nog aangevoerde omstandigheid dat [medeverdachteLJNBO1991] tegen zijn vriendin zou hebben gelogen over hun relatie houdt geen enkel verband met het neerschieten van [slachtoffer]. De rechtbank verwerpt de suggestie dat tengevolge van het mogelijk door [medeverdachteLJNBO1991] liegen in de relationele sfeer zijn algehele betrouwbaarheid ter discussie zou komen te staan.
Het aantreffen van schiethanden.
Uit een bij [medeverdachteLJNBO1991] uitgevoerd schotrestonderzoek is een relatie vastgesteld tussen een schietproces en de handen van [medeverdachteLJNBO1991]. In een deskundigenrapport van dr [deskundige] van het NFI van 30 november 2009 is als conclusie opgenomen dat de bevindingen van het onderzoek aan de onderzoekset schiethanden van [medeverdachteLJNBO1991] ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer hypothese I waar is als wanneer Hypothese II of Hypothese III waar is.
Daarbij worden als hypotheses gehanteerd:
De aangetroffen deeltjes op de stubs van de onderzoeksset schiethanden van [medeverdachteLJNBO1991] zijn een gevolg van:
- -
Hypothese I: Het lossen van 6 schoten met een machinepistool van het type Uzi.
- -
Hypothese II: naast de schutter hebben gestaan tijdens het lossen met een machinepistool van het type Uzi
- -
Hypothese III: het betasten van een slachtoffer dat 6 keer met een machinepistool van het type Uzi is beschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze conclusie met zich dat uit het aantreffen van zogenaamde “schiethanden” bij [medeverdachteLJNBO1991] niet kan worden afgeleid dat hij de schutter is, noch dat zijn verklaring dat hij medeslachtoffer was van een ripdeal op het moment dat [slachtoffer] in zijn aanwezigheid werd neergeschoten, onbetrouwbaar is. Temeer nu [medeverdachteLJNBO1991], zoals overwogen, heeft verklaard dat hij nadien de schotwond in de nek van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt, zijn zijn verklaringen niet onverenigbaar met de bevindingen van het NFI. De verschillen tussen de door [medeverdachteLJNBO1991] genoemde situatie en de in de onderzoeksopzet van het NFI gebruikte situatie zijn, anders dan de raadsvrouw stelt, niet dusdanig dat dit tot een andere conclusie zou moeten leiden.
De overige aangevoerde omstandigheden
De omstandigheid dat de verhorende rechercheurs in de verhoren tegen [medeverdachteLJNBO1991] hebben gezegd dat ze zijn verklaringen niet geloofden zegt evenmin iets over de betrouwbaarheid van die verklaringen als indien zij zouden hebben gezegd dat ze hem wel geloofden, temeer niet nu niet ondenkbaar is dat achter dergelijke uitlatingen van de desbetreffende rechercheurs tevens tactische motieven schuilen.
Dat uit de omstandigheid dat [medeverdachteLJNBO1991] volgens de raadsvrouw zowel tijdens de eerste verhoren als tijdens de latere verhoren even “relaxed” overkomt enige conclusie zou kunnen worden getrokken over diens betrouwbaarheid wordt door de rechtbank evenmin onderschreven.
Dat [medeverdachteLJNBO1991] als getuige in de onderhavige strafzaak zich heeft beroepen op het hem toekomende verschoningsrecht, terwijl hij tijdens verhoren als verdachte ten overstaan van de politieondervragers wel heeft willen verklaren, raakt zijn betrouwbaarheid naar het oordeel van de rechtbank evenmin.
Dat gedragsdeskundige [deskundige] die bij een aantal verhoren aanwezig is geweest heeft verklaard dat zij de indruk had dat er een risico was dat [medeverdachteLJNBO1991] te graag wilde dat de verhoorders hem aardig zouden vinden omdat hij dat contact zou waardevol vond, waarvan een risico zou kunnen zijn dat hij gemakkelijk door de verhoorders zou worden beïnvloed, brengt evenmin mee dat de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] onbetrouwbaar is. Immers, (getuige5) verklaart niet dat dit risico zich heeft verwezenlijkt of dat zij heeft gezien dat er daadwerkelijk sprake was van beïnvloeding. Zij verklaart juist dat de reden dat zij niet alle verhoren van [medeverdachteLJNBO1991] heeft bijgewoond er in lag dat de communicatie goed liep en dat zij daarom haar advies heeft beëindigd. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van beïnvloeding van [medeverdachteLJNBO1991] door zijn verhoorders. Dat dit zou zijn gebeurd, op welke momenten en op welke punten is door de verdediging niet onderbouwd.
Dat verdachte mogelijk psychische problemen zou hebben gehad, wat zijn beïnvloedbaarheid mogelijk nog zou hebben vergroot, maakt voornoemde conclusies niet anders.
Tussenconclusie
Het vorenstaande leidt tot de tussenconclusie dat de voornoemde verweren van de raadsvrouw niet tot de conclusie leiden dat [medeverdachteLJNBO1991] een onbetrouwbare getuige is, of dat zijn verklaringen onbetrouwbaar zijn.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] acht de rechtbank voorts van belang dat zijn verklaringen steun vinden in de - veelal later opgetekende - verklaringen van anderen of andere - veelal later verkregen - bewijsmiddelen van technische aard. Deze worden hieronder besproken.
Herkenning van [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] door anderen en de bevestiging dat deze in Nijmegen bij de woning van [getuige2] en [getuige1] zijn geweest.
[medeverdachteLJNBO1991] verklaart op 21 oktober 2008 dat hij zeker weet dat [getuige2] in Nijmegen de mannen gezien heeft.
[getuige2] herkent op 13 februari 2009 [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] als degenen die zij op vrijdag 26 september 2008 in het trappenhuis van haar woning in Nijmegen heeft gezien.
Getuige.[getuige3] herkent op 16 februari 2009 [verdachte] op een foto. Hij heeft verklaard dat [verdachte] op de bewuste dag op de galerij bij de woning van [getuige1] was, samen met nog iemand die langer was. Hij weet dat [verdachte] met [medeverdachteLJNBO1991] en [getuige1] heeft gesproken.
Eind september 2010 verklaart ook [medeverdachteLJNBO2047] dat hij samen met [verdachte] in het portaal van de woning van [getuige1] in Nijmegen is geweest.
Gebruikte auto
[medeverdachteLJNBO1991] heeft in zijn verhoren in oktober 2008 een aantal keren een omschrijving gegeven van de auto waarmee de door hem als daders aangewezen personen reden en waarin hij met hen van Nijmegen naar Arnhem is gereden. Het was een jeepachtige auto, zwart van kleur met grijze velgen. De bekleding was van stof, grijs, donkergrijs van kleur. Er zaten drie tv schermen in de auto en het was netjes binnen in de auto. Hij heeft voorts verklaard op welk automerken deze “jeepachtige auto” leek.
[getuige4] heeft in april 2009 verklaard dat hij een Kia Sorento met kenteken (X) heeft gehad die hij onder anderen aan [medeverdachteLJNBO2047] heeft uitgeleend, die hij herkent van een foto en die hij als “[naam]” kent.
[medeverdachteLJNBO2047] heeft op 30 september 2010 tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris erkend dat hij op 26 september 2008 heeft gereden in “een Jeep” die hij had geleend van [getuige4] .
De auto van [getuige4] blijkt volgens politieonderzoek geheel te voldoen aan de beschrijving zoals door [medeverdachteLJNBO1991] gegeven.
Historische printgegevens
Door de politie is onderzoek verricht naar de telefoonnummers die bij [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] in gebruik zouden zijn. Met betrekking tot het telefoonnummer waarvan [medeverdachteLJNBO2047] gebruik zou maken, komt uit het dossier onder meer naar voren dat:
- -
getuige [getuige5] heeft verklaard dat zij een relatie met [medeverdachteLJNBO2047] heeft gehad en dat [medeverdachteLJNBO2047] ten tijde van hun relatie meerdere telefoonnummers had, waaronder [x] , mogelijk verschillen er cijfers in deze combinatie, maar ze weet de eerste twee en de laatste twee cijfers zeker.
- -
in het telefoonboek van de telefoon van (getuige6) stond het nummer [x], getuige (getuige6) heeft verklaard dat dit nummer van [medeverdachteLJNBO2047] is.
- -
getuige (getuige7) herkent [medeverdachteLJNBO2047] van een foto en heeft verklaard dat het telefoonnummer van [medeverdachteLJNBO2047] eindigde op 53.
- -
bij een doorzoeking is in de slaapkamer van [medeverdachteLJNBO2047] onder andere een telefoonverpakking gevonden van het mobiele telefoonnummer [x].
Op grond van het bovenstaande en de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] bij de rechter-commissaris dat hij denkt dat dit zijn nummer is , stelt de rechtbank vast dat [medeverdachteLJNBO2047] gebruik maakte van het telefoonnummer [x].
Met betrekking tot het telefoonnummer waarvan [verdachte] gebruik zou maken, komt uit het dossier onder meer naar voren dat:
- -
Bij een vergelijking van de in totaal 398 telefoonnummers die op de bij [verdachte] inbeslaggenomen mobiele telefoon met SIM-kaart zijn opgeslagen, en de historische belgegevens van het mobiele telefoonnummer [x] heeft een informatieanalist van de politie gezien dat er 70 overeenkomende telefoonnummers waren.
- -
Een informatieanalist van de politie heeft bij het uitlezen van de telefoon die bij de zus van [verdachte] in gebruik geconstateerd dat in die telefoon aan de naam “X” het telefoonnummer +[x] gekoppeld is.
- -
in de telefoonlijst de moeder van [verdachte] staat het nummer [x] onder de naam “ X” opgeslagen , zij zegt hierover dat dit een oud nummer van [verdachte] is.
- -
getuige (getuige8) herkent [verdachte] van een foto en heeft verklaard dat hij deze jongen kent als [naam] en dat zijn telefoonnummer [x] is.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer [x].
Een politieanalist heeft de historische printgegevens van de nummers [x] (het telefoonnummer van [medeverdachteLJNBO2047]) en [x] (het telefoonnummer van [verdachte]) geanalyseerd en daarbij geconstateerd deze nummers zich op vrijdag 26 september 2008 hebben bevonden in het bereik van zendmasten in achtereenvolgens Amsterdam, Nijmegen, Arnhem en weer Amsterdam. Aan de hand van deze zendmastgegevens komt hij tot de conclusie dat deze telefoonnummers vanaf 15.00 uur zeer waarschijnlijk de volgende route hebben afgelegd: van Amsterdam Bijlmer via de autosnelweg naar Nijmegen (naar de omgeving van de woning van [getuige1]) en van daaruit via de autosnelweg naar Arnhem (naar de omgeving van de plaats delict) en ten slotte naar Amsterdam (Bijlmer).
Voorts concludeert de analist aan de hand van de tijdstippen en locaties van de registraties van de genoemde telefoonnummers dat de gebruikers van genoemde telefoonnummers, te weten: [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte], genoemde route in elkaars onmiddellijke nabijheid hebben afgelegd.
In de zich in het dossier bevinden lijst met historische printgegevens staat verder het navolgende. Telefoonnummer [x] (het door [medeverdachteLJNBO2047] gebruikte toestel) bevond zich in ieder geval tussen 19.26 uur (eerste registratie binnen het bereik van een zendmast in Arnhem) en 20.01 uur (laatste registratie binnen het bereik van een zendmast in Arnhem) in Arnhem. Telefoonnummer [x]9 (het door [verdachte] gebruikte toestel) bevond zich in ieder geval tussen 19.50 uur (eerste registratie binnen het bereik van een zendmast in Arnhem) en 20.29 uur (laatste registratie binnen het bereik van een zendmast in Arnhem) in Arnhem.
Nu [medeverdachteLJNBO2047] heeft verklaard dat hij de hele tijd samen met [verdachte] is geweest, acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] tussen 19.26 uur en 20.29 uur – en dus ten tijde van de schietpartij – in Arnhem zijn geweest.
DNA van [medeverdachteLJNBO2047] aangetroffen op sigarettenpeuk
Tijdens het sporenonderzoek in de woning aan de [adres] in Arnhem zijn in de woonkamer onder meer de volgende sporendragers veilig gesteld en inbeslaggenomen:
- -
SVO-013 – whiskyglas op salontafel;
- -
SVO-014 – sigarettenpeuk (Marlboro) uit whiskyglas SVO-013; en
- -
SVO-015 – sigarettenpeuk (Marlboro) uit whiskyglas SVO-013.
Op de sigarettenpeuken [AABJ3525NL]#1(glas salontafel, woonkamer) en [AABJ3526NL]#1 (glas salontafel, woonkamer) zijn sporen aangetroffen waarvan DNA-profielen zijn verkregen.
Het NFI schrijft in het deskundigenrapport van 16 januari 2009 dat er een overeenkomst is gevonden tussen het DNA-profiel van het celmateriaal dat is aangetroffen op de sigarettenpeuk [AABJ3525NL]#1 en het profiel van het DNA van [medeverdachteLJNBO2047]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het sporenmateriaal is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat [medeverdachteLJNBO2047] de sigaret op enige wijze heeft aangeraakt.
[medeverdachteLJNBO2047] heeft in september 2010 verklaard dat hij die dag in aanwezigheid van [medeverdachteLJNBO1991] een sigaret heeft gerookt en dat hij deze in een glas heeft uitgedrukt. Daarbij komt dat getuige [deskundige] DNA deskundige, heeft verklaard dat de hoeveelheid DNA die is aangetroffen past bij het beeld “dit is DNA van de roker”.
Op grond van het vorenstaande moet worden aangenomen dat [medeverdachteLJNBO2047] een sigaret heeft gerookt en die heeft uitgedrukt in een glas, waarna deze sigarettenpeuk in het whiskyglas in de woning aan de [adres] is aangetroffen.
Glas waarin de sigarettenpeuk is aangetroffen
[medeverdachteLJNBO2047] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij in de auto op weg naar Arnhem een sigaret heeft gerookt en dat hij zijn sigarettenpeuk heeft uitgedrukt in het glas waar [verdachte] de whisky uit heeft gedronken. Toen ze [medeverdachteLJNBO1991] in Arnhem afzetten gaf hij dat glas aan [medeverdachteLJNBO1991].
[medeverdachteLJNBO1991] heeft verklaard dat hij niet meer weet waar hij de whiskyglazen uit de woning van [getuige2] heeft gelaten. Mogelijk heeft hij ze binnen in huis (de woning aan de [adres]) gebracht. Dit denkt hij omdat hij het voor zichzelf niet natuurlijk vindt om een glas in een auto achter te laten. Hij weet niet of de kleine man zijn glas mee naar binnen heeft genomen.
Verder heeft [medeverdachteLJNBO1991] verklaard dat de mannen niet langer dan een half uur binnen zijn geweest. De lange man ([medeverdachteLJNBO2047]) stak een sigaret op en vroeg mij waar hij zijn as kon laten. [medeverdachteLJNBO1991] heeft toen een glas of beker uit de keuken gepakt waar de man zijn as in kon doen. Dit was een ander glas dan het whiskyglas. [medeverdachteLJNBO1991] heeft gezien dat de man zijn as in de glas/beker heeft gedaan. Toen hij de sigaret op had heeft hij deze in de glas/beker uitgedaan. [medeverdachteLJNBO1991] weet niet waar hij zelf zijn sigarettenpeuk gelaten heeft.
[getuige2] heeft op 21 oktober 2008 verklaard dat zij het glas herkent, ze heeft een keer bij [medeverdachteLJNBO1991] thuis uit zo’n glas gedronken. Ze weet zeker dat ze zelf thuis niet zulke glazen hebben. Ook de moeder van [getuige2] en [getuige1] heeft op 22 oktober 2008 verklaard dat ze niet zulke glazen in huis heeft. Getuige [getuige11] (hierna: [getuige11]), de hoofdbewoner van de [adres] , heeft op 22 oktober 2008 verklaard dat hij het glas herkent en dat het glas normaal gesproken in de kast in de keuken staat. Gelet op deze verklaringen passeert de rechtbank de niet zeer specifieke verklaring van [getuige1] dat zij wel dergelijke glazen thuis hebben.
Uit de door [medeverdachteLJNBO1991], [getuige2], de moeder van [getuige2] en [getuige11] afgelegde verklaringen maakt de rechtbank op dat [medeverdachteLJNBO2047] zijn sigarettenpeuk heeft uitgedrukt in een glas dat níet uit de woning van [getuige2] en haar moeder, maar van de [adres] afkomstig was – en dus een ander glas is dan waaruit whisky werd gedronken – waarmee eveneens moet worden aangenomen dat (in ieder geval) [medeverdachteLJNBO2047] in de woning aanwezig is geweest.
Het gebruikte wapen
[medeverdachteLJNBO1991] heeft op 21 oktober 2010 verklaard dat de dader gebruik maakte van een pistool dat ratelgeluid maakt, een soort machinegeweer.
De rechtbank overweegt dat het NFI schrijft dat uit haar onderzoek is gebleken dat de hulzen zijn verschoten met een semi- en/of volautomatisch machinepistool type UZI van het kaliber 9 mm Parabellum. De afvuursporen in de kogels passen eveneens bij het genoemde type vuurwapen.
Drugsdeal
[medeverdachteLJNBO1991] heeft verklaard dat het neerschieten van [slachtoffer] samenhing met een via [getuige1] tot stand gekomen drugsdeal, waarbij [slachtoffer] de drugs zou leveren.
[naam vriendin], de vriendin van [slachtoffer], heeft verklaard dat zij op 26 september 2008 in haar woning drugs heeft gezien in een ijsdoos in een tas in de keuken. Zij heeft rond 19:00/19:30 uur gezien dat [slachtoffer] uit die doos een zakje met “het spul” haalde en dat [slachtoffer] daarna met de auto is weggereden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring op dit punt een bevestiging van de door [medeverdachteLJNBO1991] genoemde drugsdeal die aan het schieten ten grondslag zou hebben gelegen.
Conclusie ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991]
Uit het bovenstaande blijkt dat de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] dat hij [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] in Nijmegen bij de woning van [getuige1] en [getuige2] heeft ontmoet en dat hij met hen in de jeep-achtige auto naar Arnhem is gereden, door meerdere objectieve bewijsmiddelen wordt ondersteund. De verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] dat [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] ook daadwerkelijk in de woning aan de [adres] in Arnhem zijn geweest, wordt ondersteund door het aantreffen van DNA van [medeverdachteLJNBO2047] in de betreffende woning. Dat er sprake was van een drugsdeal en ook de verklaring dat er geschoten is met een automatisch wapen vindt eveneens bevestiging in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachteLJNBO1991] vanaf zijn achtste verhoor consistent en zeer gedetailleerd is in zijn verklaring. De uitkomsten van het technisch onderzoek en de verklaringen van de nadien gehoorde getuigen bevestigen de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991] op alle door de politie onderzochte punten. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991], gelet op het voorstaande, dan ook betrouwbaar. Dat [medeverdachteLJNBO1991], met name in de eerste vijf verklaringen zoals afgelegd van 7 tot en met 9 oktober 2008, inconsistent heeft verklaard en met name zijn eigen aandeel heeft verzwegen, doet aan die betrouwbaarheid niet af, reeds omdat de inconsistenties verklaarbaar zijn als wordt aangeknoopt bij [medeverdachteLJNBO1991]s verklaringen over angst voor de gevolgen voor hemzelf en voor mogelijke represailles (zie p. 1132).
De rechtbank zal de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] tot het bewijs bezigen.
Alternatieve scenario’s/ De verklaring van [medeverdachteLJNBO2047]
Volgens de verdediging zijn er ook alternatieve scenario’s denkbaar die de dood van [slachtoffer] verklaren.
Deze zouden deels gebaseerd kunnen zijn op de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047].
[medeverdachteLJNBO2047] heeft op 30 september 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door [verdachte] is gebeld en dat [verdachte] vroeg of hij mee wilde naar een vriend van hem in Nijmegen. Die vriend was [getuige1]. Ze zouden gewoon een sociale vriend groeten. [medeverdachteLJNBO2047] ging mee omdat [verdachte] dat vroeg en hij waarschijnlijk geen vervoer had. [medeverdachteLJNBO2047] wist dat Nijmegen aan de andere kant van Nederland lag en hij kende [getuige1] niet. Ze zijn me de auto, een jeep van [getuige4], naar Nijmegen gereden.
Bij de woning van [getuige1] in Nijmegen hebben ze alleen een sociaal gesprek gevoerd. Er kwam nog iemand bij, dat moet [medeverdachteLJNBO1991] geweest zijn. Het heeft niet al te lang geduurd. [medeverdachteLJNBO2047] wilde weg, omdat hij nog naar zijn vader wilde gaan. [medeverdachteLJNBO1991] vroeg of hij mee mocht rijden naar Arnhem en zei dat het niet lang zou duren. Daarna heeft [medeverdachteLJNBO1991] afscheid genomen van zijn vriendin en kwam met twee glazen whisky naar buiten. [medeverdachteLJNBO2047] heeft in de auto nog gerookt en [medeverdachteLJNBO1991] waarschijnlijk ook. Onderweg heeft [medeverdachteLJNBO2047] zijn sigarettenpeuk in een glas uitgedrukt. Dat was het glas waar [verdachte] de whisky uit heeft gedronken. Ze hebben [medeverdachteLJNBO1991] in Arnhem afgezet en toen heeft [medeverdachteLJNBO2047] het glas aan [medeverdachteLJNBO1991] gegeven. Dit duurde niet langer dan 10 à 20 seconden . [medeverdachteLJNBO2047] is in Arnhem bij een patattent uit de auto gestapt om een patatje te halen. [verdachte] bleef toen in de auto. [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] zijn de hele tijd samen geweest, behalve toen [medeverdachteLJNBO2047] patat ging halen.
De verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] komt voor een groot deel overeen met de door [medeverdachteLJNBO1991] afgelegde verklaring en ook deels met de voornoemde andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991] echter betrouwbaarder dan die van [medeverdachteLJNBO2047] en verwerpt de laatste om de volgende redenen.
De rechtbank acht allereerst van belang dat [medeverdachteLJNBO2047] zijn verklaring pas heeft afgelegd op 30 september 2010, ruim na completering van het eindproces-verbaal en nadat ook de gegevens van de andere nadien nog uitgevoerde onderzoeken en verhoren bekend waren. Hij is dus, anders dan [medeverdachteLJNBO1991], in de gelegenheid geweest om zijn verklaring zoveel mogelijk aan die uitkomsten aan te passen.
De verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] dat hij samen met [verdachte] enkel om een vriend te groeten vanuit Amsterdam helemaal naar Nijmegen is gereden en daar maar heel kort is gebleven, komt de rechtbank – gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en op de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] dat hij [getuige1] niet kende en dat hij wist dat Nijmegen aan de andere kant van Nederland lag – onaannemelijk voor. Dit geldt temeer nu [medeverdachteLJNBO2047] volgens zijn eigen verklaring (en volgens die van [medeverdachteLJNBO1991]) de woning van [getuige1] niet is binnengeweest en niet verder is gekomen dat de gallerij/trappenhal/portiek en hij daar “niet erg lang” is geweest. Er is geen bewijsmiddel dat het door hem genoemde doel van de reis, een vriendenbezoek, bevestigt.
De verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] komt voorts niet overeen met het technisch bewijs en de getuigenverklaringen van anderen.
Zoals overwogen volgt uit de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991], [getuige2], de moeder van [getuige2] en [getuige11] dat [medeverdachteLJNBO2047] zijn sigarettenpeuk heeft uitgedrukt in een glas dat níet uit de woning van [getuige2] en haar moeder maar van de [adres] afkomstig was – en daarmee een ander glas dan het glas waaruit hij whisky had gedronken – waarmee eveneens moet worden aangenomen dat [medeverdachteLJNBO2047] in de woning aan de [adres] binnen is geweest. Dit is dus in strijd met de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] dat ze [medeverdachteLJNBO1991] slechts -snel- hebben afgezet en met zijn ontkenning in de woning te zijn geweest.
Voorts valt de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] dat hij samen met [verdachte] in Arnhem alleen [medeverdachteLJNBO1991] heeft afgezet, dat hij binnen 10-20 seconden is weggereden, dat hij daarna een patatje heeft gehaald (en dus niet in de patattent is blijven zitten om het nog op te eten en wat te drinken) terwijl [verdachte] in de auto bleef zitten en dat hij en [verdachte] vervolgens weer naar Amsterdam zijn gereden, niet te rijmen met de eerder aangehaalde printgegevens waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat zij in ieder geval van 19.26 uur tot 20.29 uur, dus ruim een uur, in Arnhem zijn geweest. Het snel afzetten van een persoon en het halen van friet kost, zonder bijzondere omstandigheden, die niet naar voren zijn gebracht, niet zoveel tijd. De tijdsspanne komt zoals overwogen wel overeen met de gebeurtenissen volgens de verklaring van [medeverdachteLJNBO1991].
Ook andere door de verdediging geopperde alternatieve scenario’s worden verworpen nu deze niet te rijmen zijn met de op voornoemde gronden betrouwbaar geachte verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991].
Conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de verklaringen van [medeverdachteLJNBO1991], ondersteund door het aangetroffen DNA, de telefoongegevens, de verklaring van [medeverdachteLJNBO2047] dat hij de hele tijd samen met [verdachte] is geweest en het aantreffen van het stoffelijk overschot, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat zowel verdachte als [medeverdachteLJNBO2047] wel in de woning aan de [adres] in Arnhem zijn geweest.
Nu [medeverdachteLJNBO1991]s verklaring op zoveel punten wordt ondersteund, twijfelt de rechtbank niet aan zijn verklaring dat [medeverdachteLJNBO2047] aldaar meerdere patronen op [slachtoffer] heeft afgevuurd, tengevolge waarvan deze is komen te overlijden.
Medeplegen
Op grond van het vorenoverwogene staat vast dat op 26 september 2008 zich het navolgende heeft afgespeeld.
[medeverdachteLJNBO1991] is samen met [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] vanuit Nijmegen naar zijn woning aan de [adres] in Arnhem gereden voor een drugsdeal waarbij [slachtoffer] voor de drugs zou zorgen.
Op het moment dat [medeverdachteLJNBO2047] aan [slachtoffer] geld zou overhandigen en [slachtoffer] een zak – met waarschijnlijk cocaïne – aan [medeverdachteLJNBO2047] gaf, pakte [verdachte] [medeverdachteLJNBO1991] vast en duwde een pistool op [medeverdachteLJNBO1991]s hoofd. [medeverdachteLJNBO2047] zette op dat moment een pistool op de rechterborst van [slachtoffer]. [verdachte] schopte [medeverdachteLJNBO1991] tegen zijn benen, waardoor hij op de bank terecht kwam. Een van de jongens ([medeverdachteLJNBO2047] of [verdachte]) zei dat [slachtoffer] en [medeverdachteLJNBO1991] hun zakken moesten leeghalen. [slachtoffer] zei dat hij niks had, waarna [medeverdachteLJNBO2047] begon te dreigen. Vervolgens ontstond er een gevecht tussen [medeverdachteLJNBO2047] en [slachtoffer]. Daarna werd [slachtoffer] door [medeverdachteLJNBO2047] neergeschoten en gingen [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] weg.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het ging op een zogenaamde ripdeal: een overval waarbij iemand van drugs wordt beroofd. [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] waren beiden aanwezig toen de drugsdeal werd gesloten, zij zijn samen (met [medeverdachteLJNBO1991]) naar Arnhem gegaan, daar hebben ze op enig moment beiden hun wapen getrokken en hielden ieder één persoon onder schot. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Opzet
Verdachte heeft door met [medeverdachteLJNBO2047], beiden met vuurwapens bewapend, naar de woning te gaan voor de ripdeal en door binnen in de woning tegelijk met [medeverdachteLJNBO2047] een vuurwapen te trekken en dit op één van de aanwezigen te richten, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachteLJNBO2047] – mogelijk na verzet door één van de slachtoffers – het wapen daadwerkelijk zou gebruiken. Gelet op de korte afstand waarop verdachte en [medeverdachteLJNBO2047] zich van de slachtoffers bevonden op het moment dat zij de slachtoffers onder schot hielden en gelet op het door [medeverdachteLJNBO2047] gebruikte wapen – een ‘miniUzi’ – heeft [verdachte] daarmee tevens de willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat wanneer [medeverdachteLJNBO2047] het wapen daadwerkelijk zou gebruiken, dit tot de dood van het slachtoffer zou leiden.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer].
Conclusie
Op grond van al het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag.
Ten aanzien van parketnummer 05/901175-08 feit 2:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 85 gram cocaïne ten tijde van zijn aanhouding op 25 januari 2009.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangetroffen goederen onvoldoende nauwkeurig zijn gewogen en met name getest, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat het daadwerkelijk om verdovende middelen ging. De raadsvrouw wijst erop dat is getest en gewogen door een verbalisant, maar dat niet veel details over het testen en wegen worden verstrekt. Duidelijk is dat gebruik is gemaakt van een zogenaamde testset met kleurreacties, maar die tests zijn onvoldoende betrouwbaar. In het dossier bevinden zich geen nadere stukken van het NFI waarin de aangetroffen goederen daadwerkelijk en grondig zijn getest en nauwkeurig zijn gewogen.
Verder is door de raadsvrouw aangevoerd dat ten aanzien van de op het adres(adres) aangetroffen goederen bovendien geldt dat niet is vast te stellen dat die goederen van verdachte waren.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
In de woning van verdachte zijn op 25 januari 2009 verschillende goederen in beslag genomen. Een gedeelte van deze in beslag genomen goederen betrof op cocaïne gelijkende stoffen, die zich bevonden in een canvas tas. De op cocaïne gelijkende stof is getest met de daarvoor bestemde testset van MMC . Het proces-verbaal van testen en wegen houdt verder in dat bij de door de verbalisant gebruikte testset, waarmee de stof op de aanwezigheid van cocaïne is getest, een positieve kleurreactie optrad, zodat volgens het proces-verbaal mag worden aangenomen dat de geteste stof cocaïne betrof. De verbalisant zag dat het gewicht van de inbeslaggenomen stof respectievelijk 3,725 gram, 1,196 gram, 7,680 gram en 39,400 gram bedroeg.
Verder is op het adres [adres] in Amsterdam eveneens op cocaïne gelijkende stof inbeslaggenomen . Ook deze stof werd met de testset van MMC getest, waarbij een positieve kleurreactie optrad, zodat volgens het proces-verbaal mag worden aangenomen dat de geteste stof cocaïne betrof. Het gewicht van de inbeslaggenomen stof bedroeg 33,415 gram.
Uit het vorenoverwogene onder parketnummer 05/901175-08 feit 1 blijkt dat verdachte en [medeverdachteLJNBO2047] naar de woning in Arnhem gingen voor een drugsdeal. Daarbij ging het eveneens om cocaïne.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde processen-verbaal van bevindingen en het gegeven dat verdachte bij de drugsdeal in Arnhem betrokken was – en dus in drugs handelt –, in samenhang en onderling verband beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de inbeslaggenomen stof cocaïne betrof.
Ten aanzien van de op het adres [adres] in Amsterdam aangetroffen goederen is voorts door de raadsvrouw aangevoerd dat niet is vast te stellen dat deze goederen van verdachte waren.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier kan enkel worden afgeleid dat deze goederen in de woning van de moeder van verdachte op het adres [adres] in Amsterdam zijn inbeslaggenomen, maar niet wat de exacte locatie (in die woning) is waar de goederen zijn aangetroffen. Om die reden is de rechtbank, nu het de woning van de moeder van verdachte betreft, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte was die de op het adres [adres] inbeslaggenomen cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken en hem enkel veroordelen ten aanzien van de in zijn eigen woning aangetroffen cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat de overige, in de woning van verdachte inbeslaggenomen, cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte bevond. De rechtbank acht daarom wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze cocaïne, in totaal 52 gram, aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 05/600896-09 feit 1:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van hennep.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ook deze aangetroffen goederen onvoldoende nauwkeurig zijn gewogen en met name getest, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat het daadwerkelijk om verdovende middelen ging. Verder is door de raadsvrouw aangevoerd niet is vast te stellen dat die goederen van verdachte waren, nu ze in beslag zijn genomen in de woning van de moeder van verdachte.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Uit het dossier kan enkel worden afgeleid dat de hennep is inbeslaggenomen op het adres [adres] in Amsterdam. Nu echter niet uit het dossier is gebleken wat de exacte locatie (in die woning) is waar de hennep is aangetroffen, en het de woning van de moeder van verdachte betreft, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de hennep aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 05/600896-09 feit 2:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de woning van verdachte aan de [adres] zijn – onder meer – in beslag genomen één pistool van het merk Manurhin, type Walther type PPK, kaliber 7,65 mm en één pistool van het merk BBM, type Bruni model 85, kaliber 7.65 mm en merk en 3 patronen.
De in beslag genomen pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3e en artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie. De 3 patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4e en artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend de wapens en munitie aanwezig te hebben gehad.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De wapens en munitie zijn in de woning van verdachte inbeslaggenomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte over de wapens en munitie kon beschikken en dat hij een zekere handelingsbevoegdheid had. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/901175-08:
- 1.
Subsidiair
hij op 26 september 2008 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachtes mededader opzettelijk met (een) vuurwapen patronen heeft afgevuurd op voornoemde. [slachtoffer], welke patronen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
- 2.
hij op 25 januari 2009 te Diemen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05/600896-09:
- 2.
hij op 25 januari 2009 te Diemen wapens van categorie III, te weten een pistool, merk BBm Type Bruni model 85 en een pistool merk Manurhin type Walther PPK, en munitie van categorie III, te weten 3 bijbehorende patronen, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/901175-08:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij art. 11, eerste lid van de Opiumwet.
Ten aanzien van parketnummer 05/600896-09:
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- -
het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 13 april 2010;
- -
een brief van Reclassering Nederland, gedateerd 16 maart 2009, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter zake van het onder parketnummer 05/901055-08 subsidiair en het onder parketnummer 05/601895-09 tenlastegelegde gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht
Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van met name het feit met parketnummer 05/901055-08 en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van [slachtoffer]. Het dochtertje van [slachtoffer] was pas 3 maanden oud toen haar vader werd doodgeschoten en zal nu opgroeien zonder haar vader. Verder lijkt het er naar het oordeel van de officier van justitie – gelet op het gegeven dat het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten eerder is gebruikt bij een ripdeal waarbij een dode is gevallen en zelfs ná 26 september 2008 nog een keer bij een schietpartij – op dat [medeverdachteLJNBO2047] en [verdachte] zich in criminele kringen bewegen waarin vuurwapengeweld absoluut niet wordt geschuwd.
Het standpunt van de verdediging
Omdat volgens de verdediging hooguit een veroordeling kan volgen voor het aanwezig hebben van de wapens, is verzocht een straf op te leggen die lager is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachten hebben een ripdeal gepleegd waarbij zij iemand hebben doodgeschoten. .
De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit. Het heeft onherstelbaar leed aan de nabestaanden van [slachtoffer] toegebracht, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting van 14 oktober 2010 voorgelezen slachtofferverklaringen van de ouders en partner van het slachtoffer. Alle nabestaanden benoemen hun eigen verdriet én het verdriet om het kind van het slachtoffer dat zonder vader moet opgroeien. De dood is immers onomkeerbaar. Door dit handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Het – door de medeverdachte – gebruik maken van een automatisch vuurwapen alsmede de omstandigheid dat de achtergrond van de doodslag gelegen is in een ripdeal maken het feit nog ernstiger. Verdachte heeft daarbij uitsluitend geldelijk gewin tot doel gehad. Feiten als deze brengen bovendien onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaken een gevoel van onveiligheid en schokken daarnaast de rechtsorde in hevige mate.
Daarnaast heeft verdachte twee vuurwapens en munitie van categorie III voorhanden gehad en zich schuldig gemaakt aan drugsbezit. Ook dit acht de rechtbank ernstige feiten.
Uit de aangehaalde justitiële documentatie blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten en drugsdelicten is veroor¬deeld
Alles overwegend en met inachtneming van de rol van [verdachte] bij de doodslag – die, omdat hij uiteindelijk niet zelf de trekker heeft overgehaald – beperkter is geweest dan de rol van zijn medeverdachte en omdat de rechtbank ten aanzien van de drugshandel minder bewezen acht dan de officier van justitie acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
6a. Ten aanzien van het beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven drugs, te weten cocaïne en hennep, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven vuurwapens en munitie, met behulp waarvan het onder parketnummer 05/600896-09 onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.125,80 overweegt de rechtbank het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte geen baan en dus geen legale inkomsten had. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte het aangetroffen bedrag al had gespaard. Daarbij komt dat het, gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs, aannemelijk is dat het geld grotendeels is verkregen door drugshandel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte, blijkens de aangehaalde justitiële documentatie reeds eerder ter zake van drugsdelicten is veroordeeld.
Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.125,80 is grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen. De rechtbank zal dit bedrag dan ook verbeurd verklaren.
6b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 6 weken gevangenisstraf die door de politierechter te Amsterdam op 29 juli 2008 voorwaardelijk is opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering tot tenuitvoerlegging op de terechtzitting van 17 mei 2010 weliswaar aanhangig is gemaakt, maar op die datum niet is behandeld, althans dat niet uit de stukken blijkt dat hij op die datum is behandeld.
De rechtbank overweegt het navolgende.
De vordering is door de officier van justitie ingediend en door de rechtbank ontvangen op 13 april 2010. Op grond van artikel 14h, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafrecht geschiedt de behandeling van de vordering – indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit begaan voor het einde van de proeftijd – gelijktijdig met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
In de onderhavige zaak blijkt voorts uit de beschikking tot dagbepaling dat de rechtbank op 13 april 2010 heeft bepaald dat de vordering zou worden behandeld op 17 mei 2010. Dat de vordering op die datum niet inhoudelijk is behandeld vindt zijn oorzaak in het feit dat ook de zaak onder parketnummer 05/901175-08 op die datum niet inhoudelijk is behandeld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering op juiste wijze aanhangig is gemaakt en dat het voor verdachte klip en klaar moet zijn geweest ten aanzien van welke zaken hij zich moest verantwoorden. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarmee verworpen.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam, d.d. 29 juli 2008.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i,14j, 27, 36b, 36c, 47, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Straf¬recht, artikel 2, 10, 13 en 13A van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
- 8.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/901175-08 onder 1 primair tenlastegelegde feit en van het onder parketnummer 05/600896-09 onder 1 tenlastegelegde feit
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
cocaïne
- -
hennep
- -
een pistool, merk BBm Type Bruni model 85
- -
een pistool merk Manurhin type Walther PPK
- -
3 bijbehorende patronen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 3.125,80.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam, d.d. 29 juli 2008, onder parketnummer 13/528218-08.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en mr. E. de Boer,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2010.