Zie bijvoorbeeld HR 13 juni 2006, LJN AV4825 en HR 30 mei 2006, LJN AV6094.
HR, 15-03-2011, nr. 09/02301
ECLI:NL:HR:2011:BO3410
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2011
- Zaaknummer
09/02301
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BO3410
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BO3410, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO3410
ECLI:NL:HR:2011:BO3410, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO3410
- Wetingang
art. 432 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/117
Conclusie 15‑03‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden, enkelvoudige kamer, heeft verdachte bij mondeling arrest van 9 januari 2009 bij verstek veroordeeld wegens het ‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden’ tot hechtenis voor de duur van twee weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.L. van Lookeren Campagne, advocaat te 's‑Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Voordat ik de middelen bespreek, zal ik eerst de vraag beantwoorden of de verdachte ontvangen kan worden in het ingestelde cassatieberoep. De dagvaarding voor de zitting van 9 januari 2009 is op rechtgeldige wijze uitgereikt, zij het niet aan de verdachte in persoon. In de cassatieschriftuur wordt evenwel gesteld dat de verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum. Hij zou namelijk op 8 januari 2009 de griffie van het Hof hebben opgebeld omdat hij niet begreep waarom hij de volgende dag diende te verschijnen. Als die stelling juist is — en ik zie gelet op het navolgende geen reden daaraan te twijfelen — is het cassatieberoep te laat, namelijk eerst op 30 januari 2009, ingesteld. De vraag waarom het gaat, is derhalve of die termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.
De gang van zaken waarop in de schriftuur een beroep wordt gedaan, is de volgende.
Verdachte heeft een motorrijwiel dat in 2003 total loss is geraakt. Hij heeft hierna de aansprakelijkheidsverzekering voor de motor niet verlengd. Op 26 april 2006 en wederom op 3 januari 2007 is geconstateerd dat de onherstelbaar vernielde motor niet verzekerd was conform de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Naar aanleiding van die constateringen is verdachte twee keer gedagvaard, zodat er sprake is van twee parallelle strafzaken met betrekking tot dezelfde motor. Beide zaken zijn in hoger beroep berecht door het Hof Leeuwarden, enkelvoudige kamer, in de persoon van vice-president mr. Poelman.
In de zaak met betrekking tot het op 26 april 2006 geconstateerde ontbreken van een verzekering (parketnummer 24-002799-07) is de behandeling in hoger beroep op 23 mei 2008 aangehouden om, met het oog op toepassing van art. 9a Sr, verdachte in de gelegenheid te stellen een vrijwaringsbewijs te verkrijgen of de kentekenregistratie te schorsen. Voor de voortzetting van die zaak is verdachte opgeroepen om te verschijnen ter zitting van 30 januari 2009.
In de onderhavige zaak (parketnummer 24-001377-08) is verdachte gedagvaard om op 9 januari 2009 voor het Hof te verschijnen. De dag tevoren heeft verdachte de griffie van het Hof gebeld en gezegd dat het wat hem betreft om dezelfde zaak ging en hij dus niet begreep dat hij ook op 9 januari 2009 moest verschijnen. Hem is toen verteld dat er geen zitting was op 9 januari 2009, maar op 30 januari 2009. Verdachte is dientengevolge op 9 januari 2009 niet verschenen en bij verstek veroordeeld tot straf.
Op de zitting van 30 januari 2009 in de andere zaak, die leidde tot een schuldigverklaring zonder strafoplegging, heeft verdachte de veroordeling van 9 januari 2009 aan de orde gesteld. De vice-president verklaarde hierop dat, was verdachte op die datum ter zitting verschenen, hij zich zou hebben gerealiseerd dat het in wezen dezelfde zaak betrof en dat het ook in de onderhavige zaak niet tot een strafoplegging zou zijn gekomen. De vice-president raadde verdachte aan om tegen het arrest van 9 januari 2009 cassatie in te stellen, wat verdachte dezelfde dag heeft gedaan.
5.
Het gestelde wordt in zoverre met bewijsstukken onderbouwd dat aan de schriftuur gehecht is
- (1)
een afschrift van een uitdraai van gesprekken die met verdachtes telefoon zouden zijn gevoerd en waaruit blijkt dat op 8 januari 2009 is gebeld met een nummer dat van de griffie van het Hof zou zijn en
- (2)
6.
Een en ander was voor mij reden om inlichtingen te doen inwinnen bij het Hof Leeuwarden. Een naar aanleiding daarvan door mij ontvangen schrijven, ondertekend door [betrokkene 2], juridisch medewerker, houdt het volgende in:
‘Zowel ter terechtzitting van 23 mei 2008 als die van 30 januari 2009 is mr. H.M. Poelman bijgestaan door ondergetekende als griffier. In de aantekeningen van de griffier van de zitting van 30 januari 2009 staat het volgende, zakelijk weergegeven.
‘Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting deelt [verdachte] het volgende mee.
Eergisteren heb ik de uitspraak in de zaak met parketnummer 24-001377-08 ontvangen. Die zaak heeft ook betrekking op de Kawasaki. Naar aanleiding van de uitspraak heb ik gisteren telefonisch contact opgenomen met het hof. Toen ik op 8 januari 2009 telefonisch contact opnam met het hof in verband met de zitting van 9 januari 2009, is mij meegedeeld dat er alleen op 30 januari 2009 een zaak van mij gepland staat en niet op 9 januari 2009.
Op de vraag van de voorzitter welk parketnummer hij tijdens het telefoongesprek op 8 januari 2009 genoemd heeft, antwoordt [verdachte] dat hij een ander parketnummer heeft genoemd dan dat van de zaak waarin op 9 januari 2009 uitspraak is gedaan.
De voorzitter deelt mee dat hij zich bij de voorbereiding van de zaak van 9 januari 2009 niet heeft gerealiseerd dat het om dezelfde verdachte ging, dat hij niets meer aan zijn uitspraak van 9 januari 2009 kan veranderen en dat [verdachte] desgewenst cassatie kan instellen.’
De strafgriffie van het hof houdt geen dagjournaal of (telefoon)administratie bij. Slechts in bijzondere gevallen wordt een telefoonnotitie gemaakt. Het door [verdachte] op 8 januari 2009 gebelde telefoonnummer (058-2341821) is het telefoonnummer van de Sector Civiel en Belastingrecht, griffie dagvaardingszaken. Het telefoonnummer van de strafgriffie is 058-2341893. Indien iemand het nummer van de verkeerde afdeling belt en voldoende duidelijk aangeeft waarover hij inlichtingen wenst, zal hij worden doorverbonden met of doorverwezen naar de juiste afdeling.
In de zaak met parketnummer 24-001377-08 heeft [betrokkene 1], medewerkster strafgriffie, op 29 januari 2009 in Nias bijgevoegde aantekening gemaakt van haar telefoongesprek met [verdachte].
Voor hetgeen [verdachte] ter terechtzitting van 23 mei 2008 heeft verklaard met betrekking tot de motorfiets en de reden waarom de zaak toen is aangehouden, verwijs ik graag naar bijgevoegde kopie van het proces-verbaal van die terechtzitting.’
7.
Bij dit schrijven zijn twee bijlagen gevoegd. De eerste bijlage is een afschrift van het proces-verbaal van een zitting van 23 mei 2008, waarop onder meer een zaak met parketnummer 24-002799-07 is behandeld. Deze zaak is blijkens dat proces-verbaal aangehouden tot 30 januari 2009 met het oog op een eventuele toepassing van art. 9a Sr. De tweede bijlage bevat een afschrift van de telefoonnotitie van 29 januari 2009 waarvan in het schrijven wordt gesproken. Deze notitie houdt het volgende in:
‘[Verdachte] belde vanmorgen. Hij had het arrest ontvangen, maar begreep het niet helemaal. Hij heeft (volgens zijn zeggen) op 7/1 gebeld met iemand (wie weet hij niet, ook niet of het met de griffie of met het parket was) met de vraag of hij 9/1 een zitting had. Er is hem toen medegedeeld dat de zitting 30/1 is. Het is natuurlijk niet meer na te gaan wat er over en weer gezegd is, maar hoogstwaarschijnlijk heeft hij toen het parketnummer doorgegeven van de zaak die 30/1 op zitting staat. Maar omdat hij begrepen heeft dat er alleen op 30/1 zaken behandeld gaan worden is hij op 9/1 niet verschenen. Ik heb hem uitgelegd dat de uitspraak vast staat en dat hij evt. nog in cassatie kan.’
8.
De vraag is als gezegd of de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Laat ik voorop stellen dat ik met de steller van het middel van oordeel ben dat de gang van zaken onbevredigend is. Aannemelijk is dat, als het Hof er op 9 januari 2009 mee bekend was geweest dat de zaak betrekking had op dezelfde verdachte en hetzelfde motorrijtuig als waarop de zaak met parketnummer 24-002799-07 zag, het Hof de zaak eveneens met toepassing van art. 9a Sr zou hebben afgedaan. Aannemelijk is ook dat het feit dat het anders is gelopen, te wijten is aan een ongelukkig misverstand.
9.
Met dit alles is evenwel niet gezegd dat het misverstand de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Van een ambtelijke fout waarvan de verdachte niet de dupe mag worden, lijkt mij al met al geen sprake te zijn. Aannemelijk is dat de verdachte, zoals hij zelf ter zitting van het Hof van 30 januari 2009 verklaarde, niet het parketnummer heeft genoemd waarop de zitting van 9 januari 2009 betrekking had, maar het parketnummer van de zaak die op 30 januari 2009 zou worden behandeld. Het is dan veeleer de griffie die door de verdachte op het verkeerde been is gezet, en niet andersom, zoals in de schriftuur wordt gesteld. Ik heb mij nog wel afgevraagd of de desbetreffende griffiemedewerker ondanks de verkeerde informatie die de verdachte verstrekte, had moeten begrijpen dat er op 9 januari 2009 een andere zaak tegen de verdachte diende met een ander griffienummer. Uiteindelijk meen ik dat er in casu onvoldoende grond is om een grotere alertheid te vereisen dan kennelijk is opgebracht. Het had op de weg van de verdachte gelegen om duidelijk aan te geven dat er twee strafzaken tegen hem liepen (hetgeen de verdachte gelet op het door hem ingestelde appel moet hebben geweten) en dat de dagvaarding die hij had ontvangen een ander parketnummer had dan hij had genoemd. In plaats daarvan heeft de verdachte, als ik de schriftuur mag geloven, gezegd dat het (wat hem betreft) om dezelfde zaak ging. Dan kan men het de griffie niet aanrekenen dat medegedeeld wordt dat de zaak met het genoemde parketnummer niet op 9 januari 2009 op zitting staat. Die informatie was op zich niet onjuist.
10.
Mijn conclusie is dan ook dat het misverstand voor rekening van de verdachte komt. Dat betekent dat hij niet ontvangen kan worden in het ingestelde cassatieberoep. Wellicht kan een verzoek om gratie soelaas bieden.
11.
Voor het geval de Hoge Raad het cassatieberoep wel ontvankelijk zou achten, bespreek ik kort de middelen.
12.
In hetgeen in de drie middelen en de toelichting daarop is voorgesteld klinkt telkens de klacht door dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ten onrechte buiten de aanwezigheid van verdachte heeft plaatsgehad. Zou de Hoge Raad van oordeel zijn dat verdachte er op basis van de hem op 8 januari 2009 telefonisch verstrekte informatie wel op mocht vertrouwen dat er 9 januari 2009 geen zitting zou plaatsvinden, dan brengt dit oordeel mee dat verdachte, gelet op art. 6 lid 1 EVRM, de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.1. Derhalve zou het bestreden arrest dan vernietigd moeten worden.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑03‑2011
Uitspraak 15‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Verontschuldigbare termijnoverschrijding. Op grond van het gestelde in de cassatieschriftuur moet ervan worden uitgegaan dat de dag waarop de onderhavige zaak door het hof zou worden behandeld, te weten 9 januari 2009, de verdachte tevoren bekend was. Dat brengt mee dat het cassatieberoep is ingesteld met overschrijding van de voorgeschreven termijn. Gelet evenwel op aan de Advocaat-Generaal verstrekte informatie valt niet uit te sluiten dat de verdachte mede door tekortschietende informatie van de zijde van het hof in de mening is komen te verkeren dat op 9 januari 2009 geen zaak tegen hem zou worden behandeld. De HR vindt daarin aanleiding de verdachte ontvankelijk te achten in het cassatieberoep. Cassatiemiddelen klagen terecht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep buiten aanwezigheid van de verdachte heeft plaatsgevonden.
15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/02301
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Enkelvoudige Kamer, van 9 januari 2009, nummer 24/001377-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.L. van Lookeren Campagne, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door hem ingestelde beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) de verdachte is bij vonnis van 3 januari 2008 door de Kantonrechter in de Rechtbank te Assen wegens 'als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden' bij verstek veroordeeld tot twee weken hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
(ii) de verdachte heeft op 23 mei 2008 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis;
(iii) de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2009 is op 7 november 2008 uitgereikt overeenkomstig art. 588, derde lid onder c, Sv;
(iv) het Hof heeft de verdachte bij het bestreden arrest van 9 januari 2009 bij verstek veroordeeld tot twee weken hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
(v) de verdachte heeft tegen dat arrest op 30 januari 2009 beroep in cassatie ingesteld.
2.2. De schriftuur vangt aan met het betoog dat de verdachte ontvankelijk is in het cassatieberoep. Dat betoog houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
De verdachte is behalve voor de onderhavige overtreding nog voor eenzelfde, op een eerdere datum begane overtreding vervolgd. Die zaak heeft voor het eerst voor het Hof gediend op 23 mei 2008 en is toen voor onbepaalde tijd aangehouden. Vervolgens is de verdachte in die zaak opgeroepen voor de nadere terechtzitting van het Hof van 30 januari 2009.
De verdachte heeft op 8 januari 2009 telefonisch contact gehad met de griffie van het Hof, omdat hij niet begreep dat hij zowel op 9 januari 2009 en als op 30 januari 2009 ter terechtzitting moest verschijnen. Hem is medegedeeld dat er alleen op 30 januari 2009 een zaak tegen hem zal worden behandeld.
2.3. Naar aanleiding van een verzoek om informatie van de Advocaat-Generaal is binnengekomen een brief van een juridisch medewerker van het Hof. Deze brief houdt het volgende in:
"Zowel ter terechtzitting van 23 mei 2008 als die van 30 januari 2009 is mr. H.M. Poelman bijgestaan door ondergetekende als griffier. In de aantekeningen van de griffier van de zitting van 30 januari 2009 staat het volgende, zakelijk weergegeven.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting deelt [verdachte] het volgende mee.
Eergisteren heb ik de uitspraak in de zaak met parketnummer 24-001377-08 ontvangen. Die zaak heeft ook betrekking op de Kawasaki. Naar aanleiding van de uitspraak heb ik gisteren telefonisch contact opgenomen met het hof. Toen ik op 8 januari 2009 telefonisch contact opnam met het hof in verband met de zitting van 9 januari 2009, is mij meegedeeld dat er alleen op
30 januari 2009 een zaak van mij gepland staat en niet op 9 januari 2009.
Op de vraag van de voorzitter welk parketnummer hij tijdens het telefoongesprek op 8 januari 2009 genoemd heeft, antwoordt [verdachte] dat hij een ander parketnummer heeft genoemd dan dat van de zaak waarin op 9 januari 2009 uitspraak is gedaan.
De voorzitter deelt mee dat hij zich bij de voorbereiding van de zaak van 9 januari 2009 niet heeft gerealiseerd dat het om dezelfde verdachte ging, dat hij niets meer aan zijn uitspraak van 9 januari 2009 kan veranderen en dat [verdachte] desgewenst cassatie kan instellen.
De strafgriffie van het hof houdt geen dagjournaal of (telefoon)administratie bij. Slechts in bijzondere gevallen wordt een telefoonnotitie gemaakt. Het door [verdachte] op 8 januari 2009 gebelde telefoonnummer (058-2341821) is het telefoonnummer van de Sector Civiel en Belastingrecht, griffie dagvaardingszaken. Het telefoonnummer van de strafgriffie is 058-2341893. Indien iemand het nummer van de verkeerde afdeling belt en voldoende duidelijk aangeeft waarover hij inlichtingen wenst, zal hij worden doorverbonden met of doorverwezen naar de juiste afdeling.
In de zaak met parketnummer 24-001377-08 heeft [betrokkene 1], medewerkster strafgriffie, op 29 januari 2009 in Nias bijgevoegde aantekening gemaakt van haar telefoongesprek met [verdachte]."
2.4. Voorts is als bijlage bij deze brief een aantekening gevoegd van een telefoongesprek dat een medewerkster van de strafgriffie van het Hof op 29 januari 2009 met de verdachte heeft gehad. Deze aantekening houdt het volgende in:
"[Verdachte] belde vanmorgen. Hij had het arrest ontvangen, maar begreep het niet helemaal. Hij heeft (volgens zijn zeggen) op 7/1 gebeld met iemand (wie weet hij niet, ook niet of het met de griffie of met het parket was) met de vraag of hij 9/1 een zitting had. Er is hem toen medegedeeld dat de zitting 30/1 is. Het is natuurlijk niet meer na te gaan wat er over en weer gezegd is, maar hoogstwaarschijnlijk heeft hij toen het parketnummer doorgegeven van de zaak die 30/1 op zitting staat. Maar omdat hij begrepen heeft dat er alleen op 30/1 zaken behandeld gaan worden is hij op 9/1 niet verschenen. Ik heb hem uitgelegd dat de uitspraak vast staat en dat hij evt. nog in cassatie kan."
2.5. Op grond van het gestelde in de cassatieschriftuur moet ervan worden uitgegaan dat de dag waarop de onderhavige zaak door het Hof zou worden behandeld, te weten 9 januari 2009, de verdachte tevoren bekend was. Dat brengt mee dat het cassatieberoep is ingesteld met overschrijding van de voorgeschreven termijn. Gelet evenwel op de hiervoor genoemde, aan de Advocaat-Generaal verstrekte informatie, valt niet uit te sluiten dat de verdachte mede door tekortschietende informatie van de zijde van het Hof in de mening is komen te verkeren dat op 9 januari 2009 geen zaak tegen hem zou worden behandeld. De Hoge Raad vindt daarin aanleiding de verdachte ontvankelijk te achten in het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad begrijpt de middelen aldus dat zij in aansluiting op het in de schriftuur vervatte betoog dat de verdachte ontvankelijk is in het cassatieberoep, klagen dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ten onrechte buiten aanwezigheid van de verdachte heeft plaatsgevonden. Uit hetgeen hiervoor onder 2.5 omtrent de ontvankelijkheid van het cassatieberoep is overwogen, vloeit voort dat de middelen gegrond zijn, zodat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 maart 2011.