Hof 's-Hertogenbosch, 23-02-2016, nr. 200.155.314, 01
ECLI:NL:GHSHE:2016:629
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-02-2016
- Zaaknummer
200.155.314_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:629, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑02‑2016; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:5497
Uitspraak 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Gebondenheid aan bindend advies inzake een geschil over aanneming van werk. Geen grond voor vernietiging van het bindend advies.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.155.314/01
arrest van 23 februari 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. E. van der Maal te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. VitaDomus,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Verbroekken te Gennep,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 december 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 2753403, rolnr. 14-1477 gewezen vonnis van 12 juni 2014.
5. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 23 december 2014;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
6. De verdere beoordeling
6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof beslist dat geen gevolg wordt verbonden aan het niet tijdig voldoen van het griffierecht door [appellante] en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven.
6.2.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
6.2.1.
Tussen [appellante] als opdrachtgeefster en [geïntimeerde] als aannemer is op 17 februari 2012 een aannemingsovereenkomst gesloten, inhoudende (kort gezegd) dat [geïntimeerde] de badkamer en het toilet in de woning van [appellante] zou renoveren voor een aanneemsom van € 2.350,- inclusief btw.
6.2.2.
[geïntimeerde] heeft de werkzaamheden uitgevoerd. De oplevering heeft op 10 april 2012 plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft zijn werkzaamheden aan [appellante] gefactureerd met een factuur d.d. 11 april 2012 (productie 3 inleidende dagvaarding). Aan [appellante] is een bedrag in rekening gebracht van € 2.877,92 inclusief btw, bestaande uit de overeengekomen aanneemsom, vermeerderd met de kosten van meerwerk.
6.2.3.
[appellante] heeft de factuur niet betaald, omdat zij ontevreden was over de kwaliteit van het geleverde werk en omdat ze het niet eens was met het in rekening brengen van meerwerk. Zij heeft haar bezwaren aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt bij brief van 29 april 2012 (bijlage 1 bij de cva).
Voor [geïntimeerde] was deze stellingname niet aanvaardbaar.
Omdat partijen er niet in slaagden hun geschil zelf op te lossen zijn zij overeengekomen het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Klussen- en Vloerbedrijven.
6.2.4.
De Geschillencommissie heeft een onderzoek naar de klachten van [appellante] laten doen door de deskundige [deskundige van de Geschillencommissie] die, na bezichtiging van het werk en na het horen van beide partijen, op 15 januari 2013 heeft gerapporteerd (bijlage 7 bij cva).
De Geschillencommissie heeft vervolgens, na behandeling van de zaak ter terechtzitting, op 12 maart 2013 uitspraak gedaan (productie 7 bij inleidende dagvaarding). De uitspraak houdt (samengevat) het volgende in:
- [appellante] is het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte meerwerk niet verschuldigd;
- het slordige uiterlijk van het tegelwerk is niet het gevolg van een ondeugdelijke uitvoering
van de werkzaamheden door [geïntimeerde] , maar van de afspraak tussen partrijen om de
wandtegels over de reeds aanwezige wandtegels aan te brengen;
- het ophangen van een spiegel met verlichting is geen onderdeel van de overeenkomst;
- [geïntimeerde] dient de volgende herstelwerkzaamheden uit te voeren:
1. het herstellen van de voegen;
2. het herstellen van het kitwerk in de badkamer;
3. de wastafel dient aan de achterzijde en bij de stelpootjes vastgekit te worden;
4. de vloer van de badkamer buiten de douche dient zo hersteld te worden dat deze
volledig vlak is;
5. het recht monteren, vastzetten en afkitten van de toiletpot;
6. het plaatsen van een passend afdekplaatje op het tegelgat;
7. het monteren van de lichtschakelaar;
- [appellante] dient binnen vier weken na de verzenddatum van het bindend advies (8 april 2013)
een bedrag van € 2.000,- inclusief btw aan [geïntimeerde] te voldoen;
- [geïntimeerde] dient binnen zes weken na betaling van het bedrag van € 2.000,- de omschreven
herstelwerkzaamheden uit te voeren, waartoe [appellante] hem de gelegenheid moet bieden;
- [appellante] dient binnen veertien dagen nadat de herstelwerkzaamheden deugdelijk door
[geïntimeerde] zijn uitgevoerd, het nog openstaande bedrag van € 350,- inclusief btw aan [geïntimeerde] te
voldoen.
6.2.5.
[appellante] heeft geweigerd, ook na aanmaning, om gevolg te geven aan het bindend advies.
[geïntimeerde] heeft vervolgens [appellante] gedagvaard voor de kantonrechter (aanvankelijk de kantonrechter in ’s-Hertogenbosch, die de zaak heeft verwezen naar de kantonrechter in Eindhoven).
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van het in het bindend advies genoemde bedrag van € 2.350,-, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede een bedrag aan buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vordering tot betaling van het bedrag van € 2.350,- met wettelijke rente toegewezen; de vordering tot betaling van incassokosten is afgewezen. De kantonrechter heeft [appellante] als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
6.2.6.
[appellante] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de kantonrechter en is in hoger beroep gekomen.
6.3.
[appellante] heeft vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter.
De grieven 1 tot en met 4 komen er in de kern op neer dat, in die visie van [appellante] , de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] gebonden is aan het bindend advies van de Geschillencommissie. De vijfde grief is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
6.4.
Uit de memorie van grieven maakt het hof op dat [appellante] zich niet gebonden acht aan het bindend advies omdat de inhoud van het bindend advies om meerdere redenen onjuist zou zijn, te weten:
- de Geschillencommissie gaat er van uit dat herstel van de gebreken mogelijk is, terwijl
volgens [appellante] geen sprake is van herstel van gebreken maar van het geheel opnieuw
uitvoeren van de werkzaamheden;
- er is door [geïntimeerde] niet volgens de bouwvoorschriften gewerkt;
- het door haar te betalen bedrag van € 2.350,- staat niet in verhouding tot het door [geïntimeerde]
geleverde werk.
6.5.
[geïntimeerde] stelt in zijn memorie van antwoord dat het verweer van [appellante] zoals verwoord in haar memorie van grieven reeds om formele redenen niet kan worden geaccepteerd: ingevolge artikel 26 van het Reglement van de Geschillencommissie kan vernietiging van het bindend advies uitsluitend plaatsvinden door het ter toetsing voorleggen aan de gewone rechter binnen twee maanden na verzending van de uitspraak van de Geschillencommissie aan partijen.
[geïntimeerde] wijst er op dat [appellante] geen vernietiging van het bindend advies heeft gevorderd en dat zij dat in ieder geval niet heeft gedaan binnen de termijn van twee maanden zoals voorgeschreven in het Reglement van de Geschillencommissie.
6.6.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[appellante] stelt zich in haar memorie van grieven op het standpunt dat zij niet gebonden is aan het bindend advies omdat dit bindend advies in verband met de inhoud in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Naar het oordeel van het hof kan deze stellingname moeilijk anders worden uitgelegd dan als een beroep op de vernietigingsgrond zoals verwoord in artikel 7:904 BW.
Het in de vorige rechtsoverweging geformuleerde formele bezwaar van [geïntimeerde] is in zoverre ongegrond.
Wat betreft de termijn van twee maanden gesteld in artikel 26 van het Reglement van de Geschillencommissie overweegt het hof dat [geïntimeerde] dit bezwaar voor het eerst aanvoert in zijn memorie van antwoord. [appellante] is nog niet in de gelegenheid geweest hierop te reageren. Het hof ziet ervan af [appellante] alsnog in de gelegenheid te stellen op dit formele verweer te reageren, dit gelet op het navolgende.
6.7.
Bij de beoordeling van het verweer van [appellante] dat zij niet gebonden is aan het bindend advies omdat de inhoud daarvan onjuist is stelt het hof het volgende voorop.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen die hun geschil ter beslissing aan een bindend adviseur hebben voorgelegd, aan het bindend advies zijn gebonden. De in artikel 7:904 BW gegeven mogelijkheid om vervolgens de zaak aan de gewone rechter voor te leggen betekent niet dat de gewone rechter zijn eigen oordeel over het geschil in de plaats van het bindend advies mag stellen. De beslissing van de bindend adviseur is slechts dán aantastbaar indien de bindend adviseur, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
6.8.
[appellante] acht de beslissing van de Geschillencommissie onder meer onjuist omdat, in de visie van [appellante] , herstel van de gebreken niet mogelijk is. Volgens [appellante] moeten de renovatiewerkzaamheden aan badkamer en toilet in hun geheel opnieuw worden uitgevoerd.
Naar het oordeel van het hof kan dit standpunt niet worden aanvaard. De deskundige [deskundige van de Geschillencommissie] die in opdracht van de Geschillencommissie de klachten van [appellante] heeft onderzocht, heeft geconcludeerd dat herstel van de gebreken mogelijk is. Weliswaar heeft het door [appellante] ingeschakelde bedrijf “ [interieur en klus] Interieur en Klus” op 20 maart 2014 als “Aan vulling op deskundigeraport” geconcludeerd dat de enige oplossing is dat “alles opnieuw” moet (bijlage 1 bij de brief van [appellante] aan de kantonrechter d.d. 7 april 2014) maar naar het oordeel van het hof dient op dit punt meer waarde te worden toegekend aan de gemotiveerde conclusies van de deskundige [deskundige van de Geschillencommissie] , die immers heeft gerapporteerd als onafhankelijk deskundige in opdracht van de Geschillencommissie.
6.9.
[appellante] heeft voorts aangevoerd dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden niet volgens de bouwvoorschriften heeft gewerkt en zij geeft ter onderbouwing van deze stelling (in de toelichting op haar grief III) een opsomming van haar klachten met betrekking tot de uitgevoerde renovatiewerkzaamheden.
Het hof merkt hieromtrent allereerst op dat [appellante] eraan voorbij gaat dat de Geschillencommissie heeft vastgesteld dat het slordige uiterlijk van het tegelwerk niet het gevolg is van een ondeugdelijke uitvoering van de werkzaamheden maar van de afspraak tussen partijen om de wandtegels over de aanwezige wandtegels aan te brengen, welke werkwijze een minder resultaat oplevert maar ook minder kost, waarmee [appellante] heeft ingestemd. Met betrekking tot het ophangen van een spiegel met verlichting heeft de Geschillencommissie eveneens vastgesteld dat deze werkzaamheden niet zijn overeengekomen. Niet gesteld of gebleken is dat deze overwegingen van de Geschillencommissie onjuist zijn.
[appellante] gaat er verder aan voorbij dat ten aanzien van de door haar genoemde gebreken aan het voegwerk, het kitwerk, de wastafel, de toiletpot en de lichtschakelaar, door de Geschillencommissie is bepaald dat die gebreken door [geïntimeerde] moeten worden hersteld. Voor zover [appellante] bedoeld heeft te stellen dat, ook ná deze herstelwerkzaamheden het geleverde werk niet voldoet aan de bouwvoorschriften, heeft zij haar standpunt onvoldoende onderbouwd, aangezien in het geheel niet is toegelicht op welke gebreken zij doelt en op welke bouwvoorschriften.
Ditzelfde geldt voor de stelling van [appellante] dat het door haar te betalen bedrag van
€ 2.350,- niet in verhouding staat tot het geleverde werk. Immers: indien [appellante] aan [geïntimeerde] de gelegenheid zou hebben gegeven de door de Geschillencommissie opgedragen herstelwerkzaamheden uit te voeren, dan had [appellante] gekregen waarop zij recht had ingevolge de met [geïntimeerde] gesloten aannemingsovereenkomst. Door [appellante] is in het geheel niet toegelicht waarom in dat geval de aanneemsom onevenredig hoog zou zijn, daargelaten de vraag of zulks een grond voor vernietiging zou kunnen vormen.
6.10.
[appellante] noemt in haar memorie van grieven nog enkele nieuwe gebreken: de kwaliteit van de gebruikte plafondplaten zou ondeugdelijk zijn en er zou afval op de vloertegels liggen dat niet kan worden verwijderd.
Hieromtrent is het hof van oordeel dat de juistheid van deze nieuwe klachten in het midden kan blijven. De klachten waren in het kader van het geding bij de Geschillencommissie niet geuit of geconstateerd zodat de hier bedoelde klachten niet tot de conclusie kunnen leiden dat de beslissing van de Geschillencommissie onjuist is.
6.11.
Aan [appellante] kan worden toegegeven dat de Geschillencommissie op twee punten niet is ingegaan op de door de deskundige [deskundige van de Geschillencommissie] geconstateerde gebreken. Het gaat om de constatering dat de beugels van de wastafel slecht en niet waterpas zijn gemonteerd en om de constatering dat de sifon van de wastafel los zit en lekt. In zoverre bevat het bindend advies een omissie.
In het licht van hetgeen hiervoor onder 6.7 is overwogen leidt deze omissie, gelet op de aard van de hier aan de orde zijnde gebreken, niet tot de conclusie dat gebondenheid van [appellante] aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
6.12.
De conclusie is dat alle grieven van [appellante] falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
[appellante] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van hoger beroep.
7. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op € 308,- voor verschotten en op € 632,- (1 punt tarief I) voor advocaatkosten;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.W. van Rijkom en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2016.
griffier rolraadsheer