ABRvS, 05-11-2015, nr. 201507557/1/V3
ECLI:NL:RVS:2015:3473, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-11-2015
- Zaaknummer
201507557/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3473, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑11‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:11475, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
JV 2015/353 met annotatie van prof. mr. P. Boeles
Uitspraak 05‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 september 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
201507557/1/V3.
Datum uitspraak: 5 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 september 2015 in zaak nr. 15/16967 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 september 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Achtergrond
1. In hoger beroep is het volgende onbestreden. Bij besluit van 8 september 2015 is een opvolgende asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen. Bij dit besluit is tevens bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op 14 september 2015 is de vreemdeling door escorts begeleid tijdens een uitzettingsvlucht naar Afghanistan, zijn land van herkomst. Op 15 september 2015 is de vreemdeling op de luchthaven in Kabul de toegang tot Afghanistan geweigerd door de Afghaanse autoriteiten. Vervolgens is de vreemdeling door de escorts mee teruggenomen naar Nederland, waar hij op 16 september 2015 op Schiphol is aangekomen en opnieuw in bewaring is gesteld.
Wettelijk kader
2. Volgens artikel 3, aanhef en onder 3, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "terugkeer" verstaan het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten.
Volgens artikel 3, aanhef en onder 4, wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "terugkeerbesluit" verstaan de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Grief
3. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, alvorens de vreemdeling in bewaring te stellen, een nieuw terugkeerbesluit had moeten nemen omdat het terugkeerbesluit van 8 september 2015 is komen te vervallen. De rechtbank heeft hiertoe volgens de staatssecretaris ten onrechte redengevend geacht dat de vreemdeling aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan omdat hij de Europese Unie fysiek heeft verlaten, hij in Afghanistan kortstondig op de luchthaven is geweest en niet is komen vast te staan wat de reden van de weigering door de Afghaanse autoriteiten is geweest.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat met terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn een bestendige situatie wordt verondersteld, waarvan in deze zaak geen sprake is, nu de vreemdeling slechts een korte tijd in de transitzone van de luchthaven heeft verbleven met de bedoeling toelating tot het land te verkrijgen. Voorts is de reden waarom de vreemdeling de toegang tot Afghanistan is geweigerd volgens de staatssecretaris niet van betekenis voor het antwoord op de vraag of hij aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. Nu het terugkeerbesluit zijn werking niet heeft verloren, heeft de rechtbank de maatregel van bewaring ten onrechte onrechtmatig geacht wegens het ontbreken van een terugkeerbesluit, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling grief
3.1. Uit artikel 3, aanhef en onder 3, derde gedachtestreepje, van de Terugkeerrichtlijn, volgt dat van terugkeer naar een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren slechts sprake is indien de vreemdeling tot dat land wordt toegelaten. Aan het ontbreken van de zinsnede "waar deze wordt toegelaten" in dat artikelonderdeel, eerste gedachtestreepje, ligt, naar kan worden aangenomen, de gedachte ten grondslag dat een land van herkomst een eigen onderdaan zal toelaten, zodat ook in het geval van terugkeer naar het land van herkomst eerst kan worden gesproken indien de betrokken derdelander daadwerkelijk toelating heeft verkregen tot dat land.
Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift betoogt, bestaat er gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, 283/81, Cilfit, punt 16 (www.curia.europa.eu) geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, aangezien redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de uitleg van het begrip terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn.
3.2. De vreemdeling is begeleid door escorts uit Nederland vertrokken naar zijn land van herkomst Afghanistan. Hem is bij aankomst op de luchthaven door de Afghaanse autoriteiten de toegang tot het land geweigerd waarop hij is teruggekeerd naar Nederland. De vreemdeling heeft aldus niet uit de aan het terugkeerbesluit voortvloeiende terugkeerverplichting voldaan. Nu het terugkeerbesluit van 8 september 2015 ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring zijn werking niet had verloren, heeft de rechtbank de maatregel ten onrechte onrechtmatig geacht wegens het ontbreken van een terugkeerbesluit.
De grief slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg naar voren gebrachte beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroepsgronden en beoordeling
5. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat het zicht op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn ontbreekt, nu hij door de Afghaanse autoriteiten aan de grens is geweigerd. De vreemdeling wijst erop dat Afghanistan niet meewerkt aan een gedwongen uitzetting en er ten behoeve van hem geen laissez passer zal worden verstrekt.
5.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Hij acht hiertoe van belang dat de nationaliteit van de vreemdeling door de Afghaanse vertegenwoordiging is bevestigd en dat uit contact met de Afghaanse autoriteiten is gebleken dat de vreemdeling bij een volgende uitzetting op basis van een EU-staat zal worden toegelaten. Gelet op dit standpunt, dat door de vreemdeling niet is weersproken, bestaat thans geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn ontbreekt. De omstandigheid dat de vreemdeling eerder in bewaring is gesteld en deze inbewaringstelling niet tot zijn uitzetting heeft geleid, leidt, anders dan de vreemdeling lijkt te betogen, niet tot een ander oordeel.
De beroepsgrond faalt.
6. De vreemdeling heeft in beroep voorts naar voren gebracht dat hij last heeft van psychische klachten en er wegens zijn suïcide pogingen een onderzoek naar detentiegeschiktheid is opgestart. De bewaring heeft een grote impact op hem, aldus de vreemdeling.
6.1. In het besluit van 16 september 2015 heeft de staatssecretaris uiteengezet dat voor vreemdelingen die zich met moeite kunnen handhaven (meestal vreemdelingen met psychiatrische problemen) in de detentie- en uitzetcentra gespecialiseerde zorg aanwezig is. Als zorg niet voldoende kan worden gegeven, wordt de vreemdeling overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling, aldus de staatssecretaris. Nu aldus de psychische zorg voldoende is gewaarborgd, bestaat geen grond voor het oordeel dat staatssecretaris wegens de psychische klachten van de vreemdeling en het onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid had moeten afzien van diens inbewaringstelling.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 september 2015 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 september 2015 in zaak nr. 15/16967;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2015
345-775.