De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.4.2.2:3.4.2.2 Herstel van een gebrek in een herstelexploot
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/3.4.2.2
3.4.2.2 Herstel van een gebrek in een herstelexploot
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376261:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 25 april 1997, NJ 1997, 528.
Zie het Rapport inzake de Versnelling van de Civiele Procedure, in: Adv.bl. 1967, p. 300-302, geciteerd in Kamerstukken ( 1983/84,18 484, nr. 3 (MvT, bijlage I), p. 10.
Zie voor een vergelijking van de door deze wet ingevoerde artikelen met de regeling van nietigheden daarvóór: Rutgers 1994, p. 102-111.
Zie ook W.H. Heemskerk 1971, p. 321 en vgl. Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 76.
Zie, met uitvoerige motivering, HR 9 juni 1989 (Prins/Vos), NJ 1990, 106 en (Huliselan/De Staat), NJ 1990, 107.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
92. Ook een verzuim bij het uitbrengen van een exploot waarmee wordt beoogd een gebrek in een dagvaarding te herstellen, moet kunnen worden hersteld, indien niet aannemelijk is dat de gedaagde niet is verschenen ten gevolge van dat verzuim. Dit volgt uit het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Siedsma/Reek.1
'De eisen van een goede procesorde brengen mee de voor dagvaardingen geschreven bepalingen van art. 93 [(oud), vcal] Rv van overeenkomstige toepassing te achten op andere exploiten waarbij een partij haar wederpartij voor de rechter oproept.'
Art. 93 (oud) Rv luidde als volgt:
(1) Indien de gedaagde niet verschijnt op een dagvaarding waarvan de rechter blijkt dat zij lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, zal de rechter geen verstek tegen hem verlenen.
(2) Is aannemelijk dat de gedaagde niet is verschenen ten gevolge van dat gebrek, dan zal de rechter de nietigheid uitspreken.
(3) In de overige gevallen zal de rechter een nieuwe dag bepalen en gelasten dat gedaagde tegen die dag zal worden opgeroepen met herstel van het gebrek op kosten van de aanlegger.
Wat was het geval? Nadat de rechter vanwege een gebrek in de appèldagvaarding van Siedsma een nieuwe oproeping had gelast, verscheen Reek ook niet op de nieuw aangezegde rechtsdag in het geding. De rolrechter weigerde echter verstek tegen Reek te verlenen, nu Siedsma met het uitbrengen van het herstelexploot de in art. 7 (oud, thans 114) Rv voorgeschreven termijn van dagvaarding - acht dagen - niet in acht had genomen. Om die reden verklaarde de rolrechter het herstelexploot nietig. In cassatie betoogde Siedsma dat het hof het herstelexploot niet nietig had mogen verklaren, zonder eerst gelegenheid te bieden tot herstel van dat gebrek, of althans te onderzoeken of aannemelijk is dat de gedaagde niet is verschenen ten gevolge van het gebrek. De Hoge Raad achtte deze klacht gegrond.
93. Hoewel het oordeel van de Hoge Raad in de zaak Siedsma/Reek een exploot tot herstel van een gebrekkige appèldagvaarding betrof, heeft de Hoge Raad het oordeel zo geformuleerd dat het een algemene, boven het concrete aan hem ter beoordeling staande geval uitstijgende betekenis heeft. Een verwijzing naar feiten of omstandigheden die zich specifiek in de zaak Siedsma/Reek voordeden ontbreekt. In plaats daarvan legde de Hoge Raad aan zijn oordeel een algemene regel van ongeschreven procesrecht ten grondslag, die niet alleen van toepassing was op het herstelexploot dat in die zaak was uitgebracht, maar op alle exploten, anders dan dagvaardingen, waarmee een partij haar wederpartij voor de rechter oproept.
94. De grondslag voor de overeenkomstige toepassing van art. 93 (oud) Rv op andere oproepingsexploten dan dagvaardingsexploten ligt volgens de Hoge Raad in de eisen van een goede procesorde. Hij motiveert echter niet waarom de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de voor dagvaardingen geschreven bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing zijn te achten op andere exploten waarbij een partij haar wederpartij voor de rechter oproept. Ook de conclusie van A-G Asser geeft op dit punt geen houvast.
Een blik op de strekking en totstandkoming van art. 93 (oud) Rv biedt echter uitkomst. In 1966 werd in het Rapport inzake de Versnelling van de Civiele Procedure, uitgebracht door een Commissie die door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten was ingesteld, een pleidooi gehouden voor ruimere mogelijkheden dan destijds aanwezig om de nietigverklaring van proceshandelingen te voorkomen:
'Zowel de spoedige als de reële afdoening van een geschil tussen twee partijen zijn gediend met een soepele op herstel van vormfouten en verzuimen
gerichte voorziening, te meer omdat dergelijke fouten en verzuimen veeltijds niet door toedoen van de procespartij zelve maar door onachtzaamheid van deurwaarder of raadsman of hun personeel tot stand komen. ( ...) Indien aan de rechter de bevoegdheid toekomt om, met inachtneming van de wederzijdse belangen van partijen, het herstel van deze fouten en verzuimen te bevelen, kan dit een vlotte en reële procesvoering slechts bevorderen:2
In onder meer deze overweging vond de Subcommissie Burgerlijke Rechtsvordering van de Staatscommissie voor de Nederlandse Burgerlijke Wetgeving aanleiding om de minister van justitie een voorstel te doen tot een herziening van de regeling van nietigheden bij de dagvaarding. Dit voorstel leidde tot de Wet van 30 maart 1985, Stb. 304, waarbij art. 93 (oud) Rv de hierboven geciteerde inhoud kreeg.3 Deze herziene regeling gaf een specifieke, op exploten van dagvaarding toegesneden uitdrukking van het algemene uitgangspunt dat de nietigheid van een proceshandeling alleen dient te worden uitgesproken indien en voor zover dat is gewenst in verband met de bescherming van de belangen waarop de geschonden norm betrekking heeft.4
In de toelichting op de door haar voorgestelde art. 92-94 (oud) Rv, merkte de Subcommissie Burgerlijke Rechtsvordering op dat zij zich ervan bewust was dat deze artikelen slechts betrekking hebben op dagvaardingen. Het bleek echter niet mogelijk, aldus de commissie, om ook voor andere exploten en akten een algemene regeling voor het herstel van fouten te ontwerpen in die gevallen waarin het verstrijken van een termijn een rol speelt. Een dergelijk geval was nu juist aan de orde in de zaak Siedsma/Reek.
Uit het bovenstaande blijkt echter dat de gedachte achter de regeling van art. 93 (oud) Rv een ruimer bereik had dan de bewoordingen van dat artikel. Met een beroep op de strekking van de regeling in de art. 92-94 (oud) Rv was in de rechtspraak van de Hoge Raad dan ook de hoofdregel tot ontwikkeling gekomen, dat de nietigverklaring van een dagvaarding een uitzondering is op de mogelijkheid van herstel van het gebrek dat nietigheid met zich brengt.5
De vraag die in de zaak Siedsma/Reek aan de Hoge Raad voorlag, was de vraag of het gegeven dat het vormverzuim een exploot betrof waarmee werd beoogd een gebrekkige dagvaarding te herstellen, noopte tot een afwijking van het in art. 93 (oud) Rv bepaalde. Evenals het exploot van dagvaarding, betrof ook het herstelexploot een oproep om voor de rechter te verschijnen. Vanuit het onderwerp van het exploot bestond daarom weinig aanleiding om te differentiëren naar herstelmogelijkheden. De ontkennende beantwoording van de vraag lag dan ook in lijn van de strekking van art. 93 (oud) Rv en de koers die de Hoge Raad al eerder had uitgezet.
Overigens ging het in de zaak Siedsma/Reek om het herstel van een gebrek in een exploot dat juist diende tot herstel van een gebrekkige dagvaarding. Een ongelimiteerde mogelijkheid om, zonder ernstig nadeel, fouten te herstellen, draagt niet bij aan een zorgvuldige procedeerwijze. Het keer op keer verzuimen van vormen kan daarentegen wel gemakkelijk leiden tot verwarring en rechtsonzekerheid aan de zijde van de wederpartij. Bovendien is zulk slordig procederen al snel extra belastend voor het systeem van rechtspleging, ook al kunnen de daarmee gepaard gaande kosten gedeeltelijk op eiser worden verhaald. De rechter zal zich immers telkenmale moeten buigen over de vraag of aannemelijk is dat gedaagde niet is verschenen ten gevolge van het verzuim van eiser. Kennelijk achtte de Hoge Raad dergelijke argumenten in een geval als in de zaak Siedsma/Reek niet zo gewichtig, dat een extra herstelmogelijkheid in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde.
95. De bepalingen van art. 93 (oud) Rv zijn sinds de herziening van de wettelijke regeling in 2002 in enigszins gewijzigde vorm vervat in art. 121 Rv. Naast deze, specifiek voor dagvaardingen geldende bepalingen, kent de wettelijke regeling nu ook een algemene regeling van de gevolgen van gebreken in exploten. Art. 66 Rv bepaalt dat een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, bij exploot kan worden hersteld, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Alleen in gevallen waarin aannemelijk is dat degene voor wie het exploot was bestemd door het gebrek onredelijk is benadeeld, brengt het verzuim nietigheid mee.
De vraag is nu of de gevolgen van een gebrek in een exploot waarbij een partij haar wederpartij anders dan door dagvaarding oproept om voor de rechter te verschijnen, thans worden geregeld door een toepassing van de bepalingen van art. 66 Rv, of door een analogische toepassing van de bepalingen van art. 121 Rv. Anders dan art. 66 Rv, ligt art. 121 Rv niet voor directe toepassing klaar, nu dit artikel naar de letter van haar bepalingen slechts op dagvaardingen van toepassing is.
In het arrest Siedsma/Reek heeft de Hoge Raad duidelijk tot uitdrukking gebracht dat dagvaardingen en andere exploten waarbij een partij wordt opgeroepen om voor de rechter te verschijnen gelijkelijk moeten worden behandeld, waar het gaat om de mogelijkheid gebreken te herstellen. Art. 66 Rv laat ruimere mogelijkheden aan de rechter tot nietigverklaring van het exploot dan art. 121 Rv. Staat eerstgenoemd artikel nietigverklaring toe in al die gevallen waarin degene voor wie het exploot was bestemd door het gebrek onredelijk is benadeeld, art. 121 Rv staat dat alleen toe indien aannemelijk is dat de dagvaarding de gedaagde ten gevolge van het gebrek niet heeft bereikt.
In de omstandigheid dat aan de oproepende partij al eerder gelegenheid tot herstel van een eerder begane slordigheid is gegeven, heeft de Hoge Raad geen rechtvaardiging gezien voor een ruimere mogelijkheid tot nietigverklaring van een herstelexploot waarbij een partij wordt opgeroepen dan bij een dagvaarding. Het ligt dan ook in lijn van het arrest Siedsma/Reek om ofwel de bepalingen van art. 121 Rv, gelet op hun strekking, van overeenkomstige toepassing te verklaren op herstelexploten waarbij een partij wordt opgeroepen, ofwel art. 66 Rv bij toepassing op dergelijke exploten zo uit te leggen dat de partij voor wie het exploot is bestemd alleen dan onredelijk benadeeld kan zijn, indien het exploot haar ten gevolge van het gebrek nooit heeft bereikt.