Op 12 augustus 2011 is een herstelexploot uitgebracht.
HR, 23-11-2012, nr. 11/03930
ECLI:NL:HR:2012:BY1465
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-11-2012
- Zaaknummer
11/03930
- Conclusie
mr. J. Spier
- LJN
BY1465
- Roepnaam
Vermeulen/Bolk & Zonen c.s.
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY1465, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY1465
ECLI:NL:HR:2012:BY1465, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY1465
ECLI:NL:HR:2012:BU7359, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7359
ECLI:NL:PHR:2012:BU7359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7359
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑11‑2012
mr. J. Spier
Partij(en)
11/03930
mr. J. Spier
Zitting 28 september 2012 (bij vervroeging)
Verkorte Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
- 1.
[Verweerster 1]
- 2.
[Verweerder 2]
- 3.
[Verweerder 3]
- 4.
[Verweerster 4]
(hierna [verweerder] c.s.)
Waar gaat het om?
1.
[Eiseres] vordert in deze procedure, die aanhangig is gemaakt bij dagvaarding van 18 oktober 2005, kort gezegd en na wijziging van eis, primair nakoming van een volgens haar op 20 mei 2005 aangegane overeenkomst en subsidiair nakoming van de overeenkomst volgens productie 6 bij de 'akte houdende overlegging van bescheiden en houdende wijziging van eis met motivering' van 27 juni 2007.
2.
De Rechtbank 's Gravenhage heeft de vorderingen in haar vonnis van 26 september 2007 afgewezen.
3.
Tegen (onder meer) dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld. Het Hof 's-Gravenhage heeft, na het wijzen van een tussenarrest op 26 mei 2009 waarin [eiseres] werd toegelaten tot het bewijs van haar stellingen, in zijn arrest van 28 december 2010 het vonnis van 26 september 2007 bekrachtigd.
4.
[Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep doen bezorgen. [Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. De cassatiebezorger heeft geen dossier ingeleverd.
Ontvankelijkheid
5.1
De cassatiedagvaarding bevat vijf genummerde middelen. Deze zijn nagenoeg geheel onbegrijpelijk. De onbegrijpelijkheid wordt mede in de hand gewerkt door de omstandigheid dat vrijwel geen enkele zin loopt. Aan de klachten is nauwelijks een touw vast te knopen. Bij die stand van zaken zou ik het ervoor willen houden dat geen middel in de zin van art. 407 lid 2 Rv. wordt voorgedragen. Dat leidt tot niet-ontvankelijkheid.
5.2
Ik laat verder maar rusten dat duister is of de steller van de klachten rechts- dan wel en motiveringsklachten op het oog heeft.
Beoordeling van de klachten voor zover nodig en mogelijk
6.1
In zijn eindarrest heeft het Hof in rov. 4 geoordeeld dat partijen in december 2004 wilsovereenstemming hebben bereikt over hetgeen in de laatste alinea van die rov. is vermeld. Dat oordeel wordt niet bestreden.
6.2
In rov. 10 oordeelt het Hof dat in december 2004 is overeengekomen dat "meteen" bij de ondertekening van de koopovereenkomst zou worden betaald. Een begrijpelijke klacht daartegen heb ik niet aangetroffen. Reeds op grond hiervan is het cassatieberoep tot mislukken gedoemd. Volledigheidshalve ga ik nog afzonderlijk op de middelen in.
7.
Het eerste middel richt zich tegen rov. 9 en 10 waarin wordt overwogen (volledigheidshalve citeer ik eveneens rov. 8):
"8.
Het hof stelt allereerst vast dat het bedrag van 1,2 miljoen euro (€ 400.000,- per vennoot) dat door [eiseres] bij de in december 2004 gehouden besprekingen als 'netto' koopprijs wordt genoemd, nog niet het door [verweerder] c.s. bij die besprekingen gewenste bedrag van 1 miljoen gulden (€ 453.780,-) netto per persoon oplevert. Ieder van [verweerder] c.s. komt dan € 53.780,- tekort. In de 'concept koopovereenkomst'- waarop de vordering van [eiseres] uitsluitend is geënt - is alleen de koopprijs van € 1,2 miljoen euro opgenomen. Daarin wordt geen melding gemaakt van aanvullende betaling(en) door [eiseres]. Geconstateerd moet dus worden dat de 'concept koopovereenkomst' wanneer deze op zichzelf wordt beschouwd, niet een juiste weergave bevat van de tussen [eiseres] en [verweerder] c.s. in december 2004 bereikte wilsovereenstemming. Indien de 'concept koopovereenkomst' in samenhang zou moeten worden beschouwd met de 'concept huurovereenkomst' dan geldt het volgende.
9.
Op basis van de 'concept huurovereenkomst' zouden [verweerder] c.s. naast het bedrag van 1,2 miljoen euro gezamenlijk ook nog 3 x € 246.000,- (dus € 738.000) aan huur ontvangen. Wanneer van het bedrag van € 738.000,- wordt afgetrokken het bedrag dat [verweerder] c.s. samen tekort komen bij de koopprijs van 1,2 miljoen euro (3 x € 53.780,- = € 161.340,-), dan resteert ongeveer € 576.000,- op welk bedrag in de 'concept huurovereenkomst' klaarblijkelijk de door de vennoten [verweerder] c.s. verschuldigde inkomstenbelasting wegens staking van hun onderneming is begroot. Voorzover die belasting hoger zou zijn, neemt [eiseres] dit voor haar rekening, aldus de 'concept huurovereenkomst'. Aan [eiseres] moet dus worden toegegeven dat [verweerder] c.s. op grond van de 'concept koopovereenkomst' en de 'concept huurovereenkomst', in onderling verband en samenhang bezien, ieder 1 miljoen euro netto zouden ontvangen.
10.
Zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] hebben als getuigen verklaard dat [verweerder] c.s. tijdens de bespreking(en) in december 2004 meermalen hadden gezegd dat zij niet gingen 'verkopen en tegoed houden' en dat zij het geld (de 1 miljoen gulden per persoon) meteen wilden hebben. In punt 20 van hun AMnE hebben [verweerder] c.s. opgemerkt dat 'men direct betaald (wilde) krijgen' en dat zij niet konden instemmen met betaling in termijnen. Op grond van dit een en ander wordt als vaststaand aangenomen dat parijen het er ook over eens waren dat [verweerder] c.s. (in ieder geval) het bedrag van 1 miljoen gulden netto per vennoot 'meteen' bij ondertekening van de koopovereenkomst zouden ontvangen en dat zij dit bedrag niet 'tegoed' zouden houden, ook niet voor een deel. In de 'concept huurovereenkomst' staat dat de eerste huurbetaling door [eiseres] pas hoeft plaats te vinden op 31 december 2005. Zoals blijkt uit de namens [eiseres] op 26 augustus 2005 verzonden sommatiebrief moesten [verweerder] c.s. echter geruime tijd voor 31 december 2005 de koopovereenkomst ondertekenen. Nu zij bij ondertekening slechts 1,2 miljoen euro zouden ontvangen zouden zij ieder een bedrag van € 53.780,- van het overeengekomen bedrag van 1 miljoen gulden netto niet meteen bij verkoop krijgen. In dit opzicht weerspiegelt de 'concept koopovereenkomst', ook wanneer zij in samenhang wordt bezien met de 'concept huurovereenkomst', niet de tussen partijen in december 2004 bereikte wilsovereenstemming. Kortom, weliswaar blijkt uit de getuigenverklaringen dat men voor een deel wilsovereenstemming had bereikt, maar niet op het voor de verkopers essentiële punt van 'boter bij de vis'. Met name de huur zou, aldus [eiseres], achteraf worden betaald, zodat verkopers op het door hen gewenste punt van f. 1.000.000,- per persoon ieder € 53.780,- tekort zouden komen.
8.
Het middel acht deze rechtsoverwegingen innerlijk tegenstrijdig nu het Hof enerzijds tot de conclusie komt dat [verweerder] c.s. op grond van de twee conceptovereenkomsten (koop en huur) in onderling verband en samenhang bezien ieder een miljoen gulden netto (het middel rept van € 1 mi) zou(den) ontvangen en dat ieder per persoon € 53.780,- "tekort zou komen" en anderzijds dat het bedrag van € 53.780,- "in ieder geval betaald zou worden en derhalve per persoon niemand iets te kort zou komen".
9.
De goede zin (if any) van deze klacht is mij niet recht duidelijk. Hoe dat zij: ik kan niets tegenstrijdigs in 's Hofs oordeel ontwaren.
10.
Het tweede middel is gericht tegen rov. 11. Het lijkt ervan uit te gaan dat het Hof verduidelijking moet vragen als der partijen stellingen vragen oproepen. Die klacht berust op een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel tot uitdrukking probeert te brengen dat niet kan worden uitgegaan van bestaande afspraken als zou zijn afgesproken dat "nadere afspraken" zullen worden gemaakt, is het onbegrijpelijk. Nadere afspraken zetten eerdere immers pas opzij nadat ze zijn gemaakt.
11.
Middel III bindt de strijd aan met rov. 12. Het beweert dat "hierboven" een citaat te vinden zou zijn van "hetgeen de notaris als getuige heeft verklaard". De klacht scharniert om dit citaat. Zo'n citaat trof ik "hierboven" niet aan. Daarmee is ook deze klacht onbegrijpelijk.
12.
Middel IV komt op tegen rov. 14. In de eerste twee alinea's valt met de beste wil van de wereld geen klacht te lezen. Voor zover het slot van het middel erover bedoelt te klagen dat het Hof had moeten ingaan op de uitschrijving in het handelsregister miskent het dat het Hof daar - m.i. heel overtuigend - aandacht aan heeft besteed aan het slot van rov. 14.
13.
Middel V neemt rov. 22 onder vuur. Waarom 's Hofs oordeel innerlijk tegenstrijdig zou zijn, is mij niet duidelijk. Het middel behelst op dit punt niets wat ook maar enigszins begrijpelijk is.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] wegens onbegrijpelijkheid van de klachten.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Uitspraak 23‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Nakoming overeenkomst, wilsovereenstemming.
Partij(en)
23 november 2012
Eerste Kamer
11/03930
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerster 4],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaten: mr. J.A.M.A Sluysmans en mr. R.L. de Graaff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van 10 februari 2012, LJN BU7359.
2. Het verdere verloop van het geding in cassatie
[Verweerder] c.s. hebben het verstek gezuiverd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] wegens onbegrijpelijkheid van de klachten.
3. Beoordeling van het middel
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 23 november 2012.
Uitspraak 10‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Cassatie; Wet griffierechten burgerlijke zaken. Griffierecht niet tijdig voldaan. Geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348 (verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie). Op gronden vermeld in dat arrest levert toepassing sanctie niet-ontvankelijkheid ook thans een onbillijkheid van overwegende aard op (art. 127a lid 3, art. 409a lid 3 Rv.).
10 februari 2012
Eerste Kamer
11/03930
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerster 4],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 05/3485 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2006 en 26 september 2007;
b. de arresten in de zaak (rolnummer oud C08/92) 105.007.502/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 mei 2009 (tussenarrest) en 28 december 2010 (eindarrest).
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 7 december 2011 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Eiseres] heeft bij dagvaarding van 28 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting van de Hoge Raad.
3.2 Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van [eiseres] medegedeeld dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 710,--. De brief houdt voorts onder meer in:
"Dit bedrag wordt binnenkort afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie".
Het verschuldigde griffierecht is betaald op 5 oktober 2011. Ingevolge art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na uitroeping van de zaak ter terechtzitting. De termijn liep dus af op 30 september 2011.
3.3 De advocaat van [eiseres] heeft in zijn hiervoor onder 2 vermelde brief van 7 december 2011 aangevoerd dat het griffierecht zijns inziens wel op tijd is betaald. Hij heeft ter ondersteuning van zijn betoog een nota overgelegd van 12 september 2011 van de Dienst Financieel-Economische Zaken van de rechtbank 's-Gravenhage. Deze nota houdt onder meer in dat het bedrag van € 710,-- uiterlijk 28 dagen na dagtekening van de nota moet zijn bijgeschreven op de bankrekening van het gerecht. De advocaat betoogt dat het hier gaat om een expliciete mededeling omtrent de betalingstermijn, dat hij zich aan die termijn heeft gehouden en dat hij erop mocht vertrouwen dat hij, aldus handelende, op tijd heeft betaald.
3.4 Het gaat hier om een geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348, waarin eveneens sprake was van verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie. Op de gronden vermeld in rov. 3.4, tweede en derde alinea, van dat arrest moet ook thans worden geoordeeld dat toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dit brengt mee dat [eiseres] ontvankelijk is in haar beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2012 voor dagbepaling schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.
Conclusie 02‑12‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
[Verweerster] en drie vennoten
1.
In deze handelszaak is het griffierecht niet op tijd voldaan.
2.
Bij dagvaarding van 28 maart 2011 heeft eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 28 december 20101.. De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting. Gedaagden in cassatie zijn niet verschenen; [eiseres] heeft verzocht tegen hen verstek te verlenen2..
3.
Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van [eiseres] bericht dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 710,-. De brief bevat de standaardmededeling: ‘Dit bedrag wordt binnenkort afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie’. Het verschuldigde griffierecht is betaald op 5 oktober 2011.
4.
De griffier heeft ambtshalve opgemerkt dat het griffierecht niet op tijd is betaald. Blijkens de zaaksadministratie is op 1 november 2011 (telefonisch) aan de advocaat van [eiseres] gelegenheid geboden zich ter rolzitting over de te late betaling uit te laten. Ter rolzitting van 4 november 2011 heeft de advocaat van [eiseres] slechts een akte m.b.t. de domiciliekeuze genomen en volhard in het verzoek tot verlening van verstek, zonder zich uit te laten over de te late betaling van het griffierecht.
5.
Ingevolge artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken behoorde [eiseres] ervoor zorg te dragen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na uitroeping van de zaak ter terechtzitting was bijgeschreven op de rekening van de griffier van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad was gestort. De wettelijke betalingstermijn liep af op 30 september 2011. [Eiseres] heeft het griffierecht niet tijdig voldaan. Artikel 409a lid 2 Rv bepaalt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep hiervan de consequentie is.
6.
Art. 127a lid 3 in verbinding met art. 409a lid 3 Rv biedt een mogelijkheid om deze sanctiebepaling buiten toepassing te laten indien de rechter van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van een of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Op deze uitzondering is in dit geding geen beroep gedaan. Uit het griffiedossier blijkt niet van omstandigheden die nopen tot het ambtshalve buiten toepassing laten van het bepaalde in art. 409a lid 2 Rv op de in art. 127a lid 3 Rv genoemde grond. De enkele mededeling dat nog een acceptgiro zal volgen3. brengt niet mee dat de wettelijke betalingstermijn niet zal worden gehandhaafd.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.